ECLI:NL:RBNNE:2015:815

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
C-17-120978 - HA ZA 12-214
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen en vergoedingsrecht in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een echtscheidingsprocedure waarin de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen centraal staat. De rechtbank heeft op 25 februari 2015 vonnis gewezen in de zaak tussen [naam eiser] en [naam verweerster]. De procedure omvatte verschillende vorderingen van beide partijen met betrekking tot de verdeling van gemeenschappelijke bezittingen, waaronder een levensverzekering, vakantiegeld, spaarloon en een oudedaglijfrente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voormalige echtelijke woning is verkocht en dat partijen een bedrag van € 58.637,67 hebben ontvangen uit deze verkoop. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de vorderingen in reconventie, waarbij [naam verweerster] haar vorderingen heeft vermeerderd. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam eiser] en [naam verweerster] beoordeeld en heeft bepaald dat de polis levensverzekering aan [naam eiser] wordt toebedeeld, onder de voorwaarde dat hij een bedrag aan [naam verweerster] vergoedt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het opgebouwde vakantiegeld en spaarloon ook voor verdeling in aanmerking komen. De rechtbank heeft het vergoedingsrecht van [naam eiser] op de gemeenschap vastgesteld op een bedrag van € 54.436,85, rekening houdend met eerdere erfenissen die hij onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschap van goederen vastgesteld zoals overwogen in het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/120978 / HA ZA 12-214
Vonnis van 25 februari 2015
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.J. Jongsma te Joure,
tegen
[naam verweerster],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T. Bijlsma te Heerenveen.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam verweerster] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 18 december 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 oktober 2014
  • de akte uitlating van [naam verweerster] van 3 december 2014
  • de akte uitlating van [naam eiser] van 3 december 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. De vermeerdering van de eis reconventie

2.1.
[naam verweerster] heeft bij akte van 16 juli 2014 haar vordering in reconventie vermeerderd. Zij vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [naam eiser] te veroordelen het door hem tot de datum van ontbinding van het huwelijk van partijen opgebouwde en niet uitgekeerde vakantiegeld ter hoogte van bruto € 1.184,76 tussen partijen te verdelen, in die zin dat [naam eiser] aan [naam verweerster] de helft van voornoemd bedrag dient uit te keren.
2. [naam eiser] te veroordelen het door hem tot de datum van ontbinding van het huwelijk van partijen opgebouwde spaarloon tussen partijen te verdelen, in die zin dat [naam eiser] aan [naam verweerster] de helft van voornoemd bedrag dient uit te keren onder overlegging van verificatoire bescheiden waaruit de hoogte van het opgebouwde spaarloon blijkt.
2.2.
[naam eiser] heeft verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vorderingen van [naam verweerster] als zijnde ongegrond en/of onbewezen.

3.De verdere beoordeling in conventie en reconventie

3.1.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de processtukken en de tussenvonnissen van 20 februari 2013, 29 mei 2013 en 18 december 2013.
De rechtbank begrijpt uit de vordering in conventie en de vordering in reconventie dat partijen beide vorderen dat de rechtbank de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen vaststelt.
De woning3.2. Bij akte van 3 december 2014 hebben partijen aangegeven dat de voormalige echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde partij. Uit de notariële nota van afrekening blijkt dat partijen uit de verkoop van de woning een bedrag van € 58.637,67 hebben ontvangen. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over het in depot laten van dit bedrag. Door [naam eiser] is conservatoir beslag gelegd onder notaris [naam notaris].
3.3.
Gelet op de verkoop van de voormalige echtelijke woning hebben partijen geen belang meer bij een beslissing op de conventionele vorderingen van [naam eiser] geformuleerd in het petitum van de inleidende dagvaarding onder 1, 2, en 3. Voorts hebben partijen geen belang meer bij een beslissing op de reconventionele vorderingen van [naam verweerster] geformuleerd in haar eis in reconventie van 12 september 2012 onder 1 en 2. Deze vorderingen worden bij gebrek aan belang door de rechtbank afgewezen.
