ECLI:NL:RBNNE:2017:2653

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4980
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting op de subsidie op grond van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (SNL)

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.J. Roos, en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 mei 2016, waarbij een korting van 14% op haar aangevraagde subsidies op grond van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de subsidies voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (SNL) was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korting was opgelegd vanwege niet-naleving van randvoorwaarden, waaronder het niet tijdig doorgeven van mutaties en het niet correct registreren van de haarkleur van runderen. Eiseres voerde aan dat de besluitvorming onzorgvuldig was, omdat verweerder niet had voldaan aan bepaalde vereisten van de Verordening 809/2014. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming inderdaad onzorgvuldig was, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de korting van 4% op de subsidie terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/4980

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.J. Roos),
en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder
(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een korting opgelegd van 14% op de subsidies op grond van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de subsidies op grond van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (SNL) die eiser heeft aangevraagd in 2015.
Bij besluit van 9 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft daarvan een afschrift ontvangen.
Bij brief van 28 april 2017 heeft eiseres een reactie op het verweerschrift aan de rechtbank doen toekomen. Verweerder heeft daarvan een afschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting bij de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Namens eiseres is S. Malda verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 10 maart 2015 is het bedrijf van eiseres door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gecontroleerd op naleving van de randvoorwaarden in het kader van de aanvraag om Europese inkomenssteun. Inspecteurs van de NVWA hebben een rapport verkorte verificatie I&R Rund opgesteld. Hieruit blijkt dat vier runderen van eiseres in de stal van de buurman zijn aangetroffen en dat eiseres ten aanzien van het rund met werknummer 0571 geen informatie kon verschaffen (hierna: de (vijf) mutaties). Op 11 maart 2015 heeft eiseres telefonisch aan de inspecteurs laten weten dat het rund met werknummer 0571 op 24 januari 2015 door de veehandelaar is opgehaald. Op 26 november 2015 is het bedrijf van eiseres opnieuw gecontroleerd.
1.2
Bij schrijven van 31 december 2015 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt een korting toe te passen op de door eiseres in 2015 aangevraagde GLB-steun en SNL-subsidies. In het voornemen is gesteld dat eiseres niet aan de randvoorwaarden heeft voldaan, omdat eiseres het bedrijfsregister niet volledig, op tijd en naar waarheid heeft bijgehouden en voorts omdat eiseres de mutaties niet binnen zeven dagen heeft aangegeven in het I&R-systeem. Verweerder is voornemens een korting van 3% toe te passen.
1.3
Op 5 januari 2016 hebben inspecteurs van de NVWA een inspectieverslag en een bedrijfscontrolerapport opgesteld. In het inspectieverslag staat dat op 26 november 2015 is geconstateerd dat vaste mest op het erf lag, dat negen runderen één oormerk hadden en dat twee runderen geen oormerk hadden. In het bedrijfscontrolerapport staat voorts dat het rund met werknummer 0394 op 4 maart 2013 is gestorven en afgevoerd, maar dat dit niet in het I&R systeem is gemeld. Ook zijn veertig runderen aangetroffen met een onjuiste haarkleurregistratie.
1.4
Eiseres heeft op 14 januari 2016 een zienswijze ingediend.
1.5
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft verweerder een korting opgelegd van 3 % op alle subsidies die eiser heeft aangevraagd in 2015. De korting geldt voor de GLB subsidies en de subsidies op grond van de SNL. Eiseres heeft daartegen op 9 maart 2016 bezwaar gemaakt.
1.6
Bij brief van 7 april 2016 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt een korting van 14% toe te passen op de door eiseres in 2015 aangevraagde GLB-steun en SNL-subsidies. Verweerder heeft bij de controle op 26 november 2015 nog een overtreding geconstateerd, namelijk dat de mestopslag en/of opslag van kuilvoer niet aan de voorwaarden voldoet. De korting voor het overtreden van deze voorwaarde is 3%. Voor wat betreft de identificatieplicht wordt een korting van 3% opgelegd. Voor wat betreft de mutaties geldt de voorwaarde dat eiseres het bedrijfsregister volledig, op tijd en naar waarheid bijhoudt en dat eiseres de mutaties binnen zeven dagen meldt aan het I&R-systeem. Dat heeft eiseres niet gedaan. Omdat dit op 10 maart 2015 ook is geconstateerd is sprake van een herhaling. Daarom wordt een korting van 9% opgelegd
.
