De beoordeling
In de zaken met zaak-/rolnummers 4732861/16-4 en 4771086/16-16
6. Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen overleg gevoerd ten einde een minnelijke regeling tot stand te brengen. Uit de brief van de gemachtigde van [werknemer] van 18 februari 2016 blijkt dat zij daarin niet zijn geslaagd. Namens beide partijen is daarom verzocht met betrekking tot deze zaken nog nader inhoudelijk verweer te mogen voeren, zo nodig met een aanvullende mondelinge behandeling, een en ander zoals ter zitting besproken. De kantonrechter zal derhalve deze zaken aanhouden tot de in het dictum nader bepaalde datum teneinde partijen, Dimensio als eerste, de gelegenheid te bieden om een nadere inhoudelijke reactie in te dienen. Na de ontvangst daarvan zal [werknemer] de gelegenheid krijgen om binnen eenzelfde termijn zijn reactie in te dienen.
In de zaak met zaak-rolnummer 4770558/16-15 : het (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
7. Hoewel Dimensio haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst subsidiair heeft gedaan (primair vraagt zij te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst door de opzegging daarvan op 11 november 2015 is geëindigd, met veroordeling van [werknemer] van de gefixeerde schadevergoeding), leidt de kantonrechter uit hetgeen ter zake is aangevoerd af, dat ontbinding wordt verzocht voor het geval rechtens mocht komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet reeds (door de opzegging) op 11 november 2015 is geëindigd. Gezien de aanhef boven punt 40 van de pleitnotitie, tevens verweerschrift van [werknemer] beschouwt ook hij dat als een voorwaardelijk verzoek. De kantonrechter zal het verzoek daarom als zodanig aanmerken.
8. Dimensio verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdelen e (primair) en g (subsidiair) BW, een en ander zonder inachtneming van een opzegtermijn en zonder toekenning van enige vergoeding.
9. Aan dit verzoek legt Dimensio -kort gezegd- ten grondslag dat er primair sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van [werknemer] en subsidiair van een, door toedoen van [werknemer] , zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Dimensio redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Toekenning van enige vergoeding ligt volgens Dimensio dan ook niet in de rede.
10. [werknemer] betwist dat hij ten opzichte van zijn werkgever (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld, maar erkent dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. In zijn ogen is niet hij maar Dimensio daar debet aan. Voor het geval de kantonrechter het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek mocht inwilligen, maakt hij (daarom) aanspraak op een billijke vergoeding gelijk aan het totaal van zijn loon vermeerderd met vakantiegeld over de periode vanaf de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de contractuele einddatum van de arbeidsovereenkomst (17 mei 2016).
11. De kantonrechter stelt allereerst vast dat, nu niet anders is gesteld of gebleken, ervan moet worden uitgegaan dat er geen sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of een naar aard en strekking daarmee vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift.
12. De vraag of er na de invoering van het nieuwe ontslagrecht per 1 juli 2015 nog plaats is voor een verzoek tot een voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst na een ontslag op staande voet, waarvan de rechtsgeldigheid nog niet vast staat, beantwoordt de kantonrechterin zijn algemeenheidbevestigend (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 15.02.2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1116). In het kader van het inmiddels vervallen artikel 7:685 BW is aanvaard dat een werkgever, nadat een werknemer de nietigheid van een ontslag op staande voet heeft ingeroepen, een gerechtvaardigd belang kan hebben bij voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, namelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst blijkt niet te zijn geëindigd door dat ontslag (zie: HR 21 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4670; NJ 1984/296). De kantonrechter ziet geen reden om voor een ontbinding met toepassing van artikel 7:671b lid 1 BW tot een ander oordeel te komen. De omstandigheid dat tegen een beschikking tot ontbinding op grond van artikel 7:671b lid 1 BW, anders dan in geval van een beschikking op grond van artikel 7:685 BW, hoger beroep mogelijk is, betekent niet dat de werkgever in zijn algemeenheid geen belang meer kan hebben bij een voorwaardelijke ontbinding. Wel zal per geval moeten worden bezien welke feiten en omstandigheden aan het voorwaardelijk ontbindingsverzoek ten grondslag zijn gelegd en op welke grondslag het verzoek is gebaseerd. 