In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de bestuurder van [A] B.V., en de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Groningen. Eiser was aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen van de B.V. over de jaren 2007 en 2008, met een totaalbedrag van € 7.109, inclusief invorderingsrente en kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontvanger niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de juistheid van de belasting- en premieschulden, en dat de aansprakelijkstelling daarom niet in stand kan blijven.
De rechtbank heeft de feiten van de zaak in detail onderzocht, waaronder het boekenonderzoek door de Belastingdienst en de daaropvolgende naheffingsaanslagen. Eiser heeft in beroep gesteld dat er teruggaven omzetbelasting hebben plaatsgevonden die verrekend hadden kunnen worden met de openstaande naheffingsaanslagen. De rechtbank oordeelt dat de ontvanger niet heeft aangetoond dat de B.V. daadwerkelijk in gebreke is gebleven met de betaling van de belastingschulden, en dat de aansprakelijkstelling van eiser niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, de aansprakelijkstelling vernietigd en bepaald dat de ontvanger het door eiser betaalde griffierecht van € 45 moet vergoeden. Tevens is de ontvanger veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 8,40. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.