ECLI:NL:RBNNE:2016:4528

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
4780425 AR VERZ 16-18 4780497 AR VERZ 16-19 4780527 AR VERZ 16-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van transitievergoeding in geval van liquiditeitsproblemen bij werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 april 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met R95 Routes naar Werk B.V. De verzoekster, die sinds 2001 in dienst was, had een verzoek ingediend vanwege een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, veroorzaakt door niet-uitbetaling van eindejaarsuitkeringen en vakantiegeld door de werkgever. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, mede door de financiële problemen van R95, die voortvloeiden uit de transitie van de AWBZ naar de WMO. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2016 en een transitievergoeding van € 7.573,- toegekend aan [verzoekster]. Daarnaast is het concurrentiebeding vernietigd en is R95 veroordeeld tot betaling van een achterstallig bedrag van € 3.553,92 aan [verzoekster], vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummers: 4780425 AR VERZ 16-18 en 4780497 AR VERZ 16-19 en
4780527 AR VERZ 16-20
Beschikking van de kantonrechter d.d. 18 april 2016 inzake
[verzoekster],
wonende te [adres] ,
verzoekster,
hierna te noemen [verzoekster] ,
gemachtigde mr. W.J. Berghuis, advocaat te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap
Toeleiding naar Arbeid B.V.,
handelend onder de naam
R95 Routes naar Werk B.V.,
gevestigd aan de Ubbo Emmiussingel 110a te (9711 BK) Groningen,
verweerster,
hierna te noemen R95,
gemachtigde mr. K.E. de Vries, advocaat te Groningen.
PROCESGANG
De procesgang blijkt uit:
 het verzoekschrift van [verzoekster] met bijlagen, ter griffie ontvangen 28 januari 2016;
 de brief met producties van R95, ter griffie ontvangen op 17 februari 2016 alsmede aanvullende producties, ter griffie ontvangen op 22 februari 2016,
 de mondelinge behandeling op 25 februari 2016, waarvan schriftelijk aantekening is gehouden door de griffier,
 het verweerschrift van R95, vervat in de schriftelijke pleitnota van mr. De Vries,
 de aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen,
 de akte uitlating van R95 van 11 maart 2016,
 de akte uitlating van [verzoekster] van 30 maart 2016,
 de akte uitlating van R95 van 4 april 2016.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De feiten

1.1.
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2.
[verzoekster] , geboren op 25 april 1959, is per 1 april 2001 in dienst getreden bij (de v.o.f. Toeleiding naar Arbeid, de rechtsvoorganger van) R95 in de functie van consulent arbeidstoeleiding, voor 12 uren per week, tegen een laatst genoten salaris van € 1.115,89 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en met 8,3% eindejaarsuitkering.
1.3.
[verzoekster] heeft een lichamelijke beperking, is volledig rolstoelgebonden en afhankelijk van 24-uurs begeleiding en voor woon-werkverkeer van bijzonder vervoer.
1.4.
R95 drijft een onderneming, gericht op het verzorgen van participatietrajecten ten behoeve van mensen die, zoals zij zelf aangeeft, buiten de maatschappij vallen of dreigen te vallen en op (grote) afstand van het maatschappelijk leven staan. Daarnaast verricht R95 activiteiten ten behoeve van de sociale activering van mensen en adviseert zij organen en cliënten op het terrein van subsidies, uitkeringen en fiscale regelingen.
Mevrouw [Naam eigenaar] (hierna: [Naam eigenaar] ) is (via haar persoonlijke holding) enig eigenaar en bestuurder van R95.
1.5.
[verzoekster] is afgestudeerd jurist en, na aanvankelijk cliënt te zijn geweest van R95, sedert 2001 tot volle tevredenheid in dienstbetrekking werkzaam bij R95, met een speciale expertise op het gebied van de AWBZ en thans de WMO. R95 heeft diverse aanpassingen in haar kantoor en organisatie aangebracht, waaronder een lift, om [verzoekster] zo goed mogelijk te faciliteren om haar werkzaamheden uit te voeren.
1.6.
In 2009 is een conflict ontstaan tussen [Naam eigenaar] en haar toenmalig medebestuurder en (50%)medeaandeelhouder. [Naam eigenaar] is in die periode gedurende een jaar ziek geweest. In 2011 heeft [Naam eigenaar] de aandelen van haar medeaandeelhouder overgenomen en haar taken hervat. Tijdens haar afwezigheid zijn door R95 verplichtingen aangegaan die de financiële positie van R95 niet ten goede zijn gekomen.
