In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, die op 24 december 2014 was opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg € 156.279, met daarbij een heffingsrente van € 22.419 en een vergrijpboete van € 15.627. Eiser had pro forma bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd door verweerder op 25 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan gronden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen zijn opgelegd tijdens een nog lopend boekenonderzoek, waarvan het rapport pas in de beroepsfase gereed was. Eiser was ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift niet op de hoogte van de gronden van de bestreden beschikkingen. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser expliciet had verzocht om gehoord te worden. De rechtbank heeft de zaak terugverwezen naar verweerder voor een nieuwe uitspraak op het bezwaar.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 496.