Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het procesverloop
- de man, bijgestaan door mr. K.J.H.H. Slachter, een kantoorgenoot van zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.De vaststaande feiten
3.Het verzoek en het verweer
Het verzoek
4.De beoordeling
De echtscheiding
€ 2.913,---/- (1,85% x € 157.500,--)
€ 4.887,---/- (0,86% x 52% x € 10.929,--)
f6.544,-- bedraagt en dat het schenkingsbedrag op basis van de akte d.d. 21 februari 1989 een bedrag van
f6.564,-- bedraagt. Schenkingen voor een hoger bedrag vallen derhalve buiten de reikwijdte van de schenkingsakten. Nog meer subsidiair betwist de vrouw dat, voor zover komt vast te staan dat enige schenking heeft plaatsgevonden, deze schenkingen niet van het vermogen zijn afgescheiden, maar dat deze op de gemeenschappelijke rekening van partijen zijn gestort en verbruikt waardoor de vrouw niet gehouden is tot enige terugbetaling. De man heeft immers ook het genot van deze gelden gehad. Voor zover mag blijken dat enig bedrag nog over mocht zijn, dan geldt eveneens dat dit tot het gemeenschappelijk vermogen is gaan behoren, omdat dit niet afgescheiden is. De schenkingen zijn derhalve niet meer binnen het vermogen van de gemeenschap te onderscheiden, noch te traceren zodat ook om die reden er niet vanuit gegaan kan worden dat enige schenkingen op basis van een uitsluitingsclausule hebben plaatsgevonden. Meest subsidiair betwist de vrouw dat een grondslag bestaat voor een reprise nu zulks niet uitdrukkelijk is bedongen, de vrouw verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Utrecht d.d. 23 december 2009, LJN: BK8081. Uiterst subsidiair betwist de vrouw de door de man gevorderde rente, aangezien het niet duidelijk is wanneer de bedragen zijn gestort.
f6.544,-- bedraagt en dat het schenkingsbedrag van de ouders van de man aan hem op basis van de akte van 21 februari 1989
f26.275,-- bedraagt (te weten in totaal
f32.819,-- ofwel € 14.893,--), welke bedragen vermeerderd dienen te worden met de verschuldigde rente (bepaling 1 van de akten). Voorts blijkt uit bepaling 6 van beide akten dat
“de uit hoofde van de schulderkenning uit te keren bedragen en de vruchten daarvan, niet zullen vallen in enige gemeenschap van goederen, waarin de schuldeisers gehuwd zijn of te eniger tijden mochten huwen”. Uit de schenkingsakten blijkt bovendien (laatste inhoudelijke alinea van de akten): dat “
de komparanten sub 1 en 2 genoemd, thans handelend in hun hoedanigheid van ouders, uitoefenende de ouderlijke macht over voornoemde minderjarige kinderen, verklaarden voormelde schenking voor en ten behoeve van voornoemde minderjarigen te aanvaarden” (akte d.d. 26 februari 1988) en “
de komparant sub 3 genoemd verklaarde deze schuldigerkenning wegens schenking te aanvaarden”(akte d.d. 21 februari 1989). De door de man overgelegde schenkingsakten zijn niet door de man dan wel door zijn wettelijke vertegenwoordiger ondertekend, omdat de man een afschrift van de schenkingsakten heeft overgelegd, welk afschrift enkel en alleen door de notaris wordt getekend. Slechts de originele akten (minuten) worden door alle partijen ondertekend. De akten zijn voorts op een zondanige wijze vormgegeven dat de schenking van voornoemde bedragen in de jaren 1988 en 1989 heeft plaatsgevonden en zijn aanvaard door de man, dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger. Tevens is een vordering ontstaan op de data van verlijden van de akten, welke vordering nog niet opeisbaar is door de man jegens zijn ouders. De daadwerkelijke uitkering van voornoemde bedragen en de daarbij behorende rente zal op een later moment plaatsvinden. Uit de door de man overgelegde brief van zijn ouders d.d. 28 november 2011, de verklaring van kwijting van zijn ouders d.d. 28 november 2011 en het bankafschrift met rekeningnummer [nummer] d.d. 4 januari 2012 is gebleken dat de uitkering van de vordering (totaal € 14.893,--) en de uitkering van een deel van de vordering terzake van de rente ad € 11.668,-- op 12 december 2011 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De man heeft dus op 12 december 2011 een bedrag van in totaal