1.7.
Als gevolg van liquiditeitsproblemen heeft R95 eind 2011 de eindejaarsuitkering niet aan het personeel, waaronder [verzoekster] , uitgekeerd. Ook in de daarop volgende jaren heeft R95 de eindejaarsuitkering niet voldaan; dat geldt ook voor het vakantiegeld 2013 en 2014.
1.8.
[verzoekster] heeft R95 meermalen aangesproken op deze gang van zaken en daarbij aangedrongen op betaling van het verschuldigde. R95 heeft telkens de vordering erkend maar aangegeven (nog) niet aan haar verzoek te kunnen voldoen vanwege liquiditeitsproblemen.
1.9.
Uit vrees voor het verlies van hun vordering bij faillissement hebben [verzoekster] en een collega gerechtelijke stappen aangekondigd.
1.10.
Bij brief van 23 maart 2015 heeft [Naam eigenaar] aan [verzoekster] uitgelegd met welke problemen R95 kampt. In die brief is onder meer het volgende opgenomen:
"
Een andere reden voor de slechte liquiditeitspositie van het bedrijf is dat er steeds sprake is van voorfinanciering. (…)
Een ander voorkomend probleem is dat op 1 januari jl. de transitie van de AWBZ naar de WMO heeft plaatsgevonden. Zoals u weet zijn zowel de SVB als de gemeentes onvoldoende voorbereid op deze transitie. De SVB is nog steeds niet in staat alle ingediende facturen te betalen omdat hun software daarop nog onvoldoende ontwikkeld cq. ingesteld is en bij gemeenten kunnen eveneens geen facturen door zorginstellingen ingediend worden omdat het landelijk portaal nog niet werkt. Dit houdt voor R95 (en alle andere zorginstellingen die extramurale zorg beiden) in, dat een groot deel van de zorg nog niet uitbetaald wordt. Hierdoor komen organisaties zoals R95 in financiële problemen. Hierover zijn alle werknemers, ook u, door mij per mail op de hoogte gesteld.(….)"
1.11.
Alle betrokken partijen hebben vervolgens, in het bijzijn van de accountant, overleg gehad over de financiële situatie. [verzoekster] heeft daarop bij e-mail van 1 april 2015 meegedeeld dat zij haar loonvordering heeft ingetrokken.
"het overleg van gisteren met wederzijdse accountants en de daarin gemaakte afspraken geeft mij vertrouwen in een concrete daadwerkelijke oplossing rondom de uitbetaling van achterstallig salaris. Het intrekken van mijn loonvordering heb ik ook doorgegeven aan mr. (...). Hij heeft het dossier gesloten".
1.12.
Begin mei 2015 heeft [Naam eigenaar] in het teamoverleg aangegeven dat er meer duidelijkheid was over de financiële situatie en dat zij, na overleg met de accountant, een aanvang kon maken met de betaling van de achterstallige vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
Zoals toen toegezegd, hebben alle medewerkers vervolgens met ingang van 1 mei 2015 maandelijks een nettobedrag van € 300,- ontvangen; in november 2015 zijn deze netto voorgeschoten bedragen gebruteerd.
1.13.
Op 8 mei 2015 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld vanwege een hoge bloeddruk en stressklachten. De bedrijfsarts heeft mediation geadviseerd, omdat de medische klachten in relatie stonden met problemen op het werk. Na enige moeite is een mediator gevonden die beide partijen geschikt achtten. Een gezamenlijk gesprek met de mediator heeft echter -op verzoek van [verzoekster] - niet plaatsgevonden; de mediator heeft Van der Velde en [verzoekster] onafhankelijk van elkaar gesproken.
1.14.
De mediator heeft bij brief van 17 augustus 2015 aan R95 het volgende gemeld:
"Conclusie
Gelet op de uiteenlopende zienswijze en/of het verschil in interpretatie van de verband houdende aspecten, lijkt het mij niet haalbaar om tot een (door beide partijen gedragen) vergelijk te komen.
Ik adviseer u mevr. [verzoekster] op korte termijn een voorstel te doen met betrekking tot betaling van de achterstallige bedragen.
Hierbij lijkt het mij redelijk om in dit voorstel uit te gaan van 4 maandtermijnen, zodat het openstaande bedrag per 31 december 2015 volledig verrekend is.
1.15.
