In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van huurtoeslag. Verzoeker, die een garage huurt van zijn ouders, heeft tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen geprotesteerd, waarin het voorschot huurtoeslag voor 2017 op € 0,- was vastgesteld. De Belastingdienst stelde dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor huurtoeslag omdat hij geen zelfstandige woning huurde. Verzoeker voerde aan dat de garage als zelfstandige woning kan worden beschouwd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de gehuurde woning voldeed aan de eisen voor zelfstandige woonruimte. De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de huurtoeslag, en concludeerde dat de woning niet over de noodzakelijke voorzieningen beschikte die exclusief aan verzoeker toekwamen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.