3.4.Bij vonnis van 20 februari 2013 heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat zij, gelet op de partijafspraken gemaakt ter comparitie van 6 december 2012, geen beslissingen behoeft te nemen ter zake de door [naam eiser] bij inleidende dagvaarding onder primair sub. 8, 9, 10, 11, 12, 13 (wat betreft de belastingpapieren en overige financiële stukken van [naam eiser]), en 14 geformuleerde vorderingen. Wat betreft de vordering in reconventie van [naam verweerster] leiden de afspraken alsmede vaststellingen van partijen er toe dat de rechtbank geen beslissing behoeft te nemen op hetgeen [naam verweerster] in reconventie onder sub. 7, 8, 9, 10, 11, 12 (wat betreft de belastingpapieren en overige financiële stukken van [naam eiser]) en 13 heeft gevorderd. Deze vorderingen worden bij gebrek aan belang afgewezen.
De kosten van de deskundige3.5. Bij vonnis van 18 december 2013 heeft de rechtbank onder punt 3.3. het voorschot ten behoeve van de kosten van de deskundige, de heer [naam makelaar] van makelaardij [bedrijfsnaam makelaar], vastgesteld op een bedrag van € 484,-- inclusief BTW. Onder punt 3.4. van voornoemd vonnis heeft de rechtbank bepaald dat elk der partijen de helft van het voorschot dient te betalen in afwachting van de beslissing omtrent de gedingkosten bij eindvonnis. Uit een factuur d.d. 20 februari 2014 blijkt dat de deskundige aan kosten een bedrag van
€ 484,-- in rekening heeft gebracht. Het in rekening gebrachte voorschot is derhalve gelijk aan de werkelijke kosten. De rechtbank zal bepalen dat ieder der partijen een gelijk deel van de kosten voor zijn/haar rekening dient te nemen.
Ter zake de geschilpunten welke thans nog aan de beoordeling van de rechtbank voorliggen, overweegt de rechtbank het navolgende.
Polis levensverzekering bij [naam bank] met nummer [polisnummer]3.6. Partijen zijn het er over eens dat de gemeenschappelijke polis uit levensverzekering bij [naam bank] met polisnummer [polisnummer] op de peildatum van 23 december 2011, een waarde heeft van € 32.157,43. Onder verwijzing naar punt 4.17. en 4.18. van het vonnis van 20 februari 2013 is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de polis voor een bedrag van
€ 5.000,-- is gevormd met door [naam eiser] onder uitsluitingsclausule verkregen gelden uit erfenis. Tot een bedrag van € 27.157,-- is de waarde van de polis gemeenschappelijk en dient tussen partijen te worden verdeeld.
Conform de vordering van [naam eiser], waartegen [naam verweerster] geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank de polis aan [naam eiser] toedelen, onder de bepaling dat hij [naam verweerster] een bedrag van
€ 13.578,50 (€ 27.157,- : 2) dient te vergoeden.
De oudedaglijfrente bij [naam bank] met nummer [polisnummer]3.7. Partijen zijn het er over eens dat de oudedaglijfrente bij [naam bank] met polis nummer [polisnummer] op de peildatum van 23 december 2011 een waarde heeft van € 10.036,15.
Partijen hebben geen afspraken kunnen maken op welke wijze de polis dient te worden verdeeld. [naam verweerster] wenst de polis door te laten lopen tot einde looptijd. [naam eiser] wenst dat de polis thans wordt gesplitst.
De rechtbank wijst er op dat uitgangspunt is dat een deelgenoot niet langer dan noodzakelijk de gemeenschap in stand behoeft te houden. Reeds op dit wettelijk uitgangspunt heeft [naam eiser] een belang bij de verdeling van de polis. [naam verweerster] kan van [naam eiser] niet verlangen dat hij samen met [naam verweerster] deelgenoot blijft ter zake de polis tot het einde van de looptijd van de polis, temeer niet omdat de door [naam eiser] voorgestelde verdeling niet gepaard gaat met een verlies van hetgeen reeds in de polis is opgebouwd. [naam eiser] heeft bij akte van 17 april 2013, onder verwijzing naar een verklaring van [naam bank], gesteld dat de polis dient te worden gesplitst. [naam bank] heeft verklaard:
Bij splitsing zal de helft van de waarde uit de verzekering gehaald worden per datum echtscheiding. Met dit bedrag zal er een nieuwe lijfrenteverzekering/lijfrenterekening aangevraagd moeten worden.
[naam verweerster] heeft geen dan wel onvoldoende zwaarwegende argumenten aangevoerd welke zich verzetten tegen de door [naam eiser] voorgestelde splitsing van de polis. De rechtbank zal dan ook beslissen dat de polis dient te worden verdeeld middels de door [naam eiser] voorgestelde splitsing.
De latente belastingschuld rustende op de oudedaglijfrente bij [naam bank] met nummer [polisnummer]3.8. Nu de rechtbank hierboven heeft beslist dat de polis dient te worden verdeeld middels de door [naam eiser] voorgestelde splitsing behoeft de rechtbank geen beslissing te nemen ter zake de latente belastingschuld rustende op de polis.
De trouwring van [naam eiser], het trouwpak van [naam eiser] en de foto’s van de kinderen3.9. Onder verwijzing naar punt 4.33 van het vonnis van 20 februari 2013 wijst de rechtbank de vordering van [naam eiser] ter zake de trouwring en het trouwpak af. Wat betreft de foto’s stelt de rechtbank vast dat deze door de kinderen van partijen zijn vernietigd en dat de foto’s geen onderdeel meer uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal de vordering van [naam eiser] ook op dit punt afwijzen.
Het uitgekeerde vakantiegeld3.10. [naam verweerster] heeft zich bij vermeerdering van eis in reconventie op het standpunt gesteld dat het door [naam eiser] tot 23 december 2011 opgebouwde vakantiegeld in de verdeling dient te worden betrokken. Uit een door [naam verweerster] overgelegde salarisspecificatie van [naam eiser] van 25 december 2011 blijkt volgens [naam verweerster] dat [naam eiser] tot 23 december 2011 een bedrag van € 1.184,76 heeft opgebouwd. [naam eiser] betwist niet dat hij tot 23 december 2011 een bedrag van € 1.184,76 aan vakantiegeld heeft opgebouwd. Hij geeft aan dat dit een bruto bedrag is. Voorts stelt [naam eiser] dat het opgebouwde vakantiegeld, zijnde loon/inkomen, geen vermogensbestanddeel is dat tussen partijen moet worden verdeeld. De rechtbank is van oordeel dat het in 2011 tot 23 december opgebouwde vakantiegeld voor verdeling in aanmerking komt. Het bedrag van € 1.184,76 is een bruto bedrag waarover [naam eiser] bij uitbetaling nog ondermeer loonbelasting verschuldigd is. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de vraag wat het netto equivalent is van het bruto bedrag van € 1.184,76. De rechtbank gaat aan de hand van [naam eiser]’s salarisspecificatie van 25 december 2011 uit van een belastingdruk van 32%. De rechtbank stelt het vakantiegeld daarmee op een netto bedrag van € 804,--. [naam eiser] dient de helft van dit bedrag, zijnde € 402,--, aan [naam verweerster] te vergoeden.
Het opgebouwde spaarloon