ECLI:NL:RBNNE:2017:4422

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
16/4951
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek tot openbaarmaking van het rapport ‘Toets waarde bloot eigendom SBB’ en de beperking daarvan wegens financiële belangen van de Staat

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging Terschellinger Erfpachters en de Minister voor Wonen en Rijksdienst. De zaak betreft een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) tot openbaarmaking van het rapport ‘Toets waarde bloot eigendom SBB’. De Minister had in eerdere besluiten besloten om de openbaarmaking van het rapport te beperken, onder andere vanwege financiële belangen van de Staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister in het primaire besluit deels aan het verzoek tegemoet is gekomen, maar dat er ook informatie was zwartgelakt die reeds openbaar was. De rechtbank oordeelt dat de Minister het bezwaar van de eiseres ten onrechte ongegrond heeft verklaard en dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de belangen van de Staat bij het niet openbaar maken van bepaalde informatie niet opwegen tegen het belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft de Minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/4951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2017 in de zaak tussen

Vereniging Terschellinger Erfpachters, te West-Terschelling, eiseres

(gemachtigde: mr. F.H.A.M. Thunnissen),
en

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Comic).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op een verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 18 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2017. Namens eiseres is mr. M. Snippe verschenen als waarnemer voor de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door M. Postma.

