GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.105.743
(zaaknummer rechtbank 200730)
beschikking van de familiekamer van 17 januari 2013
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. M.W. Riezebosch te Ede.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Arnhem van 29 maart 2011, 23 september 2011 en 26 januari 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift dat zich richt tegen de beschikkingen van 23 september 2011 en
26 januari 2012;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2 De mondelinge behandeling heeft op 11 december 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012,313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3.1 Partijen zijn op 30 januari 1985 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 20 mei 2010 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 13 september 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij de beschikking is de beslissing met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.
3.2 De moeder van de man heeft tijdens het huwelijk van partijen een zestal schenkingen aan de man gedaan, in totaal tot een bedrag van f. 400.000,-- (€ 181.512,01).
3.3 De rechtbank heeft in haar beschikking van 29 maart 2011 de man toelaten tot bewijslevering van zijn stelling dat een uitsluitingsclausule van toepassing is op de schenkingen door zijn moeder.
3.4 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 23 september 2011 voornoemd bewijs geleverd geoordeeld en de man in de gelegenheid gesteld zich uit te laten op welke wijze de schenkingen van in totaal € 181.512,01 zijn besteed.
3.5 Bij de bestreden eindbeschikking van 26 januari 2012 heeft de rechtbank een oordeel gegeven over de (gevolgen van de) onder 3.4 genoemde uitlating en de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen vastgesteld.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In dit hoger beroep is thans nog in geschil:
- de vraag of een uitsluitingsclausule van toepassing is op de schenkingen die de moeder van de man aan de man heeft gedaan;
- de vraag of de man, zoals hij stelt, een reprisevordering heeft op de ontbonden goederengemeenschap ten bedrage van € 162.683,56, dan wel een reprisevordering heeft van een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- de wijze waarop de overwaarde van de woning in de verdeling dient te worden betrokken.
4.2 De vrouw heeft in het incidenteel hoger beroep vernietiging verzocht van de beschikking van 23 september 2011, in welke beschikking de rechtbank heeft geoordeeld dat de man het bewijs heeft geleverd dat de moeder van de man bij haar schenkingen aan de man van in totaal € 400.000,-- heeft bepaald dat deze niet in enige gemeenschap zouden vallen.
4.3 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man het van hem verlangde bewijs heeft geleverd. Het hof verwijst voor de motivering van deze beslissing naar rechtsoverweging 2.3 van de beschikking van de rechtbank van 23 september 2011 en maakt deze tot de zijne. De grief in het incidenteel hoger beroep (tegen de tussenbeschikking van 23 september 2011) faalt.
4.4 Met betrekking tot de door de man aangevoerde grieven in het principaal hoger beroep stelt het hof voorop dat vaststaat dat er geen andere privégoederen zijn dan de reprisevordering van de man. Door overboeking van de schenkingen op de rekening met het rekeningnummer [rek.nr.] – een rekening waarvan het saldo tot de gemeenschap behoorde – is het volledige bedrag van deze schenkingen in de gemeenschap gevallen en is de gemeenschap bij deze gelden gebaat. Partijen zijn het daarover ook eens. Niet valt in te zien welke bijdrage de door de rechtbank opgedragen uitlating door de man over de besteding van deze gelden kan leveren aan de vraag of al dan niet een repriserecht is ontstaan. Nu immers vaststaat dat een uitsluitingsclausule is gemaakt, dat de gelden in de gemeenschap zijn gevloeid en dat de gemeenschap daarbij is gebaat, staat ook vast dat een repriserecht is ontstaan. Grief I in het principaal hoger beroep (tegen de tussenbeschikking van 23 september 2011) slaagt.
4.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is niet relevant naar welke rekeningen de gelden na de bijschrijving op de genoemde bankrekening zijn overgemaakt. Nu de gelden tot de gemeenschap zijn gaan behoren, heeft de enkele afzondering van (een deel van) de gelden op een andere rekening, ongeacht de tenaamstelling van die rekening, niet tot gevolg dat die gelden ophouden tot de gemeenschap te behoren. De grieven II en III in het principaal hoger beroep (tegen de eindbeschikking van 26 januari 2012) slagen derhalve.
4.6 Ook grief IV in het principaal hoger beroep slaagt. De vrouw wil de echtelijke woning niet langer toegedeeld krijgen. De woning staat inmiddels te koop. Na verkoop van de woning dient, zoals de man verzoekt, uit de overwaarde eerst de reprisevordering van de man te worden voldaan, met dien verstande dat de man reeds uit hoofde van zijn repriserecht een bedrag van € 35.885,44 uit de gemeenschap heeft ontvangen, zodat nog een vordering van de man ter hoogte van € 145.626,57 op de gemeenschap resteert. Dit bedrag dient uiterlijk te worden voldaan bij verkoop van de woning, waarna partijen het restant van de overwaarde bij helfte kunnen verdelen.
5.1 In het principaal hoger beroep zal de tussenbeschikking van 23 september 2011 worden vernietigd voor zover daarin tot uitlating door de man is beslist en zal de eindbeschikking van 26 januari 2012 worden vernietigd, voor zover daarin onder 2.8, 2.9 en 2.13 de verdeling is opgenomen. Er zal opnieuw worden beslist als hierna vermeld.
In het incidenteel hoger beroep volgt verwerping van het beroep.
5.2 Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
in het principaal hoger beroep:
6.1 vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 23 september 2011 voor
zover daarin tot uitlating door de man is beslist en in zoverre opnieuw beschikkende:
verstaat dat de man zich niet nader behoeft uit te laten over de besteding van de door
zijn moeder aan hem geschonken bedragen ter hoogte van in totaal € 181.512,01;
