ECLI:NL:RBNNE:2016:3077

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
Awb 15/757
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en onverenigbare nevenwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar en het College van bestuur van de Politieacademie. De eiseres, een politieambtenaar, was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De eiseres had tijdens een telefonisch onderhoud met haar meerdere niet de volledige waarheid gesproken over haar nevenwerkzaamheden voor een particulier recherchebureau. Dit was in strijd met de integriteitseisen die aan politieambtenaren worden gesteld. De rechtbank concludeerde dat eiseres had moeten begrijpen dat zij volledige openheid van zaken moest geven, vooral gezien haar lange dienstverband en haar functie. Daarnaast had zij haar nevenwerkzaamheden niet gemeld, wat onverenigbaar was met haar functie. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet had aangetoond dat haar ontslag voortvloeide uit een afrekening vanwege haar rol als klokkenluider. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van het College van bestuur om haar te ontslaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/757 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2016 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Leeuwarden, eiseres
(gemachtigde: mr. V.M. Weski),
en
het College van bestuur van de Politieacademie, verweerder
(gemachtigde: mr. B. van den Bergh).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 november 2014 primair de disciplinaire straf van ontslag opgelegd vanwege ernstig plichtsverzuim en subsidiair eiseres ontslag verleend vanwege een onherstelbaar verstoorde werkrelatie.
Bij besluit van 19 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 5 maart 2015 heeft eiseres de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een brief van 14 april 2015 ingezonden, in welke brief zij heeft aangegeven dat verweerder niet alle stukken heeft ingezonden.
Op voormelde brief heeft verweerder bij brief van 7 mei 2015, met bijlage, gereageerd.
Bij brief van 17 juli 2015 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift.
Eiseres heeft bij brief van 12 augustus 2015 stukken, alsmede een inventarislijst van die stukken ingezonden.
Verweerder heeft bij brief van 1 februari 2016, voorzien van bijlagen, gereageerd op de brief van 17 juli 2015 van eiseres en op de door haar bij brief van 12 augustus 2015 ingezonden stukken.
Eiseres heeft bij brief van 11 maart 2016 de beroepsgronden nader toegelicht en heeft met die brief stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is voor verweerder verschenen R. Janssens.

Overwegingen

1. Eiseres werkt sinds 1980 bij de politie. Op haar verzoek heeft de korpsbeheerder van het regionaal politiekorps Fryslân eiseres met ingang van 1 januari 2006 (eervol) ontslagen uit de functie medewerker bureau interne veiligheid bij het bureau korpsleiding te Leeuwarden. Bij besluit van 28 november 2005 is eiseres met ingang van 1 januari 2006 aangesteld als senior adviseur bij de Politieacademie, bij het toenmalige dienstonderdeel Maatwerk, voor 38 uur per week. Eiseres was onder meer belast met de coördinatie en uitvoering van de opleiding interne onderzoeken. In 2009 is het dienstonderdeel Maatwerk opgeheven en daarmee werd de opleiding interne onderzoeken niet meer aangeboden door de Politieacademie. Met ingang van 1 september 2010 is eiseres aangesteld als beleidsadviseur C bij het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD), onderdeel van de Politieacademie, voor 36 uur per week.
1.1.
Eiseres heeft op 15 februari 2012 bij het LECD melding gemaakt van met ingang van
1 maart 2012 te verrichten (betaalde) nevenwerkzaamheden, als trainer/coördinator cursus medewerker interne zaken, voor ten hoogste 20 dagen per jaar. Naar aanleiding van die melding heeft de directeur van het LECD eiseres bij brief van 8 mei 2012 vragen gesteld, welke vragen zij bij e-mail van 24 mei 2012 heeft beantwoord. Bij brief van 25 juni 2012 heeft de directeur van het LECD eiseres meegedeeld dat zij, in overleg met het college van bestuur van de Politieacademie, akkoord gaat met het verzoek tot het uitvoeren van nevenactiviteiten, onder de in de brief opgenomen voorwaarden.
1.2.
In juli 2012 heeft eiseres zich ziek gemeld. De ziekteperiode heeft geduurd tot
21 juni 2013. Re-integratie heeft plaatsgevonden op een andere werkplek, in Drachten.