Bij brief van 25 augustus 2015 heeft R95, onder meer, het volgende aan [verzoekster] meegedeeld:
"Dit advies [Rb: van de bedrijfsarts] heeft R95 opgevolgd en mediation (…) is gestart op 3 augustus 2015. (…). Hij adviseert om uw arbeidscontract met R95, middels een vaststellingsovereenkomst te beëindigen.
Op zowel 20 als op 26 augustus hebt u aan [naam] , teamleider van R95, aangegeven niet meer terug te willen keren binnen R95, met als reden dat u geen vertrouwen meer heeft in de directie. U heeft tevens aangegeven dat u, middels een vaststellingsovereenkomst, uw arbeidscontract met R95 wenst te beëindigen.
Ondergetekende (directeur) zal u daarin tegemoet komen, ondanks het feit dat zij niet vindt dat u de organisatie hoeft te verlaten. Sterker nog ondergetekende vindt het jammer dat u er voor kiest dat u R95 wilt verlaten.
Als bijlage bij deze brief wordt een vaststellingsovereenkomst bijgesloten. Indien u zich kunt vinden in deze vaststellingsovereenkomst, dan verzoek ik u mij deze, binnen vijf dagen da dagtekening van deze brief, ondertekend te retourneren. (…)"
1.16.
Bij brief van 14 september 2015 is namens [verzoekster] als volgt gereageerd:
"Als u definitief afscheid van cliënte wil nemen, dan is cliënte best bereid om een voorstel van uw zijde in overweging te nemen, want blij wordt zij niet van de gang van zaken, voor, tijdens en na de mediation, maar het voorstel dat thans is voorgelegd is wel heel summier en daarmee onacceptabel. Nog altijd blijkt daar niet uit dat de achterstallige betalingen, vermeerderd met de wettelijke verhogingen, voldaan zullen worden en er wordt met geen woord gerept over de verschuldigde ontslagvergoeding. Ik ontvang derhalve graag een uitgewerkt voorstel waarin alle concrete verschuldigde bedragen, inclusief een vergoeding voor de rechtsbijstand van cliënte, vermeld staan."
1.17.
[Naam eigenaar] heeft bij brief van 10 november 2015 een toelichting gegeven en uitgelegd dat zij meende te reageren op een initiatief van [verzoekster] om te komen tot een beëindiging van het dienstverband. Een citaat uit deze brief luidt:
"Het is nu aan mevrouw [verzoekster] om aan te geven wat zij wil. Indien zij er voor kiest om terug te keren binnen R95, dan is zij van harte welkom. Indien zij er voor kiest om de organisatie te verlaten, dan zal zij haar achterstallige salaris en andere eventuele emolumenten in één keer ontvangen. Daarbij zullen er geen wettelijke verhogingen uitgekeerd worden, met als reden dat mevrouw [verzoekster] haar loonvordering heeft ingetrokken en evenmin zal er een ontslagvergoeding toegekend worden omdat mevrouw [verzoekster] er dan zelf voor kiest om de organisatie te verlaten."
1.18.
De bedrijfsarts heeft in de terugkoppeling van 2 december 2015 aangegeven dat [verzoekster] op dat moment nog medicatie heeft voor een infectieziekte, die afdoende bestreden moet worden. In de brief is opgenomen:
Effect medicatie afwachten en per 14 december 2015 naar medische maatstaven in staat te achten het eigen werk te hervatten. Er resteert nog wel een conflict, dat inmiddels juridisch is opgepakt. In hoeverre het derhalve tot daadwerkelijk werkhervatting kan komen, is aan partijen.
Mw. [verzoekster] heeft mij te kennen gegeven graag met vakantie te willen in januari. Gelet op haar broze gezondheid is warmte in de koude winterperiode zeker aan te raden, zodat ik tegen die achtergrond geen medisch bezwaar zie tegen deze vakantie."
1.19.
Namens [verzoekster] wordt bij brief van 11 december 2015 aan R95 gemeld dat het haar ( [verzoekster] ) niet verstandig lijkt om de arbeidsrelatie voort te zetten.
1.20.
[Naam eigenaar] heeft [verzoekster] bij brief van 17 december 2015 meegedeeld dat zij ( [verzoekster] ), gelet op de informatie van de bedrijfsarts, met ingang van 21 december 2015 - na een gesprek om de plooien glad te strijken - haar werkzaamheden kan c.q. dient te hervatten.
1.21.