3.4.
Bij vonnis van 20 februari 2013 heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat zij, gelet op de partijafspraken gemaakt ter comparitie van 6 december 2012, geen beslissingen behoeft te nemen ter zake de door [naam eiser] bij inleidende dagvaarding onder primair sub. 8, 9, 10, 11, 12, 13 (wat betreft de belastingpapieren en overige financiële stukken van [naam eiser]), en 14 geformuleerde vorderingen. Wat betreft de vordering in reconventie van [naam verweerster] leiden de afspraken alsmede vaststellingen van partijen er toe dat de rechtbank geen beslissing behoeft te nemen op hetgeen [naam verweerster] in reconventie onder sub. 7, 8, 9, 10, 11, 12 (wat betreft de belastingpapieren en overige financiële stukken van [naam eiser]) en 13 heeft gevorderd. Deze vorderingen worden bij gebrek aan belang afgewezen.
De kosten van de deskundige3.5. Bij vonnis van 18 december 2013 heeft de rechtbank onder punt 3.3. het voorschot ten behoeve van de kosten van de deskundige, de heer [naam makelaar] van makelaardij [bedrijfsnaam makelaar], vastgesteld op een bedrag van € 484,-- inclusief BTW. Onder punt 3.4. van voornoemd vonnis heeft de rechtbank bepaald dat elk der partijen de helft van het voorschot dient te betalen in afwachting van de beslissing omtrent de gedingkosten bij eindvonnis. Uit een factuur d.d. 20 februari 2014 blijkt dat de deskundige aan kosten een bedrag van
€ 484,-- in rekening heeft gebracht. Het in rekening gebrachte voorschot is derhalve gelijk aan de werkelijke kosten. De rechtbank zal bepalen dat ieder der partijen een gelijk deel van de kosten voor zijn/haar rekening dient te nemen.
Ter zake de geschilpunten welke thans nog aan de beoordeling van de rechtbank voorliggen, overweegt de rechtbank het navolgende.
Polis levensverzekering bij [naam bank] met nummer [polisnummer]3.6. Partijen zijn het er over eens dat de gemeenschappelijke polis uit levensverzekering bij [naam bank] met polisnummer [polisnummer] op de peildatum van 23 december 2011, een waarde heeft van € 32.157,43. Onder verwijzing naar punt 4.17. en 4.18. van het vonnis van 20 februari 2013 is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de polis voor een bedrag van
€ 5.000,-- is gevormd met door [naam eiser] onder uitsluitingsclausule verkregen gelden uit erfenis. Tot een bedrag van € 27.157,-- is de waarde van de polis gemeenschappelijk en dient tussen partijen te worden verdeeld.
Conform de vordering van [naam eiser], waartegen [naam verweerster] geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank de polis aan [naam eiser] toedelen, onder de bepaling dat hij [naam verweerster] een bedrag van
€ 13.578,50 (€ 27.157,- : 2) dient te vergoeden.
De oudedaglijfrente bij [naam bank] met nummer [polisnummer]3.7. Partijen zijn het er over eens dat de oudedaglijfrente bij [naam bank] met polis nummer [polisnummer] op de peildatum van 23 december 2011 een waarde heeft van € 10.036,15.
Partijen hebben geen afspraken kunnen maken op welke wijze de polis dient te worden verdeeld. [naam verweerster] wenst de polis door te laten lopen tot einde looptijd. [naam eiser] wenst dat de polis thans wordt gesplitst.
De rechtbank wijst er op dat uitgangspunt is dat een deelgenoot niet langer dan noodzakelijk de gemeenschap in stand behoeft te houden. Reeds op dit wettelijk uitgangspunt heeft [naam eiser] een belang bij de verdeling van de polis. [naam verweerster] kan van [naam eiser] niet verlangen dat hij samen met [naam verweerster] deelgenoot blijft ter zake de polis tot het einde van de looptijd van de polis, temeer niet omdat de door [naam eiser] voorgestelde verdeling niet gepaard gaat met een verlies van hetgeen reeds in de polis is opgebouwd. [naam eiser] heeft bij akte van 17 april 2013, onder verwijzing naar een verklaring van [naam bank], gesteld dat de polis dient te worden gesplitst. [naam bank] heeft verklaard:
Bij splitsing zal de helft van de waarde uit de verzekering gehaald worden per datum echtscheiding. Met dit bedrag zal er een nieuwe lijfrenteverzekering/lijfrenterekening aangevraagd moeten worden.
[naam verweerster] heeft geen dan wel onvoldoende zwaarwegende argumenten aangevoerd welke zich verzetten tegen de door [naam eiser] voorgestelde splitsing van de polis. De rechtbank zal dan ook beslissen dat de polis dient te worden verdeeld middels de door [naam eiser] voorgestelde splitsing.
De latente belastingschuld rustende op de oudedaglijfrente bij [naam bank] met nummer [polisnummer]3.8. Nu de rechtbank hierboven heeft beslist dat de polis dient te worden verdeeld middels de door [naam eiser] voorgestelde splitsing behoeft de rechtbank geen beslissing te nemen ter zake de latente belastingschuld rustende op de polis.
De trouwring van [naam eiser], het trouwpak van [naam eiser] en de foto’s van de kinderen3.9. Onder verwijzing naar punt 4.33 van het vonnis van 20 februari 2013 wijst de rechtbank de vordering van [naam eiser] ter zake de trouwring en het trouwpak af. Wat betreft de foto’s stelt de rechtbank vast dat deze door de kinderen van partijen zijn vernietigd en dat de foto’s geen onderdeel meer uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal de vordering van [naam eiser] ook op dit punt afwijzen.
Het uitgekeerde vakantiegeld3.10. [naam verweerster] heeft zich bij vermeerdering van eis in reconventie op het standpunt gesteld dat het door [naam eiser] tot 23 december 2011 opgebouwde vakantiegeld in de verdeling dient te worden betrokken. Uit een door [naam verweerster] overgelegde salarisspecificatie van [naam eiser] van 25 december 2011 blijkt volgens [naam verweerster] dat [naam eiser] tot 23 december 2011 een bedrag van € 1.184,76 heeft opgebouwd. [naam eiser] betwist niet dat hij tot 23 december 2011 een bedrag van € 1.184,76 aan vakantiegeld heeft opgebouwd. Hij geeft aan dat dit een bruto bedrag is. Voorts stelt [naam eiser] dat het opgebouwde vakantiegeld, zijnde loon/inkomen, geen vermogensbestanddeel is dat tussen partijen moet worden verdeeld. De rechtbank is van oordeel dat het in 2011 tot 23 december opgebouwde vakantiegeld voor verdeling in aanmerking komt. Het bedrag van € 1.184,76 is een bruto bedrag waarover [naam eiser] bij uitbetaling nog ondermeer loonbelasting verschuldigd is. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de vraag wat het netto equivalent is van het bruto bedrag van € 1.184,76. De rechtbank gaat aan de hand van [naam eiser]’s salarisspecificatie van 25 december 2011 uit van een belastingdruk van 32%. De rechtbank stelt het vakantiegeld daarmee op een netto bedrag van € 804,--. [naam eiser] dient de helft van dit bedrag, zijnde € 402,--, aan [naam verweerster] te vergoeden.
Het opgebouwde spaarloon
3.11.
[naam verweerster] heeft zich bij vermeerdering van eis in reconventie op het standpunt gesteld dat alles wat [naam eiser] tijdens het huwelijk aan spaarloon heeft opgebouwd nog verdeeld dient te worden. Uit een door [naam verweerster] overgelegde salarisspecificatie van [naam eiser] van 25 december 2011 blijkt volgens [naam verweerster] dat [naam eiser] in 2011 een bedrag van € 613,-- aan spaarloon heeft afgedragen. [naam eiser] heeft gesteld dat hij geen beschikking heeft over stukken met betrekking tot de spaarloonregeling. [naam eiser] heeft evenwel onbetwist gesteld dat uit een kennisgeving spaarloonregeling blijkt dat tot en met december 2010 een spaarloon is opgebouwd van € 1.312,--, welk bedrag is uitbetaald op een bankrekening met nummer [rekeningnummer], welke rekening per 25 november 2011 op naam van [naam verweerster] is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat het tot 1 januari 2011 door [naam eiser] opgebouwde spaarloon ten goede is gekomen aan de ontbonden huwelijksgemeenschap en derhalve naast de verdeling van de banksaldi, niet voor separate verdeling in aanmerking komt. Ter zake de opbouw van het spaarloon in 2011, de rechtbank gaat uit van het bedrag dat is vermeld op de salarisspecificatie van december 2011, € 613,-- heeft [naam eiser] geen gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank moet er dan ook van uit gaan dat het bedrag van € 613,-- niet ten goede is gekomen aan de ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal bepalen dat [naam eiser] de helft van het in 2011 opgebouwde spaarloon, € 306,50, aan [naam verweerster] dient te vergoeden.
Vergoedingsrecht [naam eiser] op de gemeenschap van € 79.436,85 ter zake erfenissen en/of schenkingen verkregen onder uitsluitingsclausule
3.12.
[naam eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij uit hoofde van de erfenis van zijn vader een erfdeel heeft ontvangen van € 32.300,-- netto. Uit hoofde van de erfenis van zijn moeder heeft [naam eiser] onbetwist een erfdeel van € 46.070,-- netto ontvangen. [naam eiser] stelt dat hij een vergoedingsrecht van € 79.436,85 op de gemeenschap heeft.
Onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder punt 3.6. is overwogen strekt op het door [naam eiser] gestelde vergoedingsrecht in ieder geval een bedrag van € 5.000,-- in mindering.
3.13.
Onder verwijzing naar punt 4.19. en 4.23. van het tussenvonnis van 20 februari 2013 stelt de rechtbank vast dat de rekening waarop [naam eiser]’s erfdeel van zijn vader is gestort een en/of rekening is geworden. Voorts stelt de rechtbank vast dat [naam eiser]’s erfdeel van zijn moeder op 21 april 2008 door de notaris is gestort op een en/of rekening van partijen.
3.14.
[naam verweerster] heeft de aanspraak van [naam eiser] op een vergoedingsrecht betwist. [naam verweerster] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat bijdragen voor bestedingen van consumptieve aard geen aanleiding geven voor vergoedingen wanneer zij vallen onder de verplichting om bij te dragen aan de kosten der huishouding.
3.15.
[naam verweerster] heeft niet gesteld dat de door [naam eiser] onder uitsluitingsclausule ontvangen gelden aan het privé vermogen van [naam eiser] ten goede zijn gekomen.
Hoofdregel3.16. Indien een erfenis verkregen onder een uitsluitingsclausule op een gezamenlijke rekening wordt gestort en niet wordt aangetoond dat het geld aan het privévermogen van de erfgenaam ten goede is gekomen en de gelden van de gezamenlijke rekening worden besteed aan uitgaven ten behoeve van de gemeenshap, geldt naar het oordeel van de rechtbank de hoofdregel dat deze erfgenaam een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft. Hierbij geldt dat in de wet niet de voorwaarde wordt gesteld dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat een vergoedingsrecht (reprise) ontstaat ten tijde van de besteding van het geld. Er is in beginsel sprake van een vergoedingsrecht ongeacht de aard van de bestedingen, ongeacht of partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat een vergoedingsrecht ontstaat en ongeacht wat er nog over is van de ontvangen gelden (Gerechtshof Arnhem 17 januari 2013 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1977, Gerechtshof ’s-Gravenhage 7 april 2010 ECLI:NL: GHSGR:2010: BM4387, Gerechtshof Arnhem 15 januari 2008 ECLI:NL:GHARN:2008: BC5700, Rechtbank Rotterdam 27 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9073).
Nuancering hoofdregel3.17. Naar het oordeel van de rechtbank dient de hierboven omschreven hoofdregel in onderhavige zaak een nuancering vanwege de gang van zaken rondom de aanschaf en verkoop van de personenauto [merknaam auto]. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het staat tussen partijen vast dat [naam eiser] van het erfdeel van zijn moeder een bedrag van
€ 20.000,-- heeft aangewend voor de financiering van de [merknaam auto]. De auto is op naam van [naam verweerster] gesteld, de factuur van aankoop staat eveneens op haar naam.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de [merknaam auto] onderdeel is gaan uitmaken van de gemeenschap van goederen. [naam verweerster] heeft de auto na twee jaar verkocht voor een bedrag van € 12.000,--. [naam verweerster] heeft gesteld dat zij de auto van [naam eiser] cadeau heeft gekregen. Voorts heeft zij gesteld dat tussen haar en [naam eiser] de afspraak is gemaakt dat zij haar aandeel in de verkoopopbrengst zou kunnen aanwenden voor haar kosten van levensonderhoud.
3.18.
De betaling door [naam eiser] van € 20.000,-- met privégeld ten behoeve van de financiering van een gemeenschapsgoed, kwalificeert de rechtbank als een vermogensverschuiving van privévermogen naar gemeenschapsvermogen, welke vermogensverschuiving volgens de hoofdregel een vergoedingsrecht van [naam eiser] van
€ 20.000,-- op de gemeenschap oplevert. [naam verweerster] heeft evenwel onbetwist gesteld en [naam eiser] heeft erkend dat de helft van de verkoopopbrengst, € 6.000,-- aan hem is betaald. Ter comparitie van 6 december 2012 heeft [naam eiser] erkend dat dit bedrag van € 6.000,-- in mindering strekt op het door hem gestelde vergoedingsrecht. Hij handhaaft tot een bedrag van € 14.000,-- zijn aanspraak op een vergoedingsrecht voor zover het de financiering van de auto betreft.
3.19.
De rechtbank is van oordeel dat [naam verweerster] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aan te kunnen nemen dat zij de auto van [naam eiser] cadeau heeft gekregen. Het feit dat [naam verweerster] de helft van de verkoopopbrengst van de auto aan [naam eiser] heeft verstrekt duidt er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat [naam eiser] de auto cadeau heeft gedaan aan [naam verweerster].
3.20.
Wat betreft de stelling van [naam verweerster] dat zij met [naam eiser] de afspraak heeft gemaakt dat zij de verkoopopbrengst van de auto heeft kunnen aanwenden voor haar kosten van levensonderhoud overweegt de rechtbank het volgende. Uit de door [naam verweerster] als productie 14a overgelegde passage van een brief van de advocaat van [naam eiser] aan de advocaat van [naam verweerster], stelt de rechtbank vast dat [naam eiser] richting [naam verweerster] via de wederzijdse advocaten heeft aangegeven dat
voorts is cliënt van mening dat het geld dat beide partijen hebben ontvangen ten aanzien van de [merknaam auto] en de grond, ook door uw cliënte dient te worden aangewend om in haar levensonderhoud te voorzien.[naam eiser] heeft niet betwist dat hij zich aldus heeft uitgelaten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [naam verweerster] heeft kunnen begrijpen dat [naam eiser] geen aanspraak meer zou maken op zijn vergoedingsrecht voor zover het de financiering van de auto betrof. De rechtbank is wat betreft het bedrag van € 14.000,-- dan ook van oordeel dat [naam eiser] zijn vergoedingsrecht prijs heeft gegeven.
3.21.
Al het voorafgaande in overweging nemende, is de rechtbank van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de door [naam eiser] onder de uitsluitingsclausule verkregen gelden in het privévermogen van [naam eiser] zijn gevloeid. De gelden zijn onderdeel van de gemeenschap gaan uitmaken. [naam eiser] heeft de gelden in de gemeenschap gebracht en hij heeft daarmee volgens de hierboven onder punt 3.13 beschreven hoofdregel een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap verkregen.
[naam verweerster] heeft, afgezien van hetgeen zij heeft gesteld rondom verkoopopbrengst van de [merknaam auto], geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou moeten volgen dat de door [naam eiser] gedane uitgaven, afgezet tegen de gebruikelijk kosten van de huishouding, een dermate uitzonderlijk karakter hebben gehad dat in onderhavige zaak de hoofdregel voor het overige niet zou gelden.
3.22.
Op grond van het voorafgaande is de rechtbank van oordeel dat [naam eiser] een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft ter zake de door hem onder uitsluitingsclausule ontvangen gelden uit erfenis van totaal € 79.436,85, dit rekening houdende met het bedrag van totaal € 25.000,-- dat in mindering op dit bedrag strekt, (zie 3.6., 3.18. en 3.21.) De rechtbank stelt het vergoedingsrecht dat [naam eiser] op de gemeenschap heeft vast op een bedrag van € 54.436,85.
3.23.
In haar tussenvonnis van 20 februari 2013 heeft de rechtbank onder punt 4.15. reeds vastgesteld dat op het vergoedingsrecht van [naam eiser] de wetgeving van voor 1 januari 2012 van toepassing is. [naam eiser] heeft dan ook recht op een nominale vergoeding.
3.24.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeenschap het bedrag van € 54.436,85 aan [naam eiser] dient te vergoeden uit het bij notaris [naam notaris] in depot gestelde bedrag van
€ 58.637,67. Het restant van het in depot gestelde bedrag, zijnde € 4.200,82, komt de gemeenschap toe en dient tussen partijen te worden verdeeld. Ieder heeft aanspraak op een bedrag van € 2.100,41.
Resumerend3.25. De rechtbank zal de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen als volgt vaststellen:
-aan [naam eiser] wordt toebedeeld de polis levensverzekering bij [naam bank] met nummer [polisnummer], voor een bedrag van € 27.157,-- , onder de bepaling dat hij [naam verweerster] een bedrag van
€ 13.578,50 (€ 27.157,-- : 2) dient te vergoeden;
-aan [naam eiser] wordt toebedeeld zijn aanspraak op het tot de peildatum opgebouwde vakantiegeld met een netto waarde van € 804,--. [naam eiser] dient de helft van dit bedrag, zijnde € 402,--, aan [naam verweerster] te vergoeden;
- aan [naam eiser] wordt toebedeeld zijn aanspraak op het tot de peildatum opgebouwde spaarloon met een waarde € 613,--. [naam eiser] dient de helft van dit bedrag, zijnde
€ 306,50, aan [naam verweerster] te vergoeden;
-de polis oudedaglijfrente bij [naam bank] met nummer [polisnummer], met een waarde van
€ 10.036,15 dient door partijen te worden gesplitst op de door de verzekeraar aangegeven wijze, derhalve aldus dat de helft van de waarde uit de verzekering gehaald wordt per datum echtscheiding. Met dit bedrag zal er een nieuwe lijfrenteverzekering/lijfrenterekening aangevraagd moeten worden.
-het restant van het bij notaris [naam notaris] in depot gestelde bedrag, zijnde € 4.200,82, dient tussen partijen te worden verdeeld. Ieder heeft aanspraak op een bedrag van
€ 2.100,41.
[naam eiser] dient per saldo dan ook aan [naam verweerster] te betalen een bedrag van:
€ 13.578,50 + € 402,-- + € 306,50 = € 14.287,--.
De proceskosten
3.26
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de deskundige, tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden gemeenschap van goederen vast als overwogen in 3.6., 3.7., 3.10., 3.11.,3.24 en 3.25;
4.2.
verklaart voor recht dat [naam eiser] een bedrag van € 54.436,85 voor uit mag nemen uit de ontbonden gemeenschap van goederen in verband met het vergoedingsrecht dat [naam eiser] op de gemeenschap heeft.
4.3.
verklaart dit vonnis in conventie en reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
compenseert de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de kosten van de deskundige tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Kleefmann en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.conc.: 552