Op 30 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een Rijnvarende, eiser, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder. Eiser had verzocht om een regularisatieovereenkomst met de bevoegde Luxemburgse autoriteit voor het jaar 2011, maar verweerder had dit verzoek afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk wegens onvoldoende procesbelang, maar oordeelde dat het tweede bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde vast dat verweerder het verzoek van eiser had moeten doorzenden aan de Luxemburgse autoriteiten, maar dit niet had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het tweede bestreden besluit niet deugdelijk was, omdat verweerder geen kenbaar beleid had vastgesteld en het rechtszekerheidsbeginsel was geschonden. De rechtbank vernietigde het tweede bestreden besluit en gaf verweerder de opdracht om binnen twaalf weken opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.