15.2Ook ten aanzien van die posten geldt evenwel dat verweerder de verweten voorwaardelijke opzet niet heeft bewezen. Eiseres heeft in dit verband gesteld dat er hetzij een verrekening met de aandeelhouder dan wel een correctie vanwege fiscale aftrekbeperkingen had moeten plaatsvinden, dat dit ook de bedoeling was, maar dat het door een miscommunicatie met de accountant niet gebeurd is. Verweerder heeft deze stelling van eiseres onvoldoende weersproken, doch wel gesteld dat de miscommunicatie niet in de weg staat aan voorwaardelijke opzet van eiseres op een te lage heffing. De rechtbank denkt daar anders over. Dat de verrekening en correctie(s) telkens niet hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank weliswaar bijzonder slordig, maar dat betekent nog niet dat er sprake is van een situatie waarin eiseres willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Daarvoor is immers in de eerste plaats nodig dat eiseres zich daadwerkelijk bewust is geweest van de fouten (wetens) en in de tweede plaats dat zij ondanks die wetenschap, toch af heeft gezien en ook bleef afzien van verrekening en correctie (willens). Dat de aangiften tot een te laag bedrag zijn gedaan past in dit geval evenzeer bij het scenario zoals eiseres dat heeft geschetst, zijnde het gevolg van een bijzonder slordige en nalatige gang van zaken. Dat is een ander type verwijt dan het opzetverwijt dat verweerder aan de boete ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft geen concrete feiten aangedragen die op het tegendeel wijzen en ook overigens onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat eiseres op enig moment bewust heeft besloten om verrekening of correctie achterwege te laten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet bewezen dat eiseres zich daadwerkelijk bewust was van de fouten in de aangiften ten tijde van het doen van de aangiften. Ten aanzien van enkele correctieposten acht de rechtbank wel aanwijzingen aanwezig voor het bestaan van bewustheid, maar de twijfel die de rechtbank daarover heeft, werkt – gelet op de onschuldpresumptie – in het voordeel van eiseres. De rechtbank is niet overtuigd van de aanwezigheid van voorwaardelijk opzet.
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet alle elementen van het gemaakte verwijt bewezen. Nu verweerder niet geslaagd is in de op hem rustende bewijslast, moeten de boeten geheel vernietigd worden. De beroepen in zaken 17/225 en 17/228 zijn daarom gegrond.
17. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in de uitspraak op bezwaar een bezwaarkostenvergoeding had moeten worden toegekend, maar dat dit niet gebeurd is. Om deze reden zijn ook de beroepen in zaken 17/226 en 17/227 (in zoverre) gegrond. De rechtbank zal de bezwaarkostenvergoeding daarom alsnog vaststellen, nu vast is komen te staan dat eiseres daar steeds tijdig om heeft verzocht. Daarbij gaat de rechtbank – zoals met partijen besproken ter zitting – voor de bezwaarfase uit van het bestaan van samenhang tussen zowel de belastingmiddelen (inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting) als tussen de jaren. De zaken waar deze uitspraak op ziet worden in de bezwaarfase dus als samenhangend beschouwd met de zaken met nummers LEE 17/202, 17/443, 17/444 en 17/445, waarin eveneens vandaag uitspraak is gedaan.
18. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de proceskostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase vast op € 738 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, vermenigvuldigd met een factor 1,5 vanwege de samenhang). De rechtbank zal per zaak 1/8e deel van dit bedrag (€ 92,25) al proceskostenvergoeding toekennen.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder eveneens in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Naar het oordeel van de rechtbank is er in de beroepsfase geen sprake van samenhang tussen de belastingmiddelen, maar wel sprake van samenhang tussen de jaren.
20. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de proceskostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, vermenigvuldigd met een factor 1,5 vanwege de samenhang tussen de jaren). De rechtbank zal per zaak 1/4e deel van dit bedrag (zijnde € 371,25) als proceskostenvergoeding toekennen.
21. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking heffingsrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de navorderingsaanslag volgt.
22. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond verklaard.
23. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
24. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 23 november 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: