Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het verdere verloop van de procedure
- de antwoordakte van de zijde van [A] ;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van [B] ;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van [A] ;
- de bij gelegenheid van het pleidooi d.d. 3 april 2017 overgelegde pleitnotities.
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
'Achtergrond van het geschil'aangegeven dat partijen op 4 januari 2014 zijn overeengekomen dat [B] [naam hotel] vrij van huur van mevrouw [C] en mevrouw [D] (hierna: [C en D] ) zal kopen en dat [A] [naam hotel] zal ontruimen, maar heeft hier noch in de conclusie van antwoord noch in de conclusie van dupliek juridische consequenties aan verbonden voor de vordering in conventie. Dit is door de gemachtigde van [B] ter gelegenheid van pleidooi ook erkend.
afgewezenen de voorwaardelijke subsidiaire vordering in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering in conventie wordt
toegewezen,bijten de voorwaardelijke subsidiaire vordering in reconventie en het nieuwe verweer elkaar niet en kunnen zij naast elkaar bestaan. De rechtbank zal in r.o. 2.23 en volgende dit nieuwe verweer inhoudelijk beoordelen.
door [C en D]aan [B] .
door [A]aan [B] . Zoals [A] zelf in zijn akte uitlating heeft aangegeven, bestond ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een geschil over de vraag wie het oudste recht op levering van [naam hotel] had. Mede gelet op de aanhef van de overeenkomst, luidende
"Om uit de algehele boedelscheiding/verdeling en oplossing van de problemen te komen hebben partijen het volgende afgesproken",ligt het naar het oordeel van de rechtbank, in navolging van wat [B] heeft betoogd, in de rede dat partijen met de afspraak over [naam hotel] dit geschil hebben willen beslechten en dat de afspraak dus ziet op de vraag wie van hen beiden [naam hotel] van [C en D] overgedragen zou krijgen. Dat partijen in de formulering van de afspraak het werkwoord 'kopen' hebben gebruikt, terwijl zij beiden [naam hotel] reeds hadden gekocht van [C en D] , acht de rechtbank, gelet op het feit dat partijen bij het opstellen van de overeenkomst geen juridische bijstand hebben gehad, onvoldoende om hierover anders te oordelen. Zoals [B] terecht heeft aangevoerd, ligt de door [A] voorgestane uitleg ook niet voor de hand, nu [A] in januari 2014 nog steeds in een juridisch geschil verwikkeld was met [C en D] over de vraag of tussen hen een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand gekomen is. Het was dus onduidelijk of [A] [naam hotel] van [C en D] geleverd zou krijgen, zodat het niet aannemelijk voorkomt dat partijen zijn overeengekomen dat [A] zou doorverkopen en leveren aan [B] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt bovendien niet in te zien waarom partijen - de uitleg van [A] volgend - ervoor zouden hebben gekozen om [naam hotel] eerst door [C en D] aan [A] te laten leveren en deze vervolgens door [A] te laten doorverkopen en leveren aan [B] in plaats van [C en D] [naam hotel] direct aan [B] te laten leveren.
door [A]aan [B] , wordt ook dit standpunt verworpen.
voornementot toewijzing van de vorderingen in conventie ging en niet om een bindende eindbeslissing. Dat geen sprake is van een zonder voorbehoud gegeven beslissing blijkt uit de woorden
"voorshands voornemens"in r.o. 4.32 van het tussenvonnis en uit het feit dat de rechtbank partijen de mogelijkheid heeft geboden om zich bij akte uit te laten over de door de rechtbank geconstateerde ongerijmdheid en aldus de mogelijkheid heeft opengelaten dat partijen met nieuwe stellingen en verweren zouden komen die de ongerijmdheid weg zouden nemen en tot een ander oordeel zouden leiden. Voor zover niettemin geoordeeld zou moeten worden dat op dit punt wél sprake is van een bindende eindbeslissing in het tussenvonnis, is de rechtbank op grond van het toetsingskader als vermeld in r.o. 2.18. bevoegd om terug te komen op deze eerdere beslissing.