Op 21 december 2015 is [verzoekster] niet verschenen op het werk. Tijdens telefonisch contact tussen [Naam eigenaar] en de advocaat van [verzoekster] is door laatstgenoemde meegedeeld dat [verzoekster] in de gegeven omstandigheden niet op het kantoor van R95 wil komen werken, maar wel vanuit huis wil werken, waarbij ook een rol speelt dat zij op korte termijn geen vervoer had kunnen regelen.
1.22.
Eind december is meermaals contact gelegd tussen [Naam eigenaar] en de advocaat van [verzoekster] over hervatting van de werkzaamheden, waarbij van de zijde van R95 is aangegeven dat [verzoekster] meer dan welkom is -en zelfs nodig in verband met de moeizaam verlopende transitieperiode van AWBZ naar WMO- om haar werkzaamheden te hervatten, terwijl van de zijde van [verzoekster] wordt gesteld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding.
1.23.
[verzoekster] is, ondanks een herhaalde oproep, niet meer verschenen op het werk.
R95 heeft [verzoekster] per e-mail van 31 december bericht dat de loondoorbetaling per 28 december 2015 zal worden gestaakt. Desondanks heeft R95 in januari en februari 2016 nog wel het loon aan [verzoekster] voldaan.

2.Het verzoek (met nevenverzoeken) en het verweer

Het verzoek
2.1.
[verzoekster] heeft - kort weergegeven - verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de korst mogelijke termijn te ontbinden ;
het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding te vernietigen;
R95 te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 11.017,64 ter zake van de nog verschuldigde looncomponenten, met de daarover verschuldigde wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
R95 te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 25.000,-;
R95 te veroordelen tot betaling van een bruto transitievergoeding van € 10.837,- ;
R95 te veroordelen tot betaling van het gestaakte loon, in de periode tussen 28 december 2015 en het moment waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.
Het verweer
2.2.
Ook R95 stelt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden; niet omdat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van R95, zoals [verzoekster] stelt, maar omdat er kennelijk in de beleving van [verzoekster] sprake is van "omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen". R95 acht het daarom niet zinvol de arbeidsovereenkomst in stand te laten.
2.3.
De loonvordering wordt door R95 niet betwist, maar wel de hoogte daarvan.
2.4.
R95 betwist dat zij een billijke vergoeding verschuldigd is, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
2.5.
Volgens R95 is zij ook geen transitievergoeding verschuldigd, omdat de juridische grondslag daarvoor ontbreekt. Mocht een transitievergoeding worden toegekend, dan moet die, met inachtneming van artikel 7:673a lid 2 BW, op € 7.573,- bruto worden gesteld.
2.6.
R95 stelt tot slot dat zij gerechtigd was om de loonbetaling te staken, omdat [verzoekster] geen arbeid heeft verricht, terwijl er geen belemmering bestond voor een werkhervatting.

3.De beoordeling

Om administratieve reden heeft de kantonrechter met gebruikmaking van artikel 7:686a lid 10 BW de zaken gesplitst, waarbij:
 zaak-/rolnummer 4780425/ 16-18 ziet op het door [verzoekster] ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
 zaak-/rolnummer 4780497/16-19 ziet op het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van het concurrentiebeding;
 zaak-/rolnummer 4780527/16-20 ziet op de loonvordering van [verzoekster] .

In de zaak met zaak-/rolnummer 4780425/ 16-18 (het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst)

3.1.
Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden en, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, of [verzoekster] aanspraak kan maken op een transitievergoeding -en zo ja, hoeveel- alsook op een billijke vergoeding.
Ontbinding
3.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671c lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer kan worden ontbonden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
3.3.
[verzoekster] baseert haar verzoek tot ontbinding op de in haar ogen inmiddels duurzaam verstoorde arbeidsrelatie vanwege -zoals zij stelt- "de wijze waarop zij reeds langere tijd door R95 wordt behandeld en bejegend". Daartoe verwijt zij R95 allereerst dat de eindejaarsuitkeringen van 2011 tot en met 2015, het vakantiegeld over de jaren 2014 en 2015 en een eenmalige uitkering in 2013 en 2015 niet zijn voldaan. Daarnaast stelt [verzoekster] dat zij, als reactie op haar verzoek om betaling van de haar rechtens toekomende bedragen, door R95 onheus is bejegend. [verzoekster] heeft hierdoor stress-klachten ontwikkeld, hetgeen heeft geleid tot haar ziekmelding van 8 mei 2015. Na het voorstel van de bedrijfsarts tot mediation heeft R95 volgens [verzoekster] ten onrechte uit het advies van de mediator afgeleid dat de arbeidsrelatie beter beëindigd kon worden. R95 heeft daarop een voorstel gedaan in de vorm van een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsrelatie, maar dit voorstel vervolgens weer ingetrokken toen bleek dat [verzoekster] aanspraak maakte op een financiële compensatie, waarna zij [verzoekster] heeft opgeroepen tot een werkhervatting.