1.7
Eiseres heeft op 21 april 2016 een zienswijze ingediend.
1.8
Bij besluit van 12 mei 2016 heeft verweerder een korting opgelegd van 14% op de subsidies op grond van het GLB en de SNL die eiseres heeft aangevraagd in 2015.
1.9
Eiseres heeft daartegen op 21 juni 2016 bezwaar gemaakt.
1.1
Bij besluit van 9 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De overtreding dat de mestopslag en/of opslag van kuilvoer niet aan de voorwaarden voldoet, wordt niet meer aan eiseres tegengeworpen. Voor wat betreft de identificatieplicht wordt de korting verlaagd naar 1%, omdat sprake is van verlichtende omstandigheden. Gelet op het grote aantal dieren waren slechts negen met één oormerk en slechts twee zonder oormerk. Voor wat betreft de mutaties wordt aan eiseres tegengeworpen dat vijf mutaties niet tijdig en of juist zijn doorgegeven, dat eiseres een doodmelding niet heeft aangemeld in het I&R-systeem en voorts dat veertig runderen zijn aangetroffen met een onjuiste haarkleurregistratie. De korting wordt verlaagd naar 1%. Volgens verweerder is sprake van verlichtende omstandigheden, omdat op 26 november 2015 slechts één niet gemelde mutatie van een in 2013 gestorven kalf is geconstateerd en dertig runderen met een onjuiste haarkleur op het bedrijf van eiseres zijn geboren. Gelet op het grote aantal dieren op het bedrijf van eiseres, is verlaging daarom op zijn plaats. Maar omdat sprake is van een herhaling wordt de korting 3%. Gelet op de rekenregels wordt de korting in totaal 1% + 3% = 4%. Verweerder wijst op het bepaalde in de artikelen 73 en 74 van de Verordening 809/2014.
1.11
Het tegen dat besluit ingestelde beroep ligt ter beoordeling van de rechtbank voor.
2.1
Eiseres voert aan dat op grond van artikel 43, tweede lid, van de Verordening 809/2014 de begunstigde in de gelegenheid dient te worden gesteld het verslag tijdens de controle te ondertekenen om zijn aanwezigheid tijdens de controle te bevestigen en er opmerkingen aan toe te voegen. Tevens dient de begunstigde een kopie van het controleverslag te ontvangen. Aan deze voorwaarden is niet voldaan. Voorts dient het controleverslag op grond van artikel 72, eerste lid, sub b, van de Verordening 809/2014 de besluiten en normen te bevatten ten aanzien waarvan niet-nalevingen zijn vastgesteld. In het rapport zijn geen besluiten en normen genoemd ten aanzien waarvan niet-nalevingen zijn vastgesteld. De controleurs hebben niet geconcludeerd tot niet-naleving. Verder voert eiseres aan dat op grond van artikel 72, eerste lid, sub c, van de Verordening 809/2014 het controleverslag een evaluatiegedeelte dient te bevatten. In het geval van eiseres ontbreekt een evaluatiegedeelte.
2.2
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat het evaluatiegedeelte ontbreekt, stelt verweerder zich op het standpunt dat verweerder gehouden is de korting toe te passen. In het verweerschrift stelt verweerder zich voorts op het standpunt dat het ontbreken van een evaluatiegedeelte eiseres niet belet zich te beroepen op verlichtende omstandigheden. Verder bestrijdt verweerder, onder verwijzing naar het inspectieverslag met rapportnummer 87/16/003, dat in het rapport geen besluiten en normen zijn genoemd ten aanzien waarvan niet-nalevingen zijn vastgesteld. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet is benadeeld en dat eiseres in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen en dat eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend.
2.3
De rechtbank volgt eiseres niet in het betoog dat het controleverslag de besluiten en normen niet bevat, omdat in het door verweerder aangehaalde inspectieverslag is aangegeven welke niet-nalevingen zijn vastgesteld. Het beroep van eiseres op artikel 72, eerste lid, sub b, van de Verordening 809/2014 slaagt in zoverre niet.
2.4
De rechtbank stelt vervolgens vast dat niet in geschil is dat verweerder niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 43, tweede lid, van de Verordening 809/2014. Evenmin is in geschil dat het controlerapport geen evaluatiegedeelte bevat. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder gehouden om conform de hiervoor genoemde bepalingen eiseres in de gelegenheid te stellen om het verslag tijdens de controle te ondertekenen, om er opmerkingen aan toe te voegen en aan eiseres een kopie van het controleverslag te doen toekomen. Verder diende het controleverslag een evaluatiegedeelte te bevatten. Nu dat alles niet heeft plaatsgevonden is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming in zoverre onzorgvuldig is geweest. Het beroep van eiseres is daarom gegrond is en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
3.1
De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat geen reden bestaat voor het oordeel dat verweerder ten onrechte een korting heeft opgelegd van 4% op de door eiser gevraagde subsidie op grond van de SNL. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.2
In artikel 91, eerste lid, van de Verordening 1306/2013 is neergelegd, voor zover hier van belang, dat wanneer een begunstigde niet voldoet aan de in artikel 93 vastgelegde voorschriften inzake de randvoorwaarden, hij een administratieve sanctie krijgt opgelegd. In het tweede lid is bepaald dat de administratieve sanctie uitsluitend wordt opgelegd indien de niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks aan de begunstigde kan worden toegeschreven.
3.3
Voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht en op juiste gronden een korting heeft opgelegd van 4% op de door eiser gevraagde subsidie op grond van de SNL, zal de rechtbank eerst beoordelen of verweerder terecht en op juiste gronden een korting heeft opgelegd vanwege het niet naleven van de registratievoorwaarden. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of verweerder terecht en op juiste gronden een korting heeft opgelegd vanwege het niet naleven van de identificatieplicht.
Registratievoorwaarden
4.1
Ten aanzien van de korting vanwege het niet naleven van de registratievoorwaarden oordeelt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat op 10 maart 2015 is geconstateerd dat eiseres vijf mutaties niet tijdig en of niet juist heeft doorgegeven. Voorts is niet in geschil dat op 26 november 2015 is geconstateerd dat eiseres een doodmelding niet tijdig heeft aangemeld in het I&R-systeem en dat een aantal runderen is aangetroffen met een onjuiste haarkleurregistratie.
4.2
Eiseres voert aan dat het niet afmelden van het kalf geen niet-naleving is, maar een menselijke fout. Het kalf is in 2013 gestorven en dat staat ook in het managementsysteem, maar omdat eiseres ongeveer 2000 mutaties per jaar verricht is het niet melden van het gestorven kalf geen niet-naleving.
4.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de niet-naleving voor wat betreft het niet afmelden van het kalf ook op 10 maart 2015 geconstateerd had kunnen worden. Daarom houdt deze niet-naleving geen stand.
4.4
De rechtbank stelt vast, gelet op het standpunt van verweerder, dat het niet tijdig melden van het gestorven kalf niet meer aan eiseres wordt tegengeworpen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eiseres op dit punt geen bespreking meer behoeft.
5.1
Voor wat betreft de registratie van de onjuiste haarkleur van de runderen voert eiseres aan dat geen sprake is van een niet-naleving. Het registreren van de juiste haarkleur is geen randvoorwaarde, omdat het registreren van de juiste haarkleur van een dier niet in artikel 7, eerste lid, van de Verordening 1760/2000 wordt genoemd.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt het niet juist registreren van de haarkleur een niet-naleving is. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder het standpunt nader toegelicht en in dit verband gewezen op artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie. Verder wijst verweerder op de website rvo.nl.
5.3
In artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie is bepaald dat de houder in het bedrijfsregister binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, de gegevens aantekent, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van de Verordening 1760/2000 en bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van de Verordening 911/2004.
5.4
Artikel 7, eerste lid, van de Verordening 1760/2000 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt (…) de bevoegde autoriteit (…) in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf.”
5.5
In artikel 8, onderdeel a, van de Verordening 911/2004 is bepaald dat het register dat op het bedrijf wordt bijgehouden, ten minste de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van de Richtlijn 64/432/EEG moet bevatten. In laatstgenoemd artikel 14 is bepaald dat het gecomputeriseerde gegevensbestand voor elk dier het ras of kleed dient te bevatten (in de Engelse versie van de richtlijn staat: “breed or colour of coat”).
5.6
Gelet op voornoemde regelgeving is de rechtbank van oordeel dat de registratie van de juiste haarkleur een randvoorwaarde is. Het juist registreren van de haarkleur wordt weliswaar niet genoemd in artikel 7, eerste lid, van de Verordening 1760/2000, maar is een voorwaarde die op grond van artikel 8, onderdeel a, van de Verordening 911/2004 in artikel 14, lid 3, punt C.1, van de Richtlijn 64/432/EEG wordt gesteld. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet. De rechtbank wijst in dit verband ten overvloede op de door verweerder genoemde website waar staat vermeld dat de haarkleur of het geslacht aangepast moet worden in een geboortemelding of een importmelding. Ook hieruit kan worden afgeleid dat de juiste haarkleur een randvoorwaarde is.
5.7
Omdat zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.1 is overwogen niet in geschil is dat een aantal runderen van eiseres met een onjuiste haarkleur was geregistreerd en niet in geschil is dat eiseres vijf mutaties niet tijdig en of niet juist heeft doorgegeven, concludeert de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat overtredingen van de artikelen 7 en 8 van de Verordening 1760/2000 hebben plaatsgevonden welke aan eiseres kunnen worden toegeschreven. Voor zover eiseres met het betoog ter zitting dat het vaststellen van de juiste haarkleur gecompliceerd is en dat de haarkleur kan veranderen, heeft beoogd te betogen dat de registratie van de onjuiste haarkleur niet aan eiseres kan worden toegeschreven, slaagt dit betoog niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat het op de weg van eiseres ligt om zorg te dragen voor de registratie van de juiste haarkleur. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 91, eerste lid, van de Verordening 1306/2013 bevoegd was een korting op te leggen.
6.1
Eiseres voert verder aan, in het geval de registratie van een onjuiste haarkleur wel een niet-naleving oplevert, dat deze niet-naleving moet worden aangemerkt als zeer gering zodat op grond van artikel 64, tweede lid, sub e, van de Verordening 1306/2013 geen sanctie opgelegd dient te worden. Verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing. In dit verband voert eiseres verder aan dat geen sprake is van een herhaling. De overtredingen die op 26 november 2015 zijn geconstateerd waren ook op 10 maart 2015 aanwezig. Indien de controle op 10 maart 2015 goed was uitgevoerd had de inspectie de op 26 november 2015 geconstateerde omissies kunnen constateren en was er op grond van artikel 73, tweede lid, van de Verordening 809/2014 sprake van één niet-naleving, aldus eiseres.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres vijf mutaties niet tijdig en of juist heeft doorgegeven en dat veertig runderen zijn aangetroffen met een onjuiste haarkleurregistratie. Verweerder heeft de korting verlaagd naar 1%, omdat sprake van verlichtende omstandigheden. Maar omdat sprake is van een herhaling heeft verweerder op grond van artikel 39, vierde lid van de Verordening 640/2014 het percentage vermenigvuldigd met 3 (1% x 3). Op 10 maart 2015 is geconstateerd dat vijf mutaties niet tijdig dan wel onjuist zijn doorgegeven. Op 26 november 2015 is geconstateerd dat er veertig runderen met een onjuiste haarkleur staan geregistreerd. Anders dan eiseres stelt kon die laatste niet-naleving niet ook al op 10 maart 2015 worden geconstateerd, nu veertien van de veertig koeien met een onjuiste haarkleurregistratie na 10 maart 2015 zijn geboren. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat enkel wanneer sprake is van overmacht of indien met een early warning kan worden volstaan, van een korting kan worden afgezien. Er is geen sprake van overmacht. Onder verwijzing naar artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels uitvoeringsregel rechtstreekse betalingen GLB kan niet met een early warning worden volstaan, omdat sprake is van een herhaling.
6.3
De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel uitvoeringsregel rechtstreekse betalingen GLB is bepaald dat op grond van de beoordeling van de niet-naleving van de randvoorwaarde die, gelet op haar geringe ernst, omvang en duur, in naar behoren gemotiveerde gevallen geen aanleiding geeft tot een verlaging of uitsluiting, de minister besluit dat, voor zover geen sprake is van een herhaling, sprake is van een niet-naleving waarvoor aan de landbouwer eerst een waarschuwing wordt gegeven als bedoeld in artikel 99, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
6.4
Gelet op voornoemd artikel 2 van de Beleidsregel kan verweerder in het geval sprake is van een herhaling niet volstaan met een waarschuwing. Daarom zal de rechtbank eerst beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een herhaling.
6.5
In artikel 38, eerste lid, van de Verordening 640/2014 is neergelegd wat onder een herhaling dient te worden verstaan. Onder een herhaling van een niet-naleving wordt verstaan een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis of norm, mits de begunstigde in kennis is gesteld en, naargelang van het geval, de mogelijkheid heeft gehad de nodige maatregelen te nemen om die eerdere niet-naleving te beëindigen.
6.6
Voorts is in artikel 91, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening 1306/2013 bepaald dat voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder "eis": elke afzonderlijke uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis in een bepaalde handeling (…) en die inhoudelijk verschilt van de andere in diezelfde handeling gestelde eisen.
6.7
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat sprake is van een herhaling voor wat betreft het niet naleven van de registratievoorwaarden als bedoeld in artikel 7 van de Verordening 1760/2000 en artikel 8, onderdeel a, van Verordening 911/2004. Daartoe overweegt de rechtbank dat in de genoemde artikelen is bepaald dat elke houder van dieren een register dient bij te houden en de bevoegde autoriteit in kennis dient te stellen van alle verplaatsingen, van elke geboorte of sterfte van een dier en, zoals overwogen in rechtsoverweging 5.6, van de juiste haarkleur van een dier. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat deze registratievoorwaarden dezelfde eisen of normen betreffen als bedoeld in artikel 38, eerste lid Verordening 640/2014 in combinatie met artikel 91, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening 1306/2013. Zowel de niet-naleving voor wat betreft de mutaties als de niet-naleving voor wat betreft de juiste haarkleur vallen onder de zelfde norm, namelijk die van een juiste registratie.
6.8
De rechtbank concludeert, nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een herhaling, dat gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel uitvoeringsregel rechtstreekse betalingen GLB verweerder niet met een waarschuwing heeft kunnen volstaan. Het betoog van eiseres dat de registratie van een onjuiste haarkleur moet worden aangemerkt als zeer gering en dat verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing, treft geen doel.
6.9
Voor zover eiseres met voornoemd betoog een beroep heeft willen doen op overmacht wijst de rechtbank op een uitspraak van het CBb van 5 december 2015 (ECLI:NL:CBB:2014:466) waarin het College onder verwijzing naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft overwogen dat het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijk geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden geen sprake. Het beroep op overmacht slaagt niet.
Identificatieplicht
7.1
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verweerder terecht en op juiste gronden een korting heeft opgelegd vanwege het niet-naleven van de identificatieplicht zoals neergelegd in artikel 4 van de Verordening 1760/2000.
7.2
In artikel 4 van de Verordening 1760/2000 is bepaald dat alle dieren op een bedrijf (…) worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd merk in elk oor. Beide oormerken zijn voorzien van dezelfde identificatiecode aan de hand waarvan elk individueel dier kan worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan op welk bedrijf het is geboren. (…).
7.3
In artikel 11, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren is neergelegd dat de houder er zorg voor draagt dat de merken aan of in de dieren die hij houdt, bevestigd, onderscheidenlijk aanwezig blijven.
7.4
Eiseres voert aan dat geen sprake is van een overtreding. Eiseres zorgt ervoor dat de dieren in twee oren zijn gemerkt. Het gebeurt echter dat dieren oormerken verliezen, eiseres kan dat niet voorkomen. Maar als het dier een oormerk verliest, bestelt eiseres binnen drie dagen een nieuwe conform artikel 16 van de Regeling identificatie en registratie van dieren. Ook in onderhavige situatie heeft bestelling tijdig plaatsgevonden. Verder voert eiseres aan dat op het bedrijf 1600 runderen zijn. Tijdens de controle hadden twaalf (bedoeld is negen) runderen één oormerk en twee misten twee oormerken. Dit percentage is verwaarloosbaar klein. Hoewel verweerder de korting al heeft teruggebracht van 3% naar 1%, vindt eiseres deze korting nog steeds te hoog, omdat eiseres niets te verwijten valt.
7.5
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een overtreding heeft plaatsgevonden, omdat is geconstateerd dat negen runderen één oormerk hadden en dat twee runderen geen oormerk hadden. Verweerder is op grond van artikel 97, eerste lid, van de Verordening 1306/2013 in samenhang met artikel 39 van de Verordening 640/2014 gehouden een korting vast te stellen. Dat er op grond van artikel 16 van de Regeling identificatie en registratie van dieren een hersteltermijn geldt, doet daar niet aan af. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat identificatie en registratie is bedoeld om levende dieren snel te kunnen herkennen en traceren. Wanneer een dier niet beschikt over twee oormerken is in beginsel sprake van een toerekenbare niet-naleving. Slechts in geval van overmacht of indien met een early warning kan worden volstaan, kan van een korting worden afgezien. Verweerder wijst op een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 25 augustus 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:266). Van overmacht is geen sprake, omdat geen sprake is van abnormale en onvoorziene omstandigheden. Een early warning is niet aan de orde, omdat uit artikel 2, tweede lid onderdeel g, van de Beleidsregel uitvoeringsregel rechtstreekse betalingen GLB volgt dat een early warning alleen gegeven kan worden als één oormerk ontbreekt.
7.6
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat ten tijde van de controle op 26 november 2015 negen runderen één oormerk hadden en dat twee runderen geen oormerk hadden. In die zin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een niet-naleving als bedoeld in artikel 4 van de Verordening 1760/2000. De vraag ligt voor of de niet-naleving aan eiseres kan worden toegerekend.
7.7
Naar het oordeel van de rechtbank kan de overtreding aan eiseres worden toegeschreven. Daartoe overweegt de rechtbank dat het op de weg van eiseres ligt om het handelen in strijd met de voorwaarden te voorkomen. In het betoog van eiseres dat het voorkomt dat dieren oormerken verliezen, dat eiseres dat niet kan voorkomen en dat als een dier een oormerk verliest, eiseres binnen drie dagen een nieuw oormerk bestelt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres er alles aan heeft gedaan om het handelen in strijd met de voorwaarden te voorkomen. In dit verband volgt de rechtbank het standpunt van verweerder zoals verweerder ter zitting van de rechtbank heeft weergegeven, namelijk dat eiser invloed kan uitoefen op het voorkomen van het verliezen van oormerken door bijvoorbeeld de stalinrichting, het aantal dieren, de personele bezetting, de hygiëne bij het plaatsen van de oormerken en de kwaliteit van de oormerken. Gelet hierop kan de niet-naleving aan eiseres kan worden toegeschreven. Het betoog van eiseres ter zitting van de rechtbank dat het niet mogelijk is om continu te controleren of de runderen de oormerken nog hebben gelet op het grote aantal dieren en de personele bezetting, treft dan ook geen doel. Indien runderen oormerken verliezen komt dat voor rekening en risico van eiseres. Het betoog van eiseres slaagt niet.
7.8
Voor zover eiseres met voornoemd betoog een beroep heeft willen doen op overmacht wijst de rechtbank naar de ook in rechtsoverweging 6.9 genoemde uitspraak van het CBb van 5 december 2015 (ECLI:NL:CBB:2014:466). Naar het oordeel van de rechtbank is van een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden geen sprake. Het beroep op overmacht slaagt niet.
7.9
De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een overtreding van artikel 4 van de Verordening 1760/2000 heeft plaatsgevonden welke aan eiseres kan worden toegeschreven. Verweerder was dan ook bevoegd om op grond van artikel 91, eerste lid, van de Verordening 1306/2013 een korting op te leggen.
7.1
Voor wat betreft de identificatieplicht heeft verweerder op grond van artikel 39, eerste lid, van de Verordening 604/2014 de korting verlaagd naar 1%, omdat sprake is van verlichtende omstandigheden. Verweerder wijst in dit verband op het grote aantal dieren waarvan slechts negen met één oormerk en slechts twee zonder oormerk zijn geconstateerd. De rechtbank ziet in het niet nader onderbouwde betoog van eiseres dat de korting nog verder verlaagd dient te worden geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de korting op nihil heeft moeten vaststellen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder rekening heeft gehouden met de in artikel 38 van de Verordening 604/2014 genoemde criteria, namelijk de omvang en de ernst van de niet-naleving. Het betoog van eiseres treft geen doel.
8.1
Het beroep is gelet op dat wat in rechtsoverweging 2.4 is overwogen gegrond. Er bestaat aanleiding het bestreden besluit te vernietigen en de rechtsgevolgen in stand te laten.
8.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 9 mei 2017, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden boetebesluit;
  • laat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzitter, en mr. R.L. Vucsán en mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.