ECLI:NL:RBNNE:2016:3086

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
C/17/139421 / HA ZA 15-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake Friesland Bank en gedaagden over borgstelling en contractsoverneming

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 29 juni 2016 vonnis gewezen in de zaak tussen Friesland Zekerheden Maatschappij N.V. (hierna: Friesland Bank) en gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Friesland Bank vorderde betaling van een uitstaand saldo van € 24.790,38 van [gedaagde 1] en stelde dat [gedaagde 2] zich borg had gesteld voor de verplichtingen van [gedaagde 1]. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde 1] als hoofdschuldenaar geldt en dat de borgtochtovereenkomst dwingende bewijskracht heeft. Gedaagden waren het niet eens met deze beslissing en voerden aan dat er sprake was van contractsoverneming door de maatschap AA&E Accountants.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere bindende eindbeslissing niet herzien kon worden, omdat gedaagden geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangedragen die de rechtbank zouden kunnen doen twijfelen aan haar eerdere oordeel. Friesland Bank werd toegelaten tot het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de borgstelling door [gedaagde 2], maar de rechtbank oordeelde dat Friesland Bank hierin niet geslaagd was. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde 2] zich niet als borg had verbonden voor de verplichtingen van [gedaagde 1].

Het vonnis bevatte ook bepalingen over de proceskosten, die voor gedaagden werden vastgesteld op € 3.434,34. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. De uitspraak benadrukt het belang van bindende eindbeslissingen en de eisen die aan tegenbewijs worden gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/139421 / HA ZA 15-13
Vonnis van 29 juni 2016
in de zaak van
de naamloze vennootschap
FRIESLAND ZEKERHEDEN MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. W. Mollema te Leeuwarden,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. F. van der Hoef te Burgum.
Eiseres zal hierna Friesland Bank genoemd worden en gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden c.s.] en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 december 2015;
  • de akte van Friesland Bank;
  • de antwoordakte van [gedaagden c.s.] ;
  • de akte uitlating producties van Friesland Bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De inhoud van voornoemd tussenvonnis dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde 1] als contractuele wederpartij gehouden is tot betaling van het uitstaande saldo ad € 24.790,38 van het door hem bij Friesland Bank afgesloten rekening-courantkrediet. Ten aanzien van de borgstelling door [gedaagde 2] is overwogen dat de borgtochtovereenkomst dwingende bewijskracht heeft en Friesland Bank is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [gedaagde 2] zich bij de borgtochtovereenkomst van 11 maart 2001 borg heeft gesteld voor de nakoming van de verplichtingen van AA&E Accountants.
Contractsoverneming door de maatschap AA&E Accountants
2.3.
[gedaagden c.s.] zijn het oneens met het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde 1] als hoofdschuldenaar heeft te gelden en dat er geen sprake is van contractsoverneming door de maatschap AA&E Accountants. Er is wel degelijk een akte beschikbaar waaruit blijkt dat de maatschap AA&E Accountants met contractsoverneming van het rekening-courantkrediet van [gedaagde 1] heeft ingestemd. Bovendien, zo voeren [gedaagden c.s.] aan, is de desbetreffende bankrekening vanaf 2001 in iedere jaarrekening op de balans van AA&E Accountants opgevoerd.
2.4.
De rechtbank stelt bij de (nadere) beoordeling van het onderhavige geschilpunt het volgende voorop. De rechtbank heeft ten aanzien van de contractsoverneming in het tussenvonnis reeds een bindende eindbeslissing genomen. De leer van de bindende eindbeslissing houdt in dat de rechter in dezelfde instantie in beginsel niet meer kan terugkomen van door haar gegeven eindbeslissingen. Het is ook niet de bedoeling dat partijen na het wijzen van een tussenvonnis met daarin gegeven bindende eindbeslissing als het ware 'intern hoger beroep' daartegen kunnen instellen, door de betreffende geschilpunten wederom aan de rechtbank voor te leggen, met herhaling dan wel aanvulling van hun eerdere argumenten. De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
2.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding terug te komen van haar bindende eindbeslissing dat [gedaagde 1] als hoofdschuldenaar heeft te gelden en dat er geen sprake is van contractsoverneming door de maatschap AA&E Accountants. Hetgeen [gedaagden c.s.] in hun akte na tussenvonnis hebben aangevoerd, vormt naar het oordeel van de rechtbank een herhaling van argumenten die reeds eerder naar voren zijn gebracht en die in het tussenvonnis door de rechtbank reeds gemotiveerd zijn verworpen. In hetgeen [gedaagden c.s.] nader hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bindende eindbeslissing ten aanzien van de contractsoverneming op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag berusten. De rechtbank handhaaft deze bindende eindbeslissing dan ook onverkort.
Borgstelling door [gedaagde 2]
2.6.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is Friesland Bank toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [gedaagde 2] zich bij borgtochtovereenkomst van 11 maart 2001 borg heeft gesteld voor de nakoming van de verplichtingen van AA&E Accountants.
