7.5Gelet op hetgeen is overwogen bij 7.3 en 7.4 is verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde niet te hoog is. Daarom moet de rechtbank nu beoordelen of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bepleite waarde niet te laag is.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser evenmin aan zijn bewijslast voldaan. Het door eiser overgelegde taxatierapport gaat immers op onderdelen uit van andere uitgangspunten dan die, welke de rechtbank voor juist houdt. De rechtbank wijst in dit verband op de waardebepaling van de paardenstal (zie 7.2), waarbij de rechtbank wat betreft het archetype verweerder volgt en niet eiser. Hetzelfde geldt voor de waardebepaling van de grond: eiser gaat daar wat de rechtbank betreft ten onrechte uit van samenhang met het perceel van de aangrenzende bedrijfswoning (en dus van een te vergaande staffeling). Aldus dient de waarde van eisers onroerende zaak in ieder geval hoger te liggen dan de door hem bepleite waarde.
9. Nu beide partijen de door hen voorgestane waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, is het aan de rechtbank om de waarde vast te stellen. De rechtbank stelt de waarde, daarbij alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, schattenderwijs vast op een bedrag van € 380.000. Het beroep is derhalve gegrond.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45 dient te vergoeden.
11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
Voorts komen de gevraagde verletkosten vanwege het bijwonen van de zitting door eiser zelf, ad € 50, voor vergoeding in aanmerking. Verweerder wordt eveneens veroordeeld de reiskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 11,34 (reiskosten openbaar vervoer, tweede klas, retour [woonplaats] - Leeuwarden).
Ten slotte dient een bedrag van € 925,65 voor het opstellen van het taxatierapport te worden vergoed. Conform de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven voor WOZ-taxaties gaat het voor incourante niet-woningen in beginsel om de werkelijk gemaakte kosten, waarbij het maximum is gesteld op € 116 per uur. Gelet op de overgelegde factuur, het bedoelde maximum en de bijzondere en dus complexe aard van het onderhavige object, acht de rechtbank in dit geval de gevraagde vergoeding voor 9 uren maal € 85 (daarbij opgeteld de BTW van 21%), zoals vermeld in de overgelegde factuur van Taxatiekantoor [taxateur eiser] , niet onredelijk.