ECLI:NL:RBNNE:2016:2560

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
4514881 CV EXPL 15-13785
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag wegens valse of voorgewende reden in de context van payrolling en ontslagbescherming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en De Stichting. [Eiseres] vorderde herstel van haar arbeidsovereenkomst met De Stichting, die als haar formele werkgever fungeert, na een kennelijk onredelijk ontslag. De Stichting had het dienstverband van [eiseres] opgezegd op basis van bedrijfseconomische redenen, nadat de inleenovereenkomst met de sportvereniging Tiga was beëindigd. [Eiseres] betwistte de geldigheid van het ontslag en stelde dat De Stichting zich had bediend van een valse reden door te claimen dat er sprake was van payrolling. De kantonrechter oordeelde dat de ontslagprocedure correct was verlopen en dat de Stichting niet onterecht had gehandeld. De rechter erkende echter dat de gekozen payrollconstructie [eiseres] in een nadelige positie had gebracht, waardoor zij niet adequaat kon reageren op het ontslag. Uiteindelijk werd De Stichting veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 15.000,00 aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 4514881 \ CV EXPL 15-13785
vonnis van de kantonrechter d.d. 24 mei 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. Jansen,
tegen
De stichting
STICHTING ARBEIDSLOKET,
gevestigd te Hoogezand,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Kneppel,
Partijen zullen hierna [eiseres] en De Stichting worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties van de zijde van [eiseres]
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 15 december 2015, waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- de akte aanvulling gronden van de zijde van [eiseres]
- de comparitie van partijen, gehouden op 16 februari 2016, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden,
- de akte van De Stichting
- de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2.
De Stichting is gelieerd aan het Huis voor de Sport Groningen, opgericht op 27 december 2013, dat zich sterk maakt voor een actieve en gezonde leefstijl in de provincie Groningen.
De Stichting ondersteunt sportverenigingen bij het opzetten, onderhouden en voeren van een kwalitatief hoogwaardig personeelsbeleid.
Op verzoek van sportverenigingen treedt De Stichting op als formele werkgever van personeel, dat vervolgens geplaatst wordt bij de sportvereniging.
2.3.
[eiseres] is per 15 februari 1989 - aanvankelijk voor de duur van 12, respectievelijk drie maanden en met ingang van 1 juli 1990 voor onbepaalde tijd- in dienst getreden bij de Stichting Technische Sportleiding Groningen, de rechtsvoorganger van De Stichting.
Zij heeft vanaf dat moment werkzaamheden als turncoach verricht bij de vereniging Gymnastiekvereniging G.V.SSS, gevestigd te Leek, de rechtsvoorganger van -thans- Tiga.
2.4.
Tussen De Stichting en Tiga is ten aanzien van [eiseres] een overeenkomst gesloten, waarin Tiga met de gesloten arbeidsovereenkomst instemt, alsook -tegen vergoeding c.a. en diverse voorwaarden- met de tewerkstelling van [eiseres] bij haar vereniging.
2.5.
[eiseres] is laatstelijk werkzaam geweest gedurende 15 uren per week. Haar laatstverdiende salaris bedroeg € 1.122,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
Op het dienstverband zijn van toepassing de algemene voorwaarden van De Stichting, waarin diverse algemene arbeidsvoorwaarden zijn opgenomen. Voorts is van toepassing de CAO Sportverenigingen, waarin De Stichting als een van de contracterende werkgevers figureert, geldend tot 31 december 2014 en verlengd tot 31 december 2015.
2.6.
Tiga heeft op 24 juni 2015 de overeenkomst met betrekking tot het dienstverband van [eiseres] met De Stichting opgezegd met ingang van 1 juli 2015.
2.7.
Op 27 juni 2015 heeft De Stichting het UWV om toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] te mogen opzeggen.
Bij beslissing van 30 juli 2015 heeft het UWV aan De Stichting toestemming verleend tot ontslag van [eiseres] wegens bedrijfseconomische redenen.
UWV heeft daartoe het volgende overwogen:
Doordat de opdrachtgever, Tiga, de overeenkomst voor het dienstverband met [eiseres] heeft opgezegd, is er bijgevolg sprake van het vervallen van de arbeidsplaats bij uw bedrijf. Hiermee heeft u een bedrijfseconomische redenen voor beëindiging van het dienstverband met werknemer. (…)
De bijzondere contractuele relatie bij payrolling laat evenwel niet toe, dat het afspiegelingsbeginsel onverkort wordt toegepast. U heeft als bedrijf, gelijk de payrollbedrijven, geen enkele zeggenschap over de werknemers, die werkzaam zijn bij de diverse opdrachtgevers/verenigingen. (…)
De BOU (ktr: Beleidsregels Ontslagtaak UWV, hoofdstuk 16, inzake payrolling) geeft aan dat indien de opdrachtgever om hem moverende redenen weigert de opzegging te herzien (bijvoorbeeld omdat hij meent dat de betreffende werknemer onvoldoende functioneert) u zich hieraan moet conformeren. U heeft immers geen zeggenschap over het personeelsbeleid bij de opdrachtgever en u kunt de opdrachtgever ook dan ook niet dwingen. Aan u komt een beroep op de hardheidsclausule toe omdat vervanging van de werknemer die volgens het afspiegelingsbeginsel voor ontslag in aanmerking zou komen, als dan niet aan de orde is. Hiervan is in casu sprake.
Het verweer van werknemer doet hieraan niet af.
De aanvraag en de onderbouwing voldoen aan de eisen die de BOU stelt.
In de onderhavige procedure vindt geen toets aan de cao of de overige voorwaarden die van toepassing zijn op de individuele arbeidsovereenkomst plaats. Dit is aan partijen. Het overgrote deel van het verweer van werknemer is civielrechtelijk van aard. In onderhavige procedure kan hierover geen uitspraak gedaan worden. Een oordeel hierover is aan de kantonrechter.
U heeft zich ingespannen om werknemer te herplaatsen. (…)
Dit wordt door ons gezien als voldoende herplaatsingsinspanningen.
2.8.
De Stichting heeft daarop het dienstverband met [eiseres] opgezegd tegen 1 november 2015.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, De Stichting zal veroordelen tot
primair :
herstel van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] met ingang van 1 november 2015, althans een in goede justitie te bepalen datum, onder dezelfde voorwaarden als de voorgaande, op straffe van een dwangsom, en voorts tot betaling van een vergoeding ter hoogte van het salaris c.a. van 1 november 2015 tot de datum dat het dienstverband is hersteld;
subsidiair:
betaling van een bedrag van € 65.000,36, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
dan wel dat de kantonrechter een zodanige beslissing zal nemen die de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, alles met rente en kosten.
3.2.
De Stichting verweert zich tegen de vordering van [eiseres] .
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover noodzakelijk, hierna bij de beoordeling nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu de onderhavige vordering betrekking heeft op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op een tijdstip gelegen voor de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (Wwz), zal dit geschil worden beoordeeld naar het recht zoals dat gold voor die inwerkingtreding.
4.2.
De vordering van [eiseres] is gebaseerd op de kennelijke onredelijkheid van haar ontslag krachtens artikel 7:681 (oud) BW. Van een kennelijk onredelijk ontslag is, kort gezegd, sprake wanneer, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, de opzegging en/of de grond waarop deze is gebaseerd, mede in het licht van de gevolgen daarvan, voor een ieder evident onredelijk is. In het licht van deze maatstaf overweegt de kantonrechter als volgt.
4.3.
Vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na verkregen toestemming van het UWV van 30 juli 2015 door De Stichting tegen 1 november 2015 is opgezegd.
4.4.
[eiseres] stelt -primair- dat deze toestemming door De Stichting is verkregen onder opgave van een voorgewende of valse reden (artikel 7:681 (oud) lid 2 onder a BW).
Volgens haar heeft De Stichting ten onrechte het UWV voorgehouden dat sprake is van payrolling, waarbij Tiga, als sportvereniging, het formele werkgeverschap van personeel aan De Stichting zou hebben uitbesteed. [eiseres] betwist de gestelde payrollconstructie.
Volgens haar is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 juli 1990 bepalend voor de rechtsverhouding tussen partijen en de daarbij van toepassing verklaarde CAO en algemene voorwaarden maken daarvan deel uit. Aangezien De Stichting zelf doet aan werving en selectie, bij ziekte zorgt voor vervanging en voorts haar personeel, waaronder [eiseres] , ook tijdelijk inzet bij diverse scholen en gemeenten, heeft zij als zelfstandig werkgever te gelden, aldus [eiseres] . De Stichting betwist deze stelling.
4.5.
Hoewel [eiseres] precies dezelfde feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure stelt als in de procedure bij het UWV, dient de rechter, ingevolge vaste jurisprudentie, ter beantwoording van de vraag of de werkgever de dienstbetrekking kennelijk onredelijk heeft doen eindigen, alle over en weer aangevoerde argumenten op hun relevantie te onderzoeken, ongeacht of zij reeds ter sprake zijn gebracht bij de behandeling van het verzoek ter verkrijging van een ontslagvergunning (HR 21 april 1989, NJ 1989,783).
Daarbij heeft te gelden dat op de werknemer de stelplicht en, in geval van betwisting, de bewijslast rust dat de aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegde reden voorgewend of vals is, waardoor het ontslag kennelijk onredelijk is (HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6579).
4.6.
Beide partijen stellen dat De Stichting als formele werkgever van [eiseres] heeft te gelden. Evenmin is in geschil dat [eiseres] sedert 1989 steeds feitelijk werkzaam is geweest als sportleidster/ turncoach bij (thans) Sportvereniging Tiga, aanvankelijk voor 5.5-7.75 uren per week en laatstelijk 15 uren per week.
Partijen twisten over de vraag of sprake is van payrolling. De kantonrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.7.
Payrolling is een niet bij wet geregelde mengvorm van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:610 BW) en een uitzendovereenkomst (artikel 7: 690BW). Bij payrolling is sprake van een driehoeksrelatie, waarbij de formele - juridische- werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer sluit en deze werknemer vervolgens uitzendt naar een opdrachtgever (ex artikel 7: 690 BW), terwijl het materiële werkgeverschap wordt vervuld door deze opdrachtgever, die de werknemer zelf heeft geworven en geselecteerd en die de werknemer vervolgens onder zijn of haar toezicht en leiding tewerkstelt.
Dit onderscheid kan gevolgen hebben voor de arbeidsrechtelijke positie van de werknemer. Zo is in het -ten tijde van de onderhavige ontslagaanvrage nog geldende- Hoofdstuk 16 van de beleidsregels ontslagtaak van het UWV bepaald dat de opzegging van de inleenovereenkomst door de opdrachtgever van het payrollbedrijf moet worden aangemerkt als een bedrijfseconomische reden voor ontslag in de zin van het Ontslagbesluit.
De ontslagbescherming van payrollwerknemers is met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) gewijzigd, in die zin dat sedertdien eenzelfde ontslagbescherming geldt als voor werknemers van de opdrachtgever, maar onweersproken is dat deze nieuwe regeling niet van toepassing is op de onderhavige zaak.
4.8.
In deze zaak heeft te gelden dat De Stichting -zoals in rechtsoverweging 2.2. omschreven, als rechtsopvolger van de Stichting Technische Sportleiding Groningen- is gelieerd aan het Huis voor de Sport Groningen, dat zich sterk maakt voor de ontwikkeling van de sport in de provincie Groningen. In die hoedanigheid ondersteunt De Stichting sportverenigingen bij het voeren van een goed personeelsbeleid en treedt zij daarbij op als formeel werkgever van het personeel dat bij de sportverenigingen werkzaam is. Daartoe wordt door De Stichting een arbeidsovereenkomst met de medewerker gesloten, waarin de plaatsing bij de sportvereniging wordt opgenomen. Blijkens een tegelijkertijd met de sportvereniging overeengekomen contract verklaart de sportvereniging zich akkoord met deze arbeidsovereenkomst en de plaatsing van de medewerker bij haar en verplicht zij zich De Stichting de salariskosten, vermeerderd met de sociale lasten en een bijdrage voor een risicofonds te vergoeden. In beide contracten zijn de algemene voorwaarden van De Stichting van toepassing verklaard waarin de wederzijdse verplichtingen zijn opgenomen, alsook de rolverdeling tussen formeel en materieel werkgever. Ook is van toepassing de CAO voor Sportverenigingen, waarin voormeld model is opgenomen. Deze CAO definieert De Stichting als formeel werkgever en de lokale sportorganisatie als materieel werkgever.
Blijkens de CAO dient De Stichting naleving van de CAO door de inlener te controleren en te bevorderen. Daarnaast garandeert De Stichting tijdige salarisbetaling en correcte naleving van de CAO, begeleiding en doorbetaling bij ziekte, opbouw ww- en pensioenrechten en juridische bemiddeling bij conflicten en scholing.
4.9.
De vraag of de arbeidsovereenkomst tussen De Stichting en [eiseres] als payrolling kwalificeert, beantwoordt de kantonrechter bevestigend. Niet weersproken is dat de eerste arbeidsovereenkomst tussen De Stichting en [eiseres] tot stand is gekomen na werving en selectie door (de rechtsvoorganger van) Tiga en dat de opvolgende arbeidsovereenkomsten op dit contract voortbouwen. [eiseres] is ook langdurig en exclusief aan Tiga uitgeleend en aldaar uitsluitend werkzaam geweest. Daar waar [eiseres] heeft gesteld dat zij door De Stichting ook bij andere scholen en/of sportverenigingen zou zijn ingezet, heeft zij niet betwist dat dit maar twee keer is gebeurd op basis van afzonderlijk opgemaakte payrollcontracten, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.
Daarnaast is de kantonrechter genoegzaam gebleken dat [eiseres] haar werkzaamheden heeft uitgevoerd onder toezicht en leiding van Tiga. [eiseres] diende, blijkens de toepasselijke algemene voorwaarden van haar arbeidsovereenkomst met De Stichting, de vergaderingen met het bestuur bij te wonen en zich aan de aldaar gemaakte afspraken te houden. In de CAO is voorts bepaald dat de materiële werkgever de werktijden vast stelt. Ook werden met het bestuur van Tiga voortgangsgesprekken gevoerd. Dat er fricties zijn ontstaan nadat door het bestuur voor [eiseres] -die kennelijk door voorgaande besturen de vrije hand werd gelaten- "de teugels werden aangetrokken" is voor de zeggenschap van Tiga eens te meer een bewijs. [eiseres] heeft om die reden aanvankelijk in de procedure bij het UWV ook steeds betoogd dat zij exclusief in dienst was van Tiga, maar die stelling heeft zij in deze procedure verlaten.
Dat De Stichting, zoals [eiseres] thans betoogt, als werkgever van [eiseres] heeft te gelden, is dan ook tussen partijen in confesso. Maar dat daarbij geen sprake is van payrolling onderschrijft de kantonrechter gelet op het voorgaande niet.
4.10.
Dit houdt in dat De Stichting zich niet van een valse of voorgewende reden in de zin van artikel 7:681 lid 2 sub a (oud) BW heeft bediend door zich in de UWV-procedure op te stellen als payrollonderneming.
4.11.
Voor zover [eiseres] met de betwisting van de payrollconstructie tevens heeft bedoeld te stellen dat De Stichting zich ten onrechte heeft beroepen op bedrijfseconomische redenen voor het ontslag, slechts onderbouwd met de enkele opzegging van de inleenovereenkomst door Tiga, overweegt de kantonrechter als volgt.
Het UWV heeft, met toepassing van de -toen nog geldende- beleidsregels, de opzegging door Tiga van de inleenovereenkomst als bedrijfseconomische reden voor De Stichting voor ontslag aangemerkt. De kantonrechter zal, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in sub 4.5 is overwogen, die beoordeling zelfstandig toetsen.
Onweersproken is dat Tiga de inleenovereenkomst met betrekking tot [eiseres] op 24 juni 2015 om persoonsgebonden redenen heeft opgezegd.
Uit het verhandelde ter zitting is de kantonrechter gebleken dat aan deze opzegging een periode van actieve bemiddeling door De Stichting, zoals door de CAO voorgeschreven, waaronder een mediationtraject door een mediator en interventie door de KNGU is vooraf gegaan. Dat de verhouding tussen [eiseres] en het bestuur van Tiga, maar ook met de overige trainers en (een deel van) de leden van deze sportvereniging ernstig en duurzaam verstoord is geraakt, is de kantonrechter daarbij genoegzaam gebleken. Dit betekent dat -zelfs met inachtneming van de gewijzigde regelgeving ten aanzien van het anciënniteitsbeginsel bij payrollcontracten- herplaatsing bij de inlener, zo De Stichting daartoe al juridische mogelijkheden zou hebben, niet aan de orde kan zijn.
Onweersproken is dat De Stichting slechts kantoorfunctionarissen in dienst heeft en geen mogelijkheden heeft om zelf een turncoach te werk te stellen. Actieve pogingen van De Stichting om [eiseres] bij een andere sportvereniging te werk te stellen, hebben geen resultaat opgeleverd. Dat De Stichting de juridische mogelijkheid heeft om een trainer aan een sportvereniging "op te dringen" is gesteld noch gebleken.
4.12.
Het voorgaande houdt in dat De Stichting, door aan te voeren dat de opzegging van het inleencontract door Tiga, haar noopte tot het aanvragen en benutten van de ontslagvergunning van het UWV om bedrijfseconomische redenen, zich niet heeft bediend van een valse of voorgewende reden. Daarmee valt de grond weg, waarop [eiseres] haar vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag heeft gebaseerd. Dat geldt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, evenzeer voor zover [eiseres] zich heeft beroepen op schending van het afspiegelingsbeginsel met betrekking tot het personeel werkzaam bij Tiga.
4.13.
[eiseres] heeft voorts een beroep gedaan op het gevolgencriterium, als bedoeld in artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder b BW. Zij wijst daarbij op de lange arbeidsduur van het dienstverband en haar slechte arbeidsperspectieven. Ook verwijt zij De Stichting onvoldoende inspanningen te hebben verricht, zowel in het conflict tussen [eiseres] en Tiga, als ook in haar pogingen -via het Huis voor de Sport als grootste bemiddelaar voor het verkrijgen van trainersplekken in de regio Noord- om [eiseres] elders bij een sportvereniging onder te brengen.
4.14.
Naar vaste jurisprudentie dient de rechter bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking tot het belang van de werkgever bij de opzegging, alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen. Voor de onderhavige zaak kunnen daarbij een rol spelen de duur van het dienstverband, de leeftijd van [eiseres] , haar kansen op de arbeidsmarkt en de financiële gevolgen van de opzegging enerzijds, en de noodzaak om het dienstverband te beëindigen, de getroffen voorzieningen en financiële compensatie voor de opzegging en de financiële positie van De Stichting anderzijds.
4.15.
Met [eiseres] is de kantonrechter van oordeel dat zij, voormelde omstandigheden en belangen in aanmerking nemend, door de opzegging van de arbeidsovereenkomst onevenredig wordt getroffen. Door de gekozen payrollconstructie heeft [eiseres] onvoldoende mogelijkheid gehad om de opzegging van het inleencontract door Tiga op inhoudelijke gronden aan te vechten en te laten toetsen. De kantonrechter betrekt daarbij dat, behoudens de gebleken al jaren durende verstoorde verhouding op de werkvloer, niet is gesteld dat [eiseres] daarvan (als enige) een ernstig verwijt valt te maken. [eiseres] wordt thans, na ruim 25 dienstjaren, waarbij onbetwist is dat zij bij de opbouw van de sportactiviteiten bij (de rechtsvoorganger van) Tiga een belangrijke rol heeft gespeeld, zonder enige afvloeiingsregeling -zoals zij zelf ervaart- "afgedankt", terwijl haar perspectieven om
-zonder steun van De Stichting bij een markt die vooral gericht is op jeugdige trainers- aan ander werk te komen, niet gunstig zijn.
4.16.
De omstandigheid, dat [eiseres] door de gekozen payrollconstructie zich niet heeft kunnen verweren tegen de opzegging van het inleencontract door Tiga en die niet op inhoudelijke gronden heeft kunnen laten toetsen, merkt de kantonrechter, alles afwegende, aan als een tekortkoming die als kennelijk onredelijk kwalificeert. Deze omstandigheid dient voor risico en rekening van De Stichting te komen. Blijkens het inleencontract heeft De Stichting een risicofonds opgericht, waaraan Tiga ook gehouden was bij te dragen, zodat de kantonrechter er van uitgaat dat De Stichting in voorkomende gevallen, zoals thans, daarvoor een voorziening heeft getroffen.
4.17.
De gevorderde voortzetting van het dienstverband zal de kantonrechter afwijzen om redenen zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.11 overwogen. De kantonrechter zal [eiseres] wel een schadevergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW (oud) toekennen.
4.18.
Bij de hoogte van deze schadevergoeding houdt de kantonrechter allereerst rekening met de in rechtsoverweging 4.14 omschreven omstandigheden en de hiervoor geconstateerde tekortkoming aan de zijde van De Stichting. Daarnaast houdt de kantonrechter rekening met het feit dat het dienstverband van [eiseres] (met de materiële werkgever) bij een reguliere ontslagprocedure na een inhoudelijke beoordeling omtrent haar functioneren vrijwel zeker zou zijn geëindigd wegens een -niet betwiste- duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Alsdan zou zij ofwel via de UWV-route (oud) -zonder vergoeding- zijn opgezegd, dan wel via een (pre-Wwz) ontbindingsprocedure bij de kantonrechter bij een "neutrale ontbinding" op een vergoeding van circa € 30.000,00 zijn uitgekomen. De kantonrechter betrekt bij de hoogte van de toe te kennen vergoeding voorts het feit dat [eiseres] nog een andere (betaalde) baan heeft en De Stichting geen commercieel oogmerk heeft en dientengevolge over beperkte (niet geoormerkte) financiële middelen beschikt.
Rekening houdend met al deze omstandigheden zal de kantonrechter [eiseres] een vergoeding naar billijkheid toekennen, geënt op de thans geldende transitievergoeding. Aan [eiseres] wordt derhalve toegekend een schadevergoeding van -afgerond- € 15.000,00.
4.19.
Gelet op deze uitkomst zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt De Stichting om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 15.000,00 ten titel van schadevergoeding ex artikel 7:681 BW (oud), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2015 tot aan de dag der voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
5.3.
wijst af het anders of meer gevorderd.
Aldus gewezen door mr. E.J. Oostdijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
c [ejo]