2.7.
Friesland Bank heeft in haar akte heeft aangevoerd dat zij ervan uitgaat dat de rechtbank met de frase "AA&E Accountants" de maatschap AA&E Accountants bedoeld heeft. De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis ten aanzien van de borgstellingsovereenkomst heeft overwogen, heeft de rechtbank voorshands aangenomen dat [gedaagde 2] de borgtocht voor een ander heeft afgegeven dan voor [gedaagde 1] . Friesland Bank is toegelaten hiertegen tegenbewijs te leveren.
2.8.
Volgens vaste jurisprudentie (o.a. HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0613) mag het door Friesland Bank te leveren tegenbewijs geslaagd worden geacht als op grond daarvan het door de akte geleverde bewijs is ontzenuwd. In het onderhavige geval betekent dit dat Friesland Bank bewijs moet leveren van feiten en omstandigheden op grond waaruit valt af te leiden dat de tekst van de akte waarbij [gedaagde 2] zich heeft borg gesteld niet strookt met de werkelijke bedoeling van partijen.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat Friesland Bank niet in het door haar te leveren tegenbewijs is geslaagd. Daartoe wordt het volgende overwogen. Friesland Bank heeft geen nadere verklaringen of stukken ingebracht. In het kader van het leveren van tegenbewijs is het opnieuw stelling nemen, of herhalen van of verwijzen naar al eerder ingenomen stellingen, niet voldoende. De rechtbank begrijpt de stellingen van Friesland Bank aldus dat de aanduiding "AA&E Accountants" in de borgtochtovereenkomst gelezen moet worden als " [gedaagde 1] " en dat [gedaagde 2] had moeten begrijpen dat zij zich borg stelde ten behoeve van [gedaagde 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is dit een herhaling van de standpunten die Friesland Bank al eerder heeft ingenomen en aldus onvoldoende in het kader van tegenbewijs.
2.10.
Nu Friesland Bank niet is geslaagd in het tegenbewijs, wordt als vaststaand aangenomen dat [gedaagde 2] zich niet als borg heeft verbonden voor de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde 1] . De vordering van Friesland Bank jegens [gedaagde 2] voor de debetstand van het rekening-courantkrediet van [gedaagde 1] uit hoofde van de borgstelling zal dan ook worden afgewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
[gedaagden c.s.] verzetten zich tegen een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dit vonnis en voeren daartoe aan in hoger beroep te zullen gaan tegen het in deze zaak te wijzen vonnis.
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat er rechtens geen grond is om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De maatstaf voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een vonnis is of het belang van degene die een toewijzend vonnis (met veroordeling van de wederpartij) verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij die in hoger beroep wil gaan en belang heeft bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De rechtbank acht het door [gedaagden c.s.] gestelde belang onvoldoende concreet en ziet geen reden af te wijken van het uitgangspunt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom krijgt, vermoed wordt het vereiste belang bij uitvoerbaar verklaring bij voorraad te hebben.
Resumé
2.13.
Zoals in het tussenvonnis van 23 december 2015 is overwogen, zal [gedaagde 1] worden veroordeeld tot betaling van € 24.790,38, te vermeerderen met de contractuele rente. Ten aanzien van de gevorderde rente overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagde 1] is rente verschuldigd over hetgeen hij aan Friesland Bank dient te betalen gedurende de tijd dat hij met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Uit de door Friesland Bank overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde 1] op 27 juni 2012 is aangeschreven ter zake van het openstaande rekening-courantkrediet en dat [gedaagde 1] verzocht is om de vordering voor 1 augustus 2012 te voldoen. [gedaagde 1] is derhalve vanaf 1 augustus 2012 in verzuim en de wettelijke rente zal dan ook vanaf die datum worden toegewezen.
2.14.
Ten aanzien van de door Friesland Bank van [gedaagde 1] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten overweegt de rechtbank het volgende. Friesland Bank heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen tot ten hoogste het bedrag van de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit brengt mee dat een bedrag van € 1.022,90 ter zake de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is eveneens toewijsbaar.
2.15.
Nu Friesland Bank niet is geslaagd in het tegenbewijs, zal de vordering jegens [gedaagde 2] worden afgewezen.
2.16.
[gedaagden c.s.] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Friesland Bank worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
1.447,50(2,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.434,34.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Friesland Bank te betalen een bedrag van € 24.790,38, vermeerderd met de contractuele rente van 7,5% per jaar met ingang van 1 augustus 2012 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Friesland Bank te betalen een bedrag van € 1.022,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van Friesland Bank tot op heden vastgesteld op € 3.434,34, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [gedaagden c.s.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 736