Overwegingen

1.1.
Op 9 april 2014 hebben de registertaxateurs ing. J.A. de Jong RT en ing. L. Hoving RT namens het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) het rapport ‘Toets waarde bloot eigendom SBB’ uitgebracht. SBB staat voor Staatsbosbeheer.
1.2.
Verweerder heeft aan prof. dr. P.M.A. Eichholtz, Universiteit Maastricht, en prof. dr. M.K. Francke, Universiteit van Amsterdam, gevraagd om een externe toetsing uit te voeren van de waarderingsmethode van het RVOB bij het taxeren van percelen op de Waddeneilanden Texel, Vlieland en Terschelling. Het betreft percelen die SBB in eigendom heeft en welke in erfpacht zijn uitgegeven. SBB geeft erfpachters een aanbieding voor het verkrijgen van het bloot eigendom van de percelen. In het algemeen betekent dit dat de erfpachter het volle eigendom van de percelen en de daarop geplaatste opstallen kunnen verkrijgen.
1.3.
Eichholtz en Francke hebben hun rapport ‘De beoordeling van de RVB taxatiemethode op de Waddeneilanden’ op 30 maart 2016 uitgebracht. Zij hebben dit rapport gebaseerd op bestudering van onder meer het rapport ‘Toets waarde bloot eigendom SBB’.
1.4.
Bij brief van 21 april 2016 heeft eiseres op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van het rapport ‘Toets waarde bloot eigendom SBB’ (hierna: het rapport).
1.5.
In het primaire besluit heeft verweerder besloten deels aan het verzoek tegemoet te komen. Verweerder heeft het rapport, bestaande uit het hoofddocument en 8 bijlagen, openbaar gemaakt maar een aantal onderdelen zwartgelakt.
1.6.
In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat in het primaire besluit informatie is zwartgelakt die reeds openbaar was. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit ongedaan gemaakt door een nieuw exemplaar van het rapport met minder zwartgelakte onderdelen bij te voegen. Verweerder heeft het primaire besluit gehandhaafd onder verbetering van de gronden.
1.7.
Na het instellen door eiseres van beroep, heeft verweerder op 19 januari 2017 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en hierbij de rechtbank verzocht om te bepalen dat voor het volledige rapport de beperking gerechtvaardigd is dat alleen de rechtbank hiervan kennis mag nemen. Bij beslissing van 31 januari 2017 heeft de rechtbank beslist dat beperking van de kennisneming van de door verweerder met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overgelegde stukken gerechtvaardigd is.
Eiseres heeft toestemming gegeven dat de rechtbank mede op grondslag van het volledige rapport uitspraak doet.
2.1.
De rechtbank overweegt dat, zoals onder 1.6. is vermeld, verweerder in het bestreden besluit aanvullend informatie openbaar heeft gemaakt. Gezien deze omstandigheid had verweerder het bezwaar gegrond dienen te verklaren. Over de stelling van verweerder dat die informatie reeds openbaar was, merkt de rechtbank op dat dit pas controleerbaar werd door openbaar te maken welke gegevens exact zijn gebruikt.
Nu verweerder het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
2.2.
In het verweerschrift, op pagina 5, erkent verweerder dat in bijlage VIII van het rapport ten onrechte de getallen betreffende de ‘gecorrigeerde vervangingswaarde bouwrijp maken’ zwartgelakt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit gebrek van het bestreden besluit tevens tot gegrondverklaring van het beroep te leiden.
3.1.
In geschil is of verweerder terecht met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob het verstrekken van informatie achterwege heeft gelaten.
3.2.
Verweerder heeft ook het verstrekken van informatie achterwege gelaten op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer). De gronden van beroep richten zich hier niet tegen zodat het zwartlakken op grond van deze bepaling niet in geschil is.
4.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob luidt als volgt:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO6617) dient het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob het publieke belang van
een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Bij de in
het kader van de Wob te verrichten belangenafweging worden betrokken het algemene of
publieke belang bij openbaarmaking en de belangen die bescherming vinden in de in artikel
10 van de Wob neergelegde gronden. Het bestuurlijk oordeel over de vraag of het
openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de in artikel 10 van de Wob vermelde belangen, wordt door de rechter onderworpen aan een redelijkheidstoetsing. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob — openbaarheid is regel — zwaar te wegen.
6. Verweerder heeft in het hoofddocument van het rapport het volgende zwartgelakt met verwijzing naar de gronden b en g van artikel 10, tweede lid, van de Wob:
p. 8, 9 en 10: waardes bloot eigendom van percelen op Texel en Vlieland
p. 11: waardes bloot eigendom van percelen op Terschelling
p.12: waardes die resp. SBB en het RVOB aan de bovengenoemde percelen hadden toegekend.
In de bijlagen van het rapport heeft verweerder zwartgelakt;
Bijlage III: in de ‘rekenmodellen toets objecten Texel’: de ingevulde bedragen.
Bijlage IV: bij de ‘transacties Vlieland’ de kolom ‘Marktwaarde vol eigendom’.
Bijlage V: in de ‘Berekeningen referentie objecten Vlieland’: de ingevulde bedragen
Bijlage VI: in de ‘rekenmodellen toets objecten Vlieland’: de ingevulde bedragen.
Bijlage VII: in ‘Transacties Terschelling’ de kolom WEV (Waarde in het economisch verkeer).
Bijlage VIII: in de ‘rekenmodellen toets objecten Terschelling’: de ingevulde bedragen.
7.1.
In het primaire besluit heeft verweerder het beperken van de informatie gebaseerd op de b-grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob. In het bestreden besluit heeft verweerder dezelfde beperking gebaseerd op zowel de b-grond als de g-grond.
7.2.
Over het achterwege laten van het verstrekken van informatie op de g-grond overweegt de rechtbank dat het openbaar worden van de wijze waarop SBB en RVOB hun taxaties opstellen, nadelig is voor SBB en het RVOB en voordelig is voor erfpachters die geïnteresseerd zijn in de aankoop van de percelen in kwestie. Deze benadeling en bevoordeling bij onderhandelingen acht de rechtbank echter niet onevenredig. Hierbij is van belang dat het, bij de aanwending van de publieke bevoegdheden door verweerder, door SBB en door het RVOB, in het private rechtsverkeer, niet toegestaan is om gelijke gevallen ongelijk te behandelen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM8796.
De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder de beperking van de openbaarheid niet in redelijkheid op de g-grond heeft kunnen baseren.
7.3.
Over het achterwege laten van het verstrekken van informatie op de b-grond overweegt de rechtbank dat SBB inkomsten afdraagt aan de Staat. Een eventuele slechtere onderhandelingspositie van SBB kan dus in voorkomende gevallen leiden tot verminderde opbrengsten voor de Staat. Dit betekent dat er een financieel belang is van de Staat als bedoeld in de b-grond.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid aan dit belang meer gewicht mogen toekennen dan aan het belang bij openbaarmaking. Openbaarmaking zal ertoe leiden dat de wijze waarop SBB en het RVOB waardes vaststellen, voor derden inzichtelijk wordt. Dit heeft niet alleen betekenis voor de onderhandeling verkopen van bloot eigendom van de percelen in kwestie, maar ook voor verkopen in niet-gerelateerde gevallen. Als aan wederpartijen bekend is welke berekeningsmethoden SBB en het RVOB hanteren en daaruit kunnen afleiden welke bedragen SBB en het RVOB minimaal wensen te ontvangen, zullen deze wederpartijen hun onderhandelingsstrategie daarop aanpassen. De gevolgen van de openbaarmaking voor de Staat kunnen dus aanmerkelijk groter zijn dan de financiële belangen wat betreft de percelen in kwestie op de Waddeneilanden Texel, Vlieland en Terschelling.
7.4.
Het voorgaande betekent dat verweerder de openbaarmaking van het rapport heeft kunnen beperken op de wijze waarvoor in het bestreden besluit is gekozen, met uitzondering van hetgeen onder 2.2. is besproken.
8. Gezien hetgeen onder 2.1., 2.2. en 7.2. is overwogen, is het beroep gegrond wegens strijd met artikel 7:11, tweede lid, en met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Gezien hetgeen onder 7.4. is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. Hulst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.