R95 heeft daarmee in strijd gehandeld met goed werkgeverschap, waardoor de onwerkbare situatie aan R95 is te wijten, aldus [verzoekster] .
3.4.
R95 erkent dat, vanwege liquiditeitsproblemen, de eindejaarsuitkering en het vakantiegeld tijdelijk niet aan het personeel, waaronder [verzoekster] , is voldaan, maar verwacht(te) deze achterstand geleidelijk te kunnen inlopen. Algehele betaling ineens van die looncomponenten bedreigt het voortbestaan van de onderneming; dat geldt ook voor de thans gevorderde beëindigingsvergoedingen, aldus R95.
R95 betwist de gestelde onheuse bejegening van [verzoekster] . Zij stelt zich juist steeds te hebben ingespannen om [verzoekster] zo goed mogelijk haar werk te laten verrichten en haar te informeren over de financiële (on)mogelijkheden van de onderneming.
R95 betreurt het door [verzoekster] gewenste vertrek, te meer daar zij voor het bedrijf op dit moment -overgang van AWBZ naar WMO en gewijzigde PGB-financiering- met haar juridische expertise juist van grote waarde is.
3.5.
Hoewel de kantonrechter uit de uitvoerige correspondentie en toelichting ter zitting niet is gebleken van een onheuse bejegening van [verzoekster] door R95, is niet in geschil dat R95 een achterstand heeft in de betaling van eindejaarsuitkeringen en vakantiegeld.
Weliswaar wordt die betalingsachterstand mede veroorzaakt door de -in de media veelvuldig besproken- lastige transitieperiode van AWBZ naar WMO en de gewijzigde betaalbaarstelling van de PGB-gelden en worden sedert mei 2015 deelbetalingen door R95 gedaan om op de betalingsachterstand in te lopen; onweersproken is dat die betalingsachterstand heeft geleid tot stress-klachten bij [verzoekster] en dat de door de bedrijfsarts geadviseerde mediation daarvoor geen oplossing heeft geboden in die zin dat -zoals [verzoekster] wilde- alle achterstanden direct werden ingelost.
Thans is de zaak geëscaleerd en is er sprake van een patstelling.
Aan de ene zijde staat [verzoekster] , die de betalingsachterstand bovenal ervaart als een gebrek aan erkenning. Verder kan zij -zo begrijpt de kantonrechter de situatie- met name de druk, die zij blijkbaar voelt (van haar collega's) om te berusten in de betalingsachterstand, niet meer aan, zodat zij, ondanks het feit dat zij door de bedrijfsarts per 14 december 2015 arbeidsgeschikt is verklaard, niet wenst terug te keren naar haar werk. Wel meent zij gerechtigd te zijn tot een compensatie van het verlies van haar werk.
Aan de andere kan staat R95, die [verzoekster] wel wil faciliteren om, zoals zij stelt, op WW-vriendelijke wijze te vertrekken, maar zich financieel geen transitie- of welke vergoeding dan ook kan veroorloven. Daarnaast wil R95 [verzoekster] , vanwege haar expertise, niet kwijt zodat zij kiest voor een continuering van het dienstverband.
3.6.
Nu ook een uitvoerige zitting en aanhouding van de behandeling geen uitkomst hebben gebracht, kan de kantonrechter niet anders dan concluderen dat het verzoek moet worden toegewezen. De door [verzoekster] ervaren duurzaam verstoorde arbeidsrelatie is een feit en levert in die zin een grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:671c lid 1 BW. De kantonrechter zal het verzoek toewijzen en de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671c, tweede lid, BW ontbinden met ingang van 1 mei 2016.
Transitievergoeding
3.7.
[verzoekster] stelt dat zij, vanwege het grovelijk niet nakomen van de verplichtingen door R95 genoodzaakt is geweest het verzoek tot ontbinding in te dienen. Op basis van haar leeftijd, de duur van het dienstverband en haar meest recente bruto maandinkomen, maakt zij aanspraak op een transitievergoeding ten bedrag van € 10.837,-.
R95 verzet zich tegen het toekennen van een transitievergoeding, alsook tegen de omvang van het door [verzoekster] verzochte bedrag.
3.8.
Krachtens artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder b sub 2 BW is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd, wanneer de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op verzoek van de werknemer is ontbonden.
Dit betekent dat [verzoekster] van rechtswege een transitievergoeding toekomt, wanneer R95 met betrekking tot de oorzaak van de ontbinding een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.9.
Onbetwist is dat R95 een betalingsachterstand heeft laten ontstaan betreffende de eindejaarsuitkeringen en vakantiegelden en dat dit de oorzaak is geweest van de door [verzoekster] ervaren stress-klachten, die haar uiteindelijk hebben gebracht tot de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het moge zo zijn, dat het niet de maandelijkse loonbetaling betrof; niettemin behoort ook de betaling van annexe looncomponenten tot de primaire verplichting van de werkgever, zodat het niet voldoen van die verplichting als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat R95 weliswaar bereid, maar niet in staat was tot die betaling maakt dit niet anders. Aldus is, naar het oordeel van de kantonrechter, voldaan aan het bepaalde in artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder b sub 2 BW.
[verzoekster] maakt daarmee terecht aanspraak op een transitievergoeding.
3.10.
Ten aanzien van de hoogte van de transitievergoeding heeft, als onvoldoende gemotiveerd weersproken, te gelden dat R95 een kleine onderneming is (minder dan 25 werknemers). De kantonrechter gaat voorbij aan de betwisting hiervan door [verzoekster] , nu zij dit pas bij laatste brief heeft gedaan en heeft volstaan met een kale betwisting. De kantonrechter bepaalt de hoogte van de transitievergoeding aldus op € 7.573,- bruto.
Billijke vergoeding
3.11.
Naast de transitievergoeding vordert [verzoekster] tevens een billijke vergoeding. Ingevolge artikel 7:671c lid 2, onderdeel b, BW kan de kantonrechter, die op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbindt, tevens op diens verzoek aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van een dringende reden, althans van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Hoewel ook hier, net zoals hiervoor is geoordeeld met betrekking tot de transitievergoeding, het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever centraal staat, is het gevolg van die beoordeling niet op voorhand identiek (zie ook ECLI:NL:RBNNE:2016:756).
Daar waar het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever van rechtswege leidt tot een verschuldigdheid van de werkgever om de transitievergoeding te voldoen, ontstaat de aanspraak op een billijke vergoeding eerst nadat de rechter, met in acht neming van alle omstandigheden van het geval, heeft geoordeeld dat de werknemer een dergelijke vergoeding toekomt.
3.12.
De kantonrechter overweegt dienaangaande als volgt.
R95 heeft vanwege de problematische financiële positie bepaalde looncomponenten tijdelijk niet kunnen uitbetalen aan haar werknemers en daarover meermaals uitleg en -ook met hulp van de accountant - openheid van zaken gegeven. De reden van de liquiditeitsproblemen is (mede) gelegen in het gewijzigde beleid (van AWBZ naar WMO) en de betalingsproblemen van SVB en gemeenten, dat weliswaar in de risicosfeer van R95 ligt maar haar niet onmiddellijk valt te verwijten. Naar aanleiding daarvan heeft [verzoekster] zelfs haar loonvordering, althans de ter zake in gang gezette rechtsmaatregelen, bij e-mail van 1 april 2015 ingetrokken. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat [verzoekster] daarmee niet haar rechten heeft willen prijsgeven, heeft [verzoekster] aldus wel blijk gegeven van enig begrip voor de financiële problemen van haar werkgever, en de achtergrond daarvan, en dat zij R95 de kans wilde bieden om de achterstand in termijnen af te lossen. Overigens stond het [verzoekster] vrij om, ook met behoud van haar baan, haar vordering separaat in rechte af te dwingen.
Voorts acht de kantonrechter van betekenis dat R95 haar lopende (basis)loonverplichtingen steeds heeft voldaan, en vanaf mei 2015 maandelijks € 300,- aan haar werknemers heeft betaald om de achterstanden in te lopen, zodat de loonvordering aanzienlijk is geslonken.
De financieel problematische situatie van R95, die -als kleine werkgever- thans naast de loonvordering ook veroordeeld zal worden tot betaling van de wettelijke verhoging en een transitievergoeding, weegt de kantonrechter evenzeer mee.
Ten slotte weegt de kantonrechter mee, dat R95 zich veel moeite heeft getroost en investeringen heeft gedaan om [verzoekster] optimaal te faciliteren om haar werk te kunnen doen en voorts meermaals heeft aangegeven dat [verzoekster] naar volle tevredenheid functioneert en wat haar betreft niet hoeft te vertrekken. Van een "geënsceneerde exit" is de kantonrechter dan ook op geen enkele wijze gebleken.