1.3.
Bij brief van 4 oktober 2013 heeft de directeur van het LECD bevestigd dat eiseres met
ingang van 1 oktober 2013 voor gemiddeld 24 uur per week tijdelijk wordt belast met werkzaamheden ten behoeve van het thema vakmanschap binnen de afdeling Kennis & Innovatie van de directie Operatiën, onder verantwoordelijkheid van [naam commissaris volledig] , directeur Operatiën bij de Staf Korpsleiding en commissaris van politie (hierna: [naam commissaris kort] ). Met ingang van 17 februari 2014 wordt het aantal uren uitgebreid naar gemiddeld 36 uur per week, tot uiterlijk 1 oktober 2015, de einddatum van de tijdelijke tewerkstelling. De tijdelijke tewerkstelling houdt verband met de vorming van de Nationale Politie.
2. Naar aanleiding van door een journalist van RTV Drenthe per e-mail van 3 april 2014
aan de Directie Communicatie van de Staf Korpsleiding van de politie te Den Haag gestelde vragen over eiseres in relatie tot het particulier recherchebureau [naam recherchebureau] (hierna: recherchebureau) en een onderzoek bij de provincie Drenthe, heeft [naam commissaris kort] op 4 april 2014 telefonisch contact opgenomen met eiseres. Hetgeen tijdens dat gesprek is besproken heeft [naam commissaris kort] neergelegd in een e-mail van 6 april 2014, gericht aan [naam woordvoerder voluit] , werkzaam als woordvoerder bij de voormelde Directie Communicatie (hierna: [naam woordvoerder kort] ).
2.1.
In essentie houdt de e-mail van 6 april 2014 in dat eiseres tijdens het op 4 april 2014 gevoerde telefoongesprek heeft verklaard dat zij geen eigenaar is van het recherchebureau, daar ook niet in dienst is en dat zij geen bemoeienis heeft met concrete fraude- of andere onderzoeken.
2.2.
[naam commissaris kort] en [naam woordvoerder kort] hebben afgesproken dat deze informatie aan de journalist zou worden verstrekt. Uit een e-mail van 9 april 2014 van [naam woordvoerder kort] blijkt dat de journalist inmiddels meer informatie had vergaard en dat de beoogde te verstrekken informatie niet (meer) voldeed. Naar aanleiding van de in voormelde e-mail door [naam woordvoerder kort] weergegeven informatie van de journalist, heeft [naam commissaris kort] in een e-mail van 10 april 2014 vastgesteld dat de door eiseres verstrekte informatie niet strookt met de door de journalist gepresenteerde feiten, waar [naam commissaris kort] aan heeft toegevoegd dat een en ander vraagt om een nader gesprek met eiseres en dat mogelijk nader verkennend onderzoek zal moeten worden verricht.
2.3.
Na de op 4 april 2014 en 11 april 2014 telefonisch gevoerde gesprekken door [naam commissaris kort] met eiseres heeft op 16 april 2014 een gesprek tussen hen plaatsgevonden. In het van dat gesprek opgemaakte verslag, waarbij tevens de inhoud van de telefoongesprekken is opgenomen, staat onder meer dat
  • eiseres heeft aangegeven dat tijdens haar startgesprekken in 2013 met [naam commissaris kort] over haar tewerkstelling bij de directie Operatiën en ook daarna niet aan de orde is gekomen dat zij (betaalde) nevenactiviteiten uitvoert, maar dat dit wel het geval is;
  • eiseres toestemming heeft gevraagd en gekregen voor nevenactiviteiten, zijnde opleidingsactiviteiten;
  • eiseres tijdens het telefonisch onderhoud op 11 april 2014 de op 4 april 2014 gedane uitlatingen inzake het ontbreken van zakelijke betrokkenheid bij het recherchebureau heeft genuanceerd en heeft aangegeven dat zij toch een bepaalde betrokkenheid bij concreet rechercheonderzoek, uitgevoerd door dit bureau, heeft;
  • eiseres een zakelijke relatie heeft met het recherchebureau;
  • eiseres “ergens” in januari 2014 betrokken is geweest bij een uitvoerend fraudeonderzoek, dat de verkeerde kant op bleek te gaan, onder meer in die zin dat er sprake bleek te zijn van de aanwezigheid van wapens. Eiseres heeft destijds [naam commissaris kort] daarover niet geïnformeerd, maar heeft wel besloten dat zij verder niet bij het onderzoek betrokken wilde zijn;
  • [naam commissaris kort] nu de feiten uitgezocht wil hebben en dat hij nu eerst een verkennend gesprek wil met een deskundige van de Afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK).
Het gespreksverslag is op 22 april 2014 getekend door [naam commissaris kort] en op 6 mei 2014 door eiseres voor gezien en akkoord getekend.
2.4.
Bij brief van 22 april 2014 heeft [naam commissaris kort] aan de Politie eenheid te Den Haag, Afdeling
VIK, verzocht een intern onderzoek in te stellen naar het handelen van eiseres. Daarbij is aangegeven dat het onderzoek zich dient te richten op de nevenactiviteiten van eiseres voor het recherchebureau en haar handelen en betrokkenheid daarbij, naar aanleiding van vragen van RTV Drenthe. In goed overleg zal nader worden bepaald door welke afdeling het onderzoek zal worden uitgevoerd, de VIK in Den Haag of de afdeling VIK van de Politieacademie. Bij brief van 22 april 2014 heeft [naam commissaris kort] eiseres meegedeeld dat een intern onderzoek naar haar zal worden ingesteld, dat het onderzoek ziet op de vraag of sprake is van plichtsverzuim en waar het onderzoek zich op zal richten. Aan de hand van de rapportage van de interne onderzoeker zal worden vastgesteld of er aanleiding bestaat voor het nemen van (rechtspositionele) maatregelen. Eiseres is er op gewezen dat zij zich tijdens het interne onderzoek kan laten bijstaan door een belangenbehartiger.
2.5.
Bij schrijven van 29 april 2014 heeft de voorzitter van het College van bestuur van de
Politieacademie opdracht gegeven tot een disciplinair onderzoek. In de brief zijn de te beantwoorden vragen opgenomen. Omdat eiseres, die haar werkzaamheden bij de directie Operatiën op detacheringsbasis verrichtte, formeel werkzaam was bij de Politieacademie, heeft het College van bestuur beslist dat het onderzoek verricht moest worden door het VIK van de Politieacademie.
2.6.
Vervolgens is uitgebracht het rapport disciplinair onderzoek van 5 augustus 2014 van
[naam hoofdinspecteur] , hoofdinspecteur van politie, werkzaam als beleidsadviseur/onderzoeker bij de Afdeling VIK van de Politieacademie te Apeldoorn. Het rapport betreft het onderzoek naar vermeend plichtsverzuim van eiseres vanwege het
  • nalaten melding van nevenwerkzaamheden te doen;
  • verrichten van concurrerende en/of onverenigbare nevenactiviteiten zonder uitdrukkelijke toestemming;
  • als ambtenaar niet naar waarheid verklaren op vragen van haar leidinggevende.
In het kader van het onderzoek zijn onder meer de getuigen [namen getuigen] gehoord. Op 31 juli 2014 is eiseres gehoord. Van haar verklaring is op 31 juli 2014 rapport opgemaakt.
3. Bij brief van 4 september 2014 heeft de voorzitter van het College van bestuur eiseres
het onderzoeksrapport doen toekomen en haar meegedeeld voornemens te zijn eiseres vanwege ernstig plichtsverzuim als bedoeld in artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder j, van het Barp. In het voornemen zijn daarvoor de volgende redenen opgenomen: misbruik van logo’s van justitie en politie en de vermelding van het nummer van haar diensttelefoon op de website van Buro [naam buro] , het bedrijf van eiseres, voorts dat eiseres als executief politieambtenaar het verbod van artikel 5 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus bewust heeft overtreden, voorts dat eiseres ten onrechte de werkzaamheden voor het recherchebureau niet heeft gemeld, verder dat eiseres imagoschade heeft veroorzaakt bij de politie en de Politieacademie en dat eiseres heeft gelogen tegen haar leidinggevende. Met deze brief is eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op het voornemen te geven in een gesprek met de voorzitter van het College van bestuur en [naam voorzitter] .
3.1.
Bij brief van 12 september 2014 heeft [naam commissaris kort] de detachering van eiseres met ingang
van 29 augustus 2014 beëindigd. [naam commissaris kort] heeft meegedeeld dat eiseres vanaf 29 augustus 2014 weer werkzaam is bij haar formele werkgever, de Politieacademie.
3.2.
Op 24 september 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de voorzitter van
het College van bestuur, de gemachtigde van verweerder en eiseres en haar gemachtigde. Eiseres heeft vervolgens een schriftelijke zienswijze, met bijlagen, ingediend.
3.3.
Bij het primaire besluit van 7 oktober 2014 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres zich
schuldig heeft gemaakt aan alle in de brief van 4 september 2014 genoemde feiten. Verweerder heeft dit aangemerkt als ernstig plichtsverzuim in de zin van artikel 76 van het Barp en heeft eiseres om die reden primair de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder j, van het Barp. Daarnaast heeft verweerder vastgesteld dat eiseres door haar leugens, halve waarheden en ontwijkende antwoorden voortdurend misleidend gedrag vertoont om niet aanspreekbaar te zijn op haar integriteit en verantwoordelijkheid op grond van haar functie en als executief politieambtenaar. Omdat de vertrouwensrelatie met eiseres onherstelbaar is beschadigd en geen uitzicht meer bestaat op een vruchtbare voortzetting van het dienstverband, heeft verweerder subsidiair eiseres met toepassing van artikel 95 van het Barp ontslag verleend.
Bij een afzonderlijk ontslagbesluit van 7 oktober 2014 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 november 2014 ontslag verleend, primair als disciplinaire straf en subsidiair wegens een onherstelbaar verstoorde werkrelatie, met toepassing van artikel 95 van het Barp.
3.4.
Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3.5.
Op 28 november 2014 heeft de hoorzitting plaatsgevonden.
3.6.
De bezwarenadviescommissie van de Politieacademie heeft vastgesteld dat sprake is van al dan niet ernstig plichtsverzuim en heeft geadviseerd de disciplinaire straf van ontslag te heroverwegen naar proportionaliteit. Voor wat betreft de subsidiaire ontslaggrond heeft de bezwarenadviescommissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
3.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de primaire ontslaggrond
afgewezen en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft voorts het bezwaar tegen de subsidiaire grondslag voor ontslag onvoldoende onderbouwd geacht en heeft het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
4. Eiseres stelt zich uitvoerig gemotiveerd op het standpunt dat zowel het disciplinaire
ontslag als het ontslag op grond van artikel 95 van het Barp niet in stand kan blijven. Het ontslag betreft een afrekening met haar als klokkenluider. De besluitvorming door verweerder is onzorgvuldig. Het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport is tendentieus, subjectief en de conclusie van dat rapport is niet op feiten gebaseerd. Anders dan verweerder stelt, is eiseres geen executief politieambtenaar. Eiseres beroept zich ten slotte op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank zal in het navolgende de beroepsgronden bespreken.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder niet alle stukken heeft ingezonden, overweegt de rechtbank dat bij de bestudering van het dossier niet is gebleken van in het dossier ontbrekende stukken, hetgeen tevens inhoudt dat de rechtbank niet is gebleken dat de bezwarenadviescommissie van de Politieacademie zich op basis van een onvolledig dossier een oordeel heeft gevormd.
5.2.
Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp kan als straf ontslag worden opgelegd.
5.3.
Eiseres stelt dat haar problemen zijn begonnen, nadat zij binnen de organisatie te
kennen had gegeven dat sprake is van ziek makende omstandigheden en een onveilige werksituatie bij het LECD en dat haar ontslag is terug te voeren op haar melding van misstanden. In de gedingstukken, noch in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, ziet de rechtbank echter aanknopingspunten voor het betoog van eiseres dat haar ontslag op enigerlei wijze voortvloeit uit de melding van misstanden.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport disciplinair onderzoek zorgvuldig tot
stand gekomen. In het kader van dat onderzoek is onderzoek naar de feiten gedaan en zijn direct betrokkenen gehoord. Eiseres is gehoord en is tijdens dat gehoor in de gelegenheid gesteld haar visie op de gebeurtenissen te geven.
5.5.
Vast staat dat eiseres tijdens het telefonisch onderhoud van 4 april 2014 met [naam commissaris kort]
niet de waarheid heeft gesproken. Zij heeft immers gezegd dat zij niet in dienst is bij het recherchebureau en dat zij geen bemoeienis heeft met concrete fraude- of andere onderzoeken, terwijl later is gebleken dat zij voor het recherchebureau werkzaamheden verrichtte en bemoeienis had met concrete fraude- of andere onderzoeken. Dit is door eiseres uiteindelijk niet ontkend, zoals onder meer blijkt uit het door eiseres voor gezien en akkoord getekende verslag van het op 16 april 2014 gehouden gesprek (zie onder 2.3) en uit de door eiseres op elke bladzijde geparafeerde en door haar ondertekende verklaring van
31 juli 2014 (zie onder 2.6). In het bezwaarschrift, onder 11, heeft eiseres ook vermeld dat zij niet de waarheid heeft verteld toen haar werd gevraagd naar het al dan niet betrokken zijn bij het onderzoek door de provincie Drenthe. Ook in beroep heeft eiseres erkend dat zij onvolledig heeft verklaard op 4 april 2014 en dat het op die datum gehouden gesprek niet is verlopen zoals het had moeten lopen.
5.6.
Het is aan eiseres als politieambtenaar om aan haar werkgever te melden hetgeen zij buiten haar aanstelling aan werkzaamheden verricht en niet aan verweerder om daar navraag naar te doen. Op het moment dat haar meerdere eiseres vraagt naar mogelijke werkzaamheden naast haar feitelijke werk en dit ook nog naar aanleiding van door een journalist gestelde vragen, past eiseres slechts één reactie: naar waarheid verklaren en volledige openheid van zaken geven. Juist vanwege haar lange staat van dienst, haar opleidingsachtergrond en het niveau waarop zij opereerde en voorts mede gezien het feit dat eiseres, zoals zij meerdere malen heeft benadrukt, zich in haar werk voor verweerder bezig heeft gehouden met het thema integriteit, had eiseres zich dat op 4 april 2014 dienen te realiseren. Daar komt bij dat eiseres zich na dat telefonisch onderhoud nog had kunnen bedenken en op eigen initiatief contact had kunnen opnemen met [naam commissaris kort] om mee te delen hetgeen zij tijdens het telefonisch onderhoud had nagelaten te vermelden. Dat heeft zij echter niet gedaan. Eerst tijdens het – op initiatief van [naam commissaris kort] – op 11 april 2014 (en dus een week later) gevoerde telefonische gesprek met [naam commissaris kort] heeft eiseres haar eerder gegeven informatie genuanceerd en eerst tijdens het – eveneens op instigatie van [naam commissaris kort] – op 16 april 2014 (bijna twee weken later) gehouden gesprek met [naam commissaris kort] heeft zij openheid van zaken gegeven.
5.7.
Het voorgaande klemt te meer, nu als gevolg van de door eiseres achtergehouden
informatie [naam commissaris kort] , in het vertrouwen dat eiseres hem juist en volledig had geïnformeerd, een journalist informatie heeft verstrekt, welke informatie later onjuist en onvolledig bleek te zijn. Daarmee lopen de Politieacademie en de politieorganisatie als geheel het risico dat uitlatingen zijdens de politie als niet zonder meer betrouwbaar worden ervaren in de maatschappij en dus bestaat daarmee het risico op verminderd vertrouwen in de politieorganisatie en op imagoschade.
5.8.
Dat eiseres naar eigen zeggen tijdens het telefonisch onderhoud overrompeld werd door de vraag van [naam commissaris kort] en dat zij om die reden en ook omdat zij haar net geopereerde partner moest verzorgen, niet alle benodigde informatie heeft verstrekt, doet er niet aan af dat zij cruciale informatie niet heeft meegedeeld aan haar meerdere. Uit de in de e-mail van 6 april 2014 van [naam commissaris kort] aan [naam woordvoerder kort] opgenomen weergave van de door eiseres tijdens het gesprek op 4 april 2014 verstrekte informatie blijkt echter dat eiseres toen in staat was informatie te geven. De rechtbank wijst er voorts op dat eiseres in haar zienswijze (bijlage 1 bij de brief van eiseres van 12 augustus 2015) heeft vermeld dat zij onvolledig heeft verklaard, onder meer vanwege de zeer hectische situatie rondom het onderzoek bij de provincie Drenthe waarin zij zich op dat moment bevond. Juist die omstandigheid had aanleiding moeten zijn de haar voorgelegde vraag volledig te beantwoorden.
5.9.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres ten onrechte de werkzaamheden voor het recherchebureau niet heeft gemeld en overweegt daartoe als volgt. Op het door eiseres op 15 februari 2012 ondertekende formulier “melding nevenwerkzaamheden” is de tekst van artikel 55a van het Barp (kort gezegd de verplichting opgave te doen van nevenwerkzaamheden) opgenomen, alsmede een uitleg van het begrip nevenwerkzaamheden. Daarmee heeft verweerder op het formulier de strekking van een dergelijke melding duidelijk gemaakt en tevens het kader geschetst waarbinnen een dergelijke melding dient te worden bezien. Op voormeld formulier heeft eiseres de nevenwerkzaamheden specifiek aangegeven, onder meer naar datum van aanvang van de werkzaamheden, naar aard en inhoud van de werkzaamheden, te weten
“het verzorgen van cursus c.q. overdragen van kennis op het gebied van een training voor interne zaken”en naar het tijdsbeslag, te weten ten hoogste 20 dagen per jaar. Uit de vragen die de directeur van het LECD haar naar aanleiding van die melding bij brief van 8 mei 2012 heeft voorgelegd, heeft eiseres kunnen en ook moeten afleiden dat een melding van nevenactiviteiten zorgvuldig en kritisch wordt beoordeeld door verweerder, mede in die zin dat verweerder specifiek de opgegeven nevenwerkzaamheden in relatie tot de uitgeoefende functie beoordeelt. In de brief van 25 juni 2012 is de directeur van het LECD akkoord gegaan met het verzoek tot het uitvoeren van de nevenactiviteiten, echter onder in die brief gestelde specifieke voorwaarden. Zo staat in de brief onder meer het volgende:
“Mede vanwege het feit dat u naast uw activiteiten voor de Politieacademie/LECD ook als privé-persoon vergelijkbare activiteiten uitvoert, is er verwarring in het werkveld over uw rol in dat politieonderwijs en namens wie u dat uitvoert. Om aan die onduidelijkheid een einde te maken, verzoek ik u een brief te schrijven aan uw klanten, dat u de nevenactiviteiten waarvoor u toestemming hebt gevraagd uitsluitend aanbiedt via uw privébedrijf en dat deze training geen enkele connectie heeft met de Politieacademie.Ten behoeve van acquisitie, ontwikkeling en uitvoering van de werkzaamheden gelieerd aan uw privébedrijf mag u op geen enkele wijze gebruik maken van informatie en of data verkregen vanuit uw werkzaamheden binnen de Politieacademie/LECD of de politie in het algemeen. U mag dus voor de uitvoering van uw nevenwerkzaamheden ook geen eigendommen, lesmaterialen of soortgelijke middelen die eigendom zijn van de Politieacademie gebruiken.(….)
Indien zich wijzigingen voordoen in de aard van de nevenwerkzaamheden, waarbij mogelijk opnieuw afstemming met de Politieacademie en haar activiteiten nodig dan wel noodzakelijk is, verzoek ik u om daarvan opnieuw melding te maken.”
5.10.
Ondanks de voormelde - niet voor tweeërlei uitleg vatbare - voorwaarden en de expliciete mededeling dat in het geval van wijzigingen in de aard van de nevenwerkzaamheden zij dat opnieuw moet melden, heeft eiseres de werkzaamheden voor het recherchebureau niet gemeld. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat geen sprake is van wijzigingen in het verrichten van nevenwerkzaamheden als waarvoor de toestemming is verleend. De nevenwerkzaamheden waarvoor toestemming is verleend door verweerder betreffen opleidingswerkzaamheden. De rechtbank vermag niet in te zien dat dergelijke werkzaamheden op één lijn gesteld zouden kunnen worden met het betrokken zijn bij een recherchebureau en bij onderzoeken door een dergelijk bureau. Naar het oordeel van de rechtbank is het volstrekt helder dat eiseres haar betrokkenheid bij en haar werkzaamheden voor het recherchebureau had moeten melden bij de Politieacademie, alwaar zij werkzaam was. Eiseres heeft dat echter niet gedaan.
5.11.
Daarbij komt dat eiseres ook op grond van de Regeling melding nevenwerkzaamheden Politieacademie van 28 oktober 2010 (hierna: Regeling) de betrokkenheid bij en de werkzaamheden voor het recherchebureau had moeten melden. In de Regeling is uiteengezet dat met het oog op de bescherming van de integriteit van de Politieacademie het tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort dat eigenlijke taken van de ambtenaar en die van de Politieacademie niet nadelig worden beïnvloed en het om die reden wenselijk wordt geacht nadere regels vast te stellen met betrekking tot het verrichten van nevenwerkzaamheden door ambtenaren van de Politieacademie, als neergelegd in de Regeling. Uit de Regeling blijkt eenduidig dat verweerder openheid inzake nevenwerkzaamheden van essentieel belang acht. Of eiseres nu executief politieambtenaar was of niet, zij had haar betrokkenheid bij en werkzaamheden voor het recherchebureau moeten melden. De stelling van eiseres dat het verweerder naar aanleiding van haar melding van 15 februari 2012 duidelijk had moeten zijn dat zij de opleidingen vanuit haar bureau [naam buro] verzorgde en daaruit volgend dat verweerder op de hoogte had moeten zijn van haar betrokkenheid bij het recherchebureau, volgt de rechtbank niet. Die stelling miskent dat die melding specifiek zag op opleidingswerkzaamheden en dat het allereerst aan eiseres is om melding te doen van andere nevenwerkzaamheden dan eerder door haar gemeld.
5.12.
De door de korpschef van het regionale politiekorps Fryslân verleende toestemming aan eiseres om voor het recherchebureau werkzaamheden te verrichten, brengt naar het oordeel van de rechtbank geenszins met zich dat eiseres bedoelde werkzaamheden niet meer hoefde te melden bij de Politieacademie.
5.13.
De onder 5.12 vermelde toestemming houdt in het geval van eiseres niet zonder meer in dat zij geen executief politieambtenaar was. Het beroep van eiseres op de mail van
3 oktober 2013 van [naam voorzitter] (hierna: [naam kort] ) van de politie Fryslân kan niet tot de door eiseres voorgestane conclusie leiden. In voormelde mail staat weliswaar dat eiseres niet executief is, maar uit de tekst kan niet worden afgeleid dat dat een conclusie op basis van onderzoek door de korpschef betreft. Veeleer lijkt [naam kort] daarbij te zijn uitgegaan van hetgeen de directeur van het recherchebureau - en tevens de partner van eiseres - in een
e-mail van 2 oktober 2013 aan [naam kort] heeft meegedeeld, namelijk dat
“Mijn collega onderzoeker [naam onderzoeker] ”sinds 2002 werkzaam is als beleidsadviseur bij de politie binnen verschillende afdelingen en
“dus geen executieve status meer”heeft.
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eiseres dient te worden aangemerkt als executief politieambtenaar en daarom geen werkzaamheden had mogen verrichten voor het recherchebureau, niet onjuist is. In dit kader wordt gewezen op hetgeen verweerder daarover in het verweerschrift heeft opgenomen, in essentie inhoudende dat de politieambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet, executief is. De enkele omstandigheid dat een politieambtenaar geen wapen draagt en geen uniform draagt, maakt niet dat om die reden geen sprake is van een executieve status. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres zowel de brief van 13 november 2012, in welke brief uitgebreid is ingegaan op de executieve status (van eiseres), als de brief van 28 januari 2013, in welke brief eveneens is ingegaan op de executieve status van eiseres en bij welke brief in verband daarmee een nieuw aanstellingsbesluit is gevoegd, niet zou hebben ontvangen. Daargelaten of eiseres zelf een kruisje bij “executief” heeft geplaatst op het “Gegevensformulier PIMS”, onder de overige aldaar vermelde categorieën valt eiseres niet. In het advies van de bezwarenadviescommissie van de Politieacademie staat dat gezien de door de werkgever aan eiseres geadresseerde brieven en de daaruit voortvloeiende arbeidsvoorwaardelijke emolumenten eiseres had moeten en kunnen weten dat zij de executieve status bezat. Daarbij heeft de bezwarenadviescommissie opgemerkt dat tijdens de hoorzitting is bevestigd dat eiseres wist dat het gezien haar beleidsmatige functie bij het korps Fryslân mogelijk was om een dergelijke functie uit te oefenen met een executieve status. In het beroep door eiseres op de uitspraak van 22 maart 2013 van de rechtbank Oost-Nederland (ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5205) ziet de rechtbank geen aanleiding tot het oordeel te komen dat eiseres niet de executieve status bezat, omdat in die uitspraak de feiten anders lagen.
