ECLI:NL:HR:2000:AA4767
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- A. Heemskerk
- H. Herrmann
- M. van der Putt-Lauwers
- J. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging huwelijk op grond van art. 1:69 lid 1 sub c BW
In deze zaak verzoekt [neef 3 van overledene] de Hoge Raad om het huwelijk tussen zijn overleden oom, [overledene], en [echtgenote van overledene] te vernietigen op basis van artikel 1:69 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek. Dit verzoek is ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam op 24 april 1997, waarbij de Rechtbank op 28 januari 1998 de verzoeker ontvankelijk verklaarde, maar verdere beslissingen pro forma aanhield. [Echtgenote van overledene] ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 26 november 1998 de beschikking van de Rechtbank vernietigde en [neef 3 van overledene] niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek. Hierop heeft [neef 3 van overledene] cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het Hof, terwijl [echtgenote van overledene] voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [neef 3 van overledene] gebonden is aan de uitspraak in een eerdere procedure waarin hij geen partij was. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Gerechtshof en bekrachtigt de beschikking van de Rechtbank, waarbij [echtgenote van overledene] wordt veroordeeld in de proceskosten. De Hoge Raad bevestigt dat een louter erfrechtelijk belang wel degelijk kan worden aangemerkt als een onmiddellijk rechtsbelang in de zin van artikel 1:69 lid 1 sub c BW. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president Roelvink en de raadsheren Heemskerk, Herrmann, Van der Putt-Lauwers en Hammerstein, en is openbaar uitgesproken op 11 februari 2000.