3.13.
De kantonrechter is, alles in aanmerking nemende, van oordeel dat het verzoek tot het toekennen van een billijke vergoeding moet worden afgewezen.
Nu aan de ontbinding geen (billijke) vergoeding wordt verbonden, zal [verzoekster] , gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 7 jo lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de in de beslissing sub 4.1. genoemde termijn.
In de zaak met zaak-/rolnummer 4780497/16-19 (het verzoek tot vernietiging van het concurrentiebeding)
3.14.
[verzoekster] heeft verzocht om het concurrentiebeding te vernietigen.
R95 heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar gesteld dat het verzoek niet is onderbouwd, maar dat, indien de ontbinding wordt uitgesproken, zij [verzoekster] niet zal houden aan het concurrentiebeding. De kantonrechter zal het verzoek dan ook toewijzen.
In de zaak met zaak-/rolnummer 4780527/16-20 (de loonvordering van [verzoekster] )
3.15.
De loonvordering van [verzoekster] ziet op verschillende componenten. Allereerst wordt betaling gevorderd van de achterstallige eindejaarsuitkeringen, de vakantietoeslag en een tweetal eenmalige uitkeringen, alles verhoogd met de wettelijke verhoging en rente. Daarnaast is loondoorbetaling gevorderd vanaf 28 december 2015.
Achterstallige looncomponenten
3.16.
Niet in geschil is dat sprake is van een achterstand in de betaling van de eindejaarsuitkering van 2011 tot en met 2015, de vakantietoeslag van 2014 en 2015 en een tweetal eenmalige uitkeringen, maar partijen twisten wel over de hoogte van die achterstand. R95 heeft bij akte van 11 maart 2016 de nog resterende betalingsachterstand, inclusief het nog niet opeisbare deel van de vakantietoeslag 2016, becijferd op € 2.944,81. Hierbij heeft R95 de maandelijkse betalingen van € 300,- (het inlopen van de achterstand) reeds verdisconteerd en daarnaast het betaalde loon van januari 2016 en februari 2016, dat in haar ogen ten onrechte is betaald, verrekend.
[verzoekster] heeft de juistheid van dit overzicht betwist. Volgens [verzoekster] moet daarom worden uitgegaan van de achterstand die in het verzoekschrift is genoemd, te weten € 7.545,09 (exclusief wettelijke verhoging).
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de eindejaarsuitkering, vakantietoeslag en eenmalige uitkering, zoals opgesomd in het verzoekschrift door R95 niet, dan wel onvoldoende is betwist. Uit het bijna onleesbaar en moeilijk te doorgronden overzicht van R95 blijkt ook niet van een sterk afwijkende becijfering.
De kantonrechter zal wel de niet weersproken maandelijkse aflossingen door R95 tot een totaal brutobedrag van € 2.838,90 verdisconteren.
Periode 28 december 2015 - 1 mei 2016
3.17.
Ten slotte twisten partijen over de vraag of na 28 december 2015 loon verschuldigd is. Vast staat dat [verzoekster] , ondanks een hersteld melding door de bedrijfsarts per 14 december 2015 en een herhaalde oproep van R95 tot werkhervatting, niet op het werk is verschenen. [verzoekster] stelt dat de oorzaak van het niet verrichten van arbeid in redelijkheid voor rekening van R95 dient te komen, omdat zij psychisch niet in staat was om arbeid te verrichten.
R95 betwist deze stelling en acht deze onvoldoende onderbouwd.
3.18.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:628, eerste lid, BW behoudt de werknemer het recht op het vastgestelde loon, indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.
De kantonrechter is van oordeel dat de oorzaak van het niet verrichten van werkzaamheden in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet voor rekening van R95 behoort te komen. Zo blijkt uit de medische rapportage van de bedrijfsarts dat [verzoekster] vanaf 14 december 2015 medisch gezien in staat kon worden geacht om arbeid te verrichten. [verzoekster] heeft zich tegen deze beslissing niet verweerd en evenmin een second opinion aangevraagd bij het UWV over haar arbeids(on)geschiktheid, zodat R95 ervan uit mocht gaan dat zij in staat was om haar werkzaamheden vanaf die datum te hervatten. R95 heeft [verzoekster] vervolgens een oproep verzonden om weer op haar werk te verschijnen en haar daarbij een redelijke termijn gegund om haar terugkeer te organiseren. Ook is [verzoekster] in de gelegenheid gesteld om haar eigen (gebruikelijke) werkzaamheden te verrichten, die zij uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst steeds heeft verricht. Van een opdracht tot het verrichten van andere werkzaamheden is de kantonrechter in het geheel niet gebleken. Aldus bestond er voor [verzoekster] dan ook geen aanleiding om niet meer op haar werk te verschijnen.
Voor zover [verzoekster] een beroep heeft gedaan op opschorting van haar werkzaamheden in verband met de betalingsachterstand, verwerpt de kantonrechter dit beroep, nu de opschorting in de gegeven omstandigheden niet in verhouding staat tot de tekortkoming van R95. De kantonrechter betrekt bij dit oordeel dat, conform hetgeen tussen partijen in april en mei 2015 is besproken/afgesproken, vanaf mei 2015 deelbetalingen werden gedaan en de betalingsachterstand in december 2015 al voor een groot deel was ingelost.
3.19.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering tot loondoorbetaling afgewezen.
Omdat tussen partijen evenwel onbetwist is dat [verzoekster] , met toestemming van R95 en mede op advies van de bedrijfsarts, gedurende de gehele maand januari 2016 op vakantie naar een warm land mocht gaan, wat zij ook heeft gedaan, bestaat naar het oordeel van de kantonrechter over die maand wel een loonbetalingsverplichting voor R95. Maar R95 heeft deze betaling al verricht, zodat die vordering niet behoeft te worden toegewezen.
Voor zover R95 de loonbetaling over januari en februari 2016, blijkens haar recente berekening, later heeft bestemd voor aflossing van de hiervoor sub 3.15 vastgestelde betalingsachterstand, zal die verrekening voor de maand januari niet worden toegestaan.
3.20.
Het bedrag dat [verzoekster] daarmee thans aan achterstallige looncomponenten toekomt, bedraagt:
- eindejaarsuitkeringen, vakantiegeld en eenmalige uitkeringen € 7.545,09
- -/- maandelijkse aflossing € 2.838,90
- -/- betaling februari 2016
€ 1.152,27
Totaal € 3.553,92
3.21.
De kantonrechter zal de wettelijke verhoging over dit bedrag, gelet op de gegeven omstandigheden, beperken tot 10% over dit restantbedrag, oftewel € 355,39 in totaal.
De wettelijke rente wordt toegewezen van het moment van opeisbaarheid van elk van de verschuldigde bedragen tot het moment van voldoening.
Proceskosten
3.22.
Nu beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten (in alle zaken) te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit geldt ook voor het geval [verzoekster] haar verzoek tot ontbinding intrekt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.23.
R95 heeft nog verzocht om, indien een beslissing wordt genomen anders dan zij heeft verzocht, de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat dit voor (verdere) financiële problemen zal zorgen.
De kantonrechter is van oordeel dat, hoewel gelet op de feiten aannemelijk is dat de financiële situatie van R95 niet bepaald rooskleurig is, R95 onvoldoende heeft onderbouwd dat die situatie zodanig is dat de toewijzing van de transitievergoeding, het achterstallig loon en de wettelijke verhoging tot het faillissement van R95 zal leiden.
De kantonrechter zal de beslissing dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.BESLISSING

De kantonrechter:
in de zaak met zaak-rolnummer 4780425/ 16-18 (verzoek tot ontbinding)
4.1.
bepaalt dat de termijn waarbinnen [verzoekster] haar verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke verklaring aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan R95) zal lopen tot 28 maart 2016 om 12:00 uur;
Voor het geval [verzoekster] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
4.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2016;
4.3.
veroordeelt R95 tot betaling aan [verzoekster] van een transitievergoeding van € 7.573,- bruto;
in de zaak met zaak-/rolnummer 4780497/16-19 (vernietiging concurrentiebeding)
4.4.
vernietigt het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding;
in de zaak met zaak-/rolnummer 4780527/16-20 (loonvordering)
4.5.
veroordeelt R95 tot betaling aan [verzoekster] , ter zake van de in het verzoekschrift vermelde achterstallige looncomponenten, een restantbedrag van € 3.553,92, vermeerderd met een wettelijke verhoging van in totaal € 355,39 en vermeerderd met de over elk van daaraan ten grondslag liggende bedragen verschuldigde wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van betaling;
in alle zaken
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
4.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.8.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Oostdijk, kantonrechter, en uitgesproken op
18 april 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
hp/ejo