RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/1067
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
A,
wonende te Zutphen, eiser,
de Korpschef van de politie, als rechtsopvolger van de Korpsbeheerder van de Regionale Politie Noord- en Oost Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft verweerder eiser met toepassing van artikel 65 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) aangewezen in de functie van technisch verkeersspecialist (administratief/technisch), gewaardeerd in salarisschaal 8, zonder rang, met ingang van 1 januari 2009. Bij brief van 12 april 2010 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is bij het besluit van 27 september 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 2 november 2010 beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 7 februari 2013 behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Theunissen.
Eiser is met ingang van 1 september 2006 in tijdelijke dienst aangesteld bij de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, voor de duur van zijn opleiding tot technisch verkeersspecialist tot 1 september 2008. Door opstartproblemen bij deze opleiding heeft eiser zijn opleiding eerst begin 2009 kunnen afronden. Bij besluit van 2 juli 2009 is eisers aanstelling in tijdelijke dienst met ingang van 1 september 2009 omgezet in een aanstelling in vaste dienst. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 2 maart 2010 genomen. Eiser is bij dit besluit met ingang van 1 januari 2009 geplaatst in de functie van technisch verkeersspecialist. Aan deze functie is salarisschaal 8 verbonden.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hem door het aanmerking van de functie als administratief/technisch ten onrechte de ‘executieve status’ is onthouden en dat hem ten onrechte niet de rang van brigadier is toegekend. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij met ingang van 1 september 2008, en niet eerst met ingang van 1 januari 2009, bevorderd had moeten worden naar salarisschaal 8.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de functie van technisch verkeersspecialist, nu deze vervuld wordt door een administratief-technisch medewerker, geen executieve functie is. Omdat eiser, als ambtenaar in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit rangen politie, niet belast is met de opsporing van alle strafbare feiten, komt hem geen rang toe. Eisers tijdelijke aanstelling, met ingang van 1 september 2006, heeft plaatsgevonden met het oog op het volgen van een opleiding. Een dergelijke aanstelling kan gelijk worden gesteld aan een tijdelijke aanstelling in een aanloopschaal. Eiser had dan ook niet met ingang van 1 september 2008 bevorderd hoeven te worden naar salarisschaal 8.
De rechtbank stelt voorop dat zij dit geschil dient te beoordelen aan de hand van het recht zoals dit ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold. Omdat het bestreden besluit genomen is vóór 1 januari 2013 dient voor wat betreft het toepasselijke recht te worden uitgegaan van de geldende Politiewet 1993, zoals deze destijds luidde.
De rechtbank stelt vast dat het begrip ‘executieve status’ als zodanig niet voorkomt in de Politiewet 1993 en in de op deze wet gebaseerde regelgeving. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat hiermee gedoeld wordt op het zijn van ambtenaar op wie artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Politiewet 1993 van toepassing is. De rechtbank is, mede gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 2008 (LJN: BD5304), van oordeel dat een beslissing hierover als een besluit geldt, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
Artikel 3, eerste lid, van de Politiewet 1993 bepaalt dat ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:
a. ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
b. ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
c. vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
Artikel 2 van de Politiewet 1993 bepaalt dat de politie tot taak heeft in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de Politiewet 1993 is dat de taken van een ambtenaar in de zin van deze wet niet afhankelijk zijn van enige persoonlijke (executieve) status van de ambtenaar, maar van de functie waarin de ambtenaar is aangesteld. Dat hierover in de praktijk onduidelijkheid heeft bestaan en dat bij het korps Noord- en Oost-Gelderland, als rechtsvoorganger van de nationale politie, mogelijk sprake is geweest van een andere, op persoonlijke status gebaseerde, praktijk, kan niet afdoen aan het systeem van de wet.
Namens verweerder is erkend dat de functie van technisch verkeersspecialist, die eiser vervult, als zodanig een functie is ter uitvoering van de politietaak. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze functie in eisers geval evenwel niet executief, maar administratief-technisch is, omdat hij niet voldoet aan alle opleidingseisen voor ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
Eiser bestrijdt dat hij niet voldoet aan de wettelijke eisen voor aanstelling als ambtenaar, belast met de uitvoering van de politietaak. Verder wijst eiser er op dat ook anderen die de initiële politieopleiding niet hebben voltooid als zodanig zijn aangesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan worden gelaten of eiser al dan niet voldoet aan de opleidingseisen voor ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Vast staat immers dat eiser is aangesteld in een functie die als zodanig is aangemerkt als een functie ter uitvoering van de politietaak. Het voor wat betreft het al dan niet executieve karakter van de functie maken van onderscheid aan de hand van gevolgde vooropleiding, tussen ambtenaren die zijn aangesteld in dezelfde functie, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het systeem van de Politiewet 1993.
Het bestreden besluit berust in zoverre dan ook niet op een deugdelijke motivering.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb te bepalen dat eisers aanstellingsbesluit in die zin wordt gewijzigd, dat hieraan wordt toegevoegd dat aan eisers functie de executieve status is verbonden. Voor zover nodig wijst de rechtbank verweerder daarbij op het bepaalde in artikel 8:80 van de Awb.
Artikel 1, eerste lid, van het Besluit rangen politie bepaalt dat voor de ambtenaren, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, en onder b indien zij belast zijn met de opsporing van alle strafbare feiten, en tweede lid van Politiewet 1993, de rangen als genoemd in dit artikel gelden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rangen politie is de rang van brigadier verbonden aan functies die gewaardeerd zijn op schaal 8.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is eiser, gelet op de functie die hij vervult, een ambtenaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Politiewet 1993. Hieruit volgt dat hem de bij zijn salarisschaal horende rang toekomt. Aangezien eisers functie gewaardeerd is op schaal 8 komt eiser de rang van brigadier toe.
De rechtbank komt niet toe aan de vraag of eiser belast is met de opsporing van alle strafbare feiten, aangezien deze vraag alleen van belang is voor ambtenaren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Politiewet 1993, die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie. Zoals hiervoor is overwogen behoort eiser niet tot deze categorie.
Het bestreden besluit berust in zoverre dan ook niet op een deugdelijke motivering.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb te bepalen dat eisers aanstellingsbesluit in die zin wordt gewijzigd, dat aan eisers functie de rang van brigadier is verbonden. Voor zover nodig wijst de rechtbank verweerder daarbij op het bepaalde in artikel 8:80 van de Awb.
De rechtbank is van oordeel dat eisers aanstelling in tijdelijke dienst met het oog op het volgen van de opleiding tot technisch verkeersspecialist, met ingang van 1 september 2006, niet kan worden gelijkgesteld aan een tijdelijke aanstelling in de aanloopschaal, welke op grond van het bepaalde in artikel 6, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie maximaal twee jaar kan duren. Het volgen van een opleiding die gericht is op het gaan vervullen van een functie verschilt wezenlijk van de situatie waarin een ambtenaar een functie al wel vervult, maar waarin nog geen sprake is van volledige functievervulling. Verweerder heeft, gelet hierop, dan ook mogen weigeren om eiser met ingang van een eerder tijdstip dan 1 januari 2009 te bevorderen naar salarisschaal 8.
Het beroep, voor zover gericht tegen dit besluitonderdeel, is dan ook ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de gehandhaafde weigering om eiser de executieve status toe te kennen en voor zover gericht tegen de gehandhaafde weigering om eiser een rang toe te kennen, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- wijzigt eisers aanstellingsbesluit in die zin, dat hieraan wordt toegevoegd dat aan eisers functie de executieve status is verbonden;
- wijzigt eisers aanstellingsbesluit in die zin, dat aan eisers functie de rang van brigadier is verbonden;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van
€ 156,-- , vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.