5.15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht mede aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres op de website van haar Buro [naam buro] niet de logo’s van de politie en justitie had mogen plaatsen en dat daarmee sprake is van misbruik van die logo’s en voorts dat eiseres het telefoonnummer van haar diensttelefoon niet op die website had mogen vermelden. Juist een politieambtenaar dient het werk en een privébedrijf strikt gescheiden te houden. Niet mag de indruk worden gewekt dat een privébedrijf van zo’n ambtenaar gelieerd is aan de politie.
5.16.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte een nieuwe omstandigheid aan het disciplinaire ontslag ten grondslag heeft gelegd, te weten dat bij de afhandeling van het bezwaarschrift bekend is geworden dat eiseres voor de uitvoering van het onderzoek voor de provincie Groningen haar werktijden voor de Politieacademie meermalen onjuist heeft verantwoord, dat verweerder dit aangemerkt heeft als frauduleus handelen en dat gezien de ernst daarvan heeft meegewogen bij het bestreden besluit. De rechtbank volgt eiseres daarin niet, omdat dit een aanvullende motivering betreft bij een al gebezigde ontslaggrond. De feiten waar verweerder zich in dit kader op heeft gebaseerd acht de rechtbank voldoende aannemelijk, waarbij van belang is dat de werkgever eerder niet op de hoogte was van de door eiseres voor de provincie Groningen uitgevoerde werkzaamheden. Gezien hetgeen eerder is overwogen behoeft het geen nader betoog dat eiseres dat wel had moeten melden.
5.17.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de eiseres verweten gedragingen vast zijn komen te staan, te weten het op 4 april 2014 niet geven van volledige openheid van zaken, het niet melden van nevenwerkzaamheden, alsmede het hebben verricht van werkzaamheden voor het recherchebureau, terwijl zij nog steeds executief politieambtenaar was, hetgeen verboden is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat die gedragingen plichtsverzuim opleveren. Nu niet is gebleken dat de gedragingen niet aan eiseres kunnen worden toegerekend, was verweerder bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
5.18.
Naar het oordeel van de rechtbank is de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim. Aan een politieambtenaar mogen en moeten hoge integriteitseisen worden gesteld. Juist gezien het lange dienstverband van eiseres, haar opleidingsachtergrond en het niveau van haar functie had eiseres zich op 4 april 2014 dienen te realiseren dat haar geen andere weg openstond dan desgevraagd volledige openheid van zaken te geven. Door dat niet van meet af te doen heeft eiseres het in haar gestelde vertrouwen onherstelbaar beschadigd. Dat geldt ook voor het niet melden van haar nevenwerkzaamheden voor het recherchebureau en de onverenigbaarheid van die werkzaamheden met haar functie. Er is dus sprake van ernstig plichtsverzuim.
6. Eiseres heeft ten slotte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt daartoe
dat [naam overnemer] haar functie als beleidsadviseur discriminatie heeft overgenomen, dat hij toestemming heeft gekregen voor zijn werk voor het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING) en dat [naam overnemer] daarnaast ook integriteitsonderzoeken uitvoert. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van gelijke gevallen, al was het maar omdat [naam overnemer] de nevenwerkzaamheden wel heeft gemeld.
7. Nu de primaire ontslaggrond standhoudt, komt de rechtbank aan bespreking van de subsidiaire ontslaggrond niet toe.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. P.H. Banda en
mr. dr. A.M. Klingenberg, leden, in aanwezigheid van H.M. Eleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2016.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: