1.3.Bij primair besluit van 31 maart 2015 heeft verweerder een zestal preventieve lasten onder bestuursdwang aan de curator opgelegd op grond van artikel 122 van de Provinciewet, artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 5, eerste en derde lid, van het Besluit risico zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) en artikel 2.11, derde lid, van het Activiteitenbesluit, in samenhang met de artikelen 5:7, 5:21 en 5:25 van de Awb.
Bij dit besluit zijn de volgende lasten aan de curator opgelegd:
- ter handhaving van voorschrift 2.2.10 van de omgevingsvergunning is de curator gelast dat, indien alle activiteiten (met inbegrip van de opslag van stoffen en afvalstoffen) van de inrichting van RTH voor onbepaalde tijd worden gestaakt, hij voorafgaand daaraan alle afvalstoffen afkomstig van derden uit de inrichting dient te verwijderen en verwijderd te houden (last 1);
- ter handhaving van het voorschrift 1.1.3 van de omgevingsvergunning is de curator gelast om, indien alle activiteiten van de inrichting voor onbepaalde tijd worden gestaakt, de procesapparatuur, procesleidingen en tanks die als gevolg daarvan buiten gebruik worden gesteld, onmiddellijk aansluitend op de buitengebruikstelling te reinigen en te isoleren van nog in gebruik zijnde installaties (last 2);
- ter handhaving van voorschrift 9.1.1 van de omgevingsvergunning is de curator gelast dat hij, zolang binnen de inrichting stoffen en afvalstoffen zijn opgeslagen in de tanks die onder het toepassingsbereik van PGS 29 vallen, deze tanks en het toebehoren van deze tanks dient te inspecteren en onderhouden volgens een door het bevoegd gezag goedgekeurd inspectieprogramma en onderhoudsprogramma, en dient te zorgen voor een werkend onderhoud- en testsysteem als bedoeld in voorschrift 249, paragraaf 11.4 van de PGS 29 voor de brandveiligheids- voorzieningen (last 3a en last 3b);
- ter handhaving van artikel 5, eerste lid, van het Brzo 1999 is de curator gelast dat hij, zolang binnen de inrichting de aanwezige procesinstallaties in bedrijf zijn of stoffen en afvalstoffen opgeslagen zijn, naast de in de volgende last (last 5) genoemde maatregelen, alle overige maatregelen dient te treffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken (last 4);
- ter handhaving van artikel 5, derde lid, van het Brzo 1999 is de curator gelast dat hij, zolang binnen de inrichting de aanwezige procesinstallaties in bedrijf zijn of stoffen en afvalstoffen opgeslagen zijn, uitvoering dient te geven aan het veiligheidsbeheer- systeem als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Brzo 1999 (last 5);
- ter handhaving van artikel 2.11, derde lid, van het Activiteitenbesluit is de curator gelast uiterlijk binnen zes maanden na beëindiging van de inrichting een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de bodemkwaliteit in te leveren bij verweerder (last 6). Daarbij geldt de eis dat in dit rapport ten minste wordt vermeld:
a. de naam en adres van degene die het onderzoek heeft verricht;
b. de wijze waarop het onderzoek is verricht;
c. de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigende stoffen en de herkomst daarvan;
d. de mate waarin de bodemkwaliteit is gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de oprichting of de verandering van de inrichting voor zover die situatie is vastgelegd in een rapport;
e. de wijze waarop en de mate waarin de bodemkwaliteit wordt hersteld als bedoeld in het vijfde lid.
Voormelde lasten zijn opgelegd onder de aanzegging van bestuursdwang en kostenverhaal. Verder heeft verweerder in dit besluit bepaald dat de lasten onder bestuursdwang mede gelding hebben jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd dan wel iedere verdere rechtsopvolger.