13. Primair heeft Dimensio verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens (ernstig) verwijtbaar handelen van [werknemer] . De door Dimensio gestelde feiten, omstandigheden en verwijten zijn daarbij evenwel identiek aan die van het ontslag op staande voet. Naar het oordeel van de kantonrechter strookt dit niet met de bedoeling van het voorwaardelijk karakter van het onderhavig ontbindingsverzoek. De insteek daarvan is namelijk dat er hoe dan ook een einde aan de arbeidsovereenkomst dient te komen, òòk wanneer niet in rechte komt vast te staan dat het gegeven ontslag op staande voet stand houdt. Het moge zo zijn dat de verwijtbaarheidstoets in artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW lichter is dan de dringende reden ex artikel 7:678 BW; grosso modo ontloopt het resultaat van die beoordeling elkaar niet. En het is dan van tweeën één: òfwel in de ontslagzaak wordt geoordeeld dat er op basis van de thans gestelde feiten en omstandigheden sprake is van zodanig verwijtbaar handelen door [werknemer] dat dit een dringende reden voor ontslag rechtvaardigt, zodat het ontslag op staande voet gehandhaafd blijft en "er geen arbeidsovereenkomst meer is om te ontbinden", òfwel die feiten en omstandigheden leveren géén dringende reden op voor een onverwijlde opzegging, maar dan kunnen die feiten en omstandigheden ook niet zondermeer een verwijtbare ontbinding dragen. De vraag of er sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen door [werknemer] dient daarom niet in deze ontbindingszaak te worden beantwoord, maar in de zaak met betrekking tot het gegeven ontslag op staande voet. Dit klemt temeer nu niet op voorhand valt uit te sluiten dat ter zake nadere bewijsvoering zal moeten plaatsvinden. Toewijzing van het verzoek op de primaire grondslag is dan ook niet aan de orde.
14. Wel is de kantonrechter uit de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig verstoord is geraakt en dat een voortzetting -gegeven het per 17 mei 2016 aflopende contract- door geen der partijen, hoe dan ook, wordt geambieerd. Partijen hebben dit ook ter zitting aangegeven. Daarmee ligt het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de subsidiaire grond voor onmiddellijke inwilliging gereed.
15. De kantonrechter ziet daarbij geen aanleiding om aan [werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen, zoals hij heeft verzocht. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding immers alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Dimensio. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier evenwel niet voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.
16. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat [werknemer] niet steeds heeft gehandeld zoals Dimensio van hem mocht verwachten. Bijzondere waarde wordt in dit verband toegekend aan de twee officiële waarschuwingen die Dimensio in de korte tijd van het dienstverband aan hem heeft gegeven. Weliswaar stelt [werknemer] thans dat deze waarschuwingen ten onrechte zijn gegeven, maar niet kenbaar is gebleken dat [werknemer] daar destijds tegen heeft geprotesteerd, zodat Dimensio er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat de officiële waarschuwingen niet door [werknemer] werden bestreden en mitsdien terecht waren gegeven. Verder heeft [werknemer] erkend dat (het bedrijf van) zijn zuster, op zijn verzoek, gratis artwork heeft vervaardigd ten behoeve van een door Dimensio te leveren product. Of [werknemer] daarbij bedrijfsgevoelige informatie aan (het bedrijf van) zijn zuster heeft verstrekt, laat de kantonrechter in het kader van dit ontbindingsverzoek in het midden, maar feit is dat hierdoor bij Dimensio wel het vermoeden heeft kunnen postvatten dat er sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling.
17. De kantonrechter constateert dat een en ander heeft plaatsgevonden kort na indiensttreding en in een tijdsbestek van ongeveer een half jaar. Alles samengenomen kan op zijn minst worden gesteld dat [werknemer] door zijn "over-enthousiaste, dan wel eigengereide" houding heeft bijgedragen aan de thans ontstane situatie van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Van het bewust creëren door Dimensio van deze onwerkbare situatie is de kantonrechter in elk geval niet gebleken. In het licht van de hoge drempel die de wetgever heeft aangelegd voor het toekennen van een billijke vergoeding, kan dan ook niet worden geconcludeerd dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Dimensio.
18. Gezien de grond voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ligt herplaatsing niet in de rede. Dit klemt temeer nu de arbeidsovereenkomst sowieso op 17 mei 2016 zou eindigen.
19. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Dimensio zal toewijzen zonder toekenning van een billijke vergoeding aan [werknemer] .
20. De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 april 2016.
21. Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft Dimensio geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
22. Gelet op de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.