ECLI:NL:RBNNE:2016:5642

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
C/18/170279 / PR RK 16/367
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. drs. A. Heidekamp in bestuursrechtelijke procedures

Op 4 november 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. drs. A. Heidekamp, rechter in de afdeling bestuursrecht. Het verzoek tot wraking was ingediend op 21 september 2016, naar aanleiding van een zitting op 10 augustus 2016, waar de zaken van verzoeker met de zaaknummers LEE 15/4909 en LEE 16/1036 werden behandeld. Verzoeker stelde dat mr. Heidekamp partijdig was, onder andere omdat hij geen afschrift van het proces-verbaal had ontvangen en omdat hij vond dat de Belastingdienst niet bevoegd was om zijn bezwaarschrift te behandelen. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat het proces-verbaal niet tijdig was toegestuurd, niet voldoende was om aan te nemen dat mr. Heidekamp partijdig was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedures in de hoofdzaken voortgezet moesten worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: C/18/170279 / PR RK 16/367

beslissing van de meervoudige kamer van 4 november 2016

op het verzoek van
[naam], te [woonplaats], verzoeker,
tot wraking van
mr. drs. A. Heidekamp (hierna te noemen: mr. Heidekamp), rechter in de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank.

Procesverloop

Op 10 augustus 2016 zijn ter zitting van mr. Heidekamp van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, de zaken van verzoeker met zaaknummers LEE 15/4909 en LEE 16/1036, behandeld.
Bij brief van 21 september 2016, met vier bijlagen, heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van mr. Heidekamp in de procedures met zaaknummers LEE 15/4909 en LEE 16/1036, waarbij verzoeker als partij is betrokken.
Bij brief van 29 september 2016 heeft mr. Heidekamp medegedeeld niet in de wraking te berusten. Hij heeft een schriftelijke reactie ingezonden en aangegeven desgewenst een en ander te willen toelichten tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer. Bij die brief is het proces-verbaal van de behandeling van de zitting van 10 augustus 2016 gevoegd.
Bij brief van 11 oktober 2016 heeft [naam], die voor verzoeker als tolk is opgetreden tijdens de zitting van 10 augustus 2016, op verzoek van verzoeker een aantal punten die op zitting aan orde zijn gekomen, bevestigd. Bij brief van 21 oktober 2016, aangevuld bij brief van 24 oktober 2016, heeft verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht en een aantal producties bijgevoegd. Verzoeker heeft daarbij verzocht het bij de brief van 21 oktober 2016 gevoegde wrakingsverzoek van 21 september 2016 (productie 1) te vervangen door de brief van 19 oktober 2016, gericht aan griffier mr. [naam].
De behandeling van het verzoek heeft ter zitting van de wrakingskamer plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Verzoeker en mr. Heidekamp zijn verschenen. De vertegenwoordiger van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, [naam], is met voorafgaand schriftelijk bericht van 18 oktober 2016 niet verschenen.

Overwegingen

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek van 21 september 2016, aangevuld bij zijn brieven van 21 oktober 2016 en 24 oktober 2016, de gronden voor de wraking van
mr. Heidekamp uiteengezet. Ter zitting heeft verzoeker een mondelinge toelichting gegeven op zijn wrakingsverzoek. Verzoeker stelt in de eerste plaats dat hij in strijd met het bepaalde in artikel 8:61, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geen afschrift van het proces-verbaal heeft ontvangen, terwijl hij daarom heeft verzocht en dat het op de zitting van 10 augustus 2016 alleen ging over artikel 26a van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Ten tweede betoogt verzoeker dat de Belastingdienst, kantoor Arnhem, niet bevoegd was zijn bezwaarschrift inhoudelijk in behandeling te nemen en dat het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb had moeten worden doorgezonden naar het bevoegde kantoor Leiden. Verzoeker heeft in dat verband onder meer naar voren gebracht dat tijdens de behandeling van de zaken op de zitting mr. Heidekamp geen antwoord heeft gegeven op de vraag of het kantoor Arnhem wel bevoegd is om het bezwaarschrift te behandelen. Nu mr. Heidekamp dat niet heeft gedaan is hij vooringenomen. Ten derde betoogt verzoeker dat mr. Heidekamp de Belastingdienst niet heeft gedwongen om alle stukken in te sturen. Verder is door verzoeker naar voren gebracht dat de door hem op de zitting naar voren gebrachte punten over het fiscaal partnerschap en de foute leer niet door mr. Heidekamp zijn behandeld. Als vierde punt heeft verzoeker opgemerkt dat het proces-verbaal onvolledig is. Verzoeker meent dat sprake is van procesfouten die door mr. Heidekamp zijn gemaakt. Ten slotte betoogt verzoeker dat op de vragen aan de vertegenwoordiger van de Belastingdienst geen antwoord is gekomen.
3. Mr. Heidekamp berust niet in de wraking en heeft in zijn schriftelijk verweer van
29 september 2016 verwoord dat met de inrichting en sturing van de procedure geen van de partijen is bevoordeeld, noch dat hij daarmee de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid heeft gewekt en dat hij met inachtneming van de beginselen van een goede procesorde geprobeerd heeft de meest efficiënte behandeling van de zaken te kiezen.
Ter zitting heeft mr. Heidekamp de gang van zaken ter zitting van 10 augustus 2016 toegelicht en gereageerd op de door verzoeker ter zitting naar voren gebrachte punten.
4. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van mr. Heidekamp is voorts uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625). Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar op zichzelf genomen niet doorslaggevend. De vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
5. De wrakingskamer is van oordeel dat uit het feit dat het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 10 augustus 2016 niet is toegestuurd voordat uitspraak is gedaan, niet afgeleid kan worden dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die met zich brengen dat mr. Heidekamp partijdig is of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat dat het geval is. De enkele omstandigheid dat mr. Heidekamp geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van verzoeker om het proces-verbaal van de zitting van
10 augustus 2016 toe te sturen, geeft geen blijk van vooringenomenheid. Eventuele onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting van 10 augustus 2016 kunnen in beginsel ook niet worden aangemerkt als omstandigheden die doen twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. Heidekamp. De rechtbank merkt op dat het proces-verbaal van de zitting, waarvan verzoeker kennis heeft kunnen nemen, een zakelijke weergave van het ter zitting verhandelde bevat. Daar komt bij dat verzoeker de gestelde onjuistheid en onvolledigheid van het proces-verbaal van de zitting van 10 augustus 2016 desgewenst aan de orde kan stellen in het kader van een hoger beroep tegen de uitspraken die nog moet worden gedaan.
6. De door verzoeker aangevoerde gronden over de bevoegdheid van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, om zijn bezwaarschrift inhoudelijk in behandeling te nemen en over de ontvankelijkheidsvraag en in dat kader de rechtsvraag of verzoeker al dan niet belanghebbende is in de zin van artikel 26a, eerste lid, van de AWR, hebben betrekking op procedurele geschilpunten waarover mr. Heidekamp in zijn uitspraak nog een oordeel dient te geven. Het is niet aan de wrakingskamer om een beslissing te geven over procedurele (geschil)punten, maar aan mr. Heidekamp om te bepalen of het kantoor Arnhem bevoegd was op verzoekers bezwaarschrift te beslissen en of verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 26a, eerste lid, van de AWR. Het oordeel, met daarbij de dragende overwegingen van mr. Heidekamp over die geschilpunten, zal in een uitspraak worden gedaan. Indien verzoeker zich niet kan verenigen met de uitspraak op die geschilpunten, kan hij hoger beroep instellen.
7. De andere door verzoeker aangevoerde gronden, voor zover deze zien op proces- of deelbeslissingen van mr. Heidekamp op de zitting, leveren evenmin feiten of omstandigheden op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook hier geldt dat het niet aan de wrakingskamer is om een procedurele of deelbeslissing inhoudelijk te toetsen, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo’n beslissing (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2517). Een procedurele (deel)beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als daaruit blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Dit is het geval indien de rechter een procedurele (deel)beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Gelet op de door mr. Heidekamp in zijn brief van 29 september 2016 gegeven reactie en hetgeen hij ter zitting in reactie op het betoog van verzoeker naar voren heeft gebracht, is daarvan in dit geval naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
8. In zijn nader toelichting op het wrakingsverzoek van 21 oktober 2016 en
24 oktober 2016 heeft verzoeker betoogd dat uit de wijze waarop mr. Heidekamp ter zitting de regie heeft gevoerd, subjectieve partijdigheid dan wel (de schijn van) vooringenomenheid bij mr. Heidekamp is gebleken. Daarover overweegt de wrakingskamer dat het de rechter is die bij de behandeling ter zitting de regie voert en de goede procesorde bewaakt. De wijze waarop mr. Heidekamp blijkens het proces-verbaal van de zitting op
10 augustus 2016 en zijn toelichting ter zitting van de wrakingskamer, invulling heeft gegeven aan zijn taak is niet zodanig onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Het enkele feit dat het op de zitting van 10 augustus 2016 alleen ging over de vraag of verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt en ontvankelijk is in zijn beroep, kan in elk geval niet worden aangemerkt als een aanwijzing voor vooringenomenheid van
mr. Heidekamp jegens verzoeker.
9. Uit het voren overwogene volgt dat het verzoek om wraking van mr. Heidekamp moet worden afgewezen.

Beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedures in de hoofdzaken (met zaaknummers LEE 15/4909 en LEE 16/1036) worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
aan mr. Heidekamp en aan de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem.
Aldus gegeven door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, en mr. P.G. Wijtsma en mr. S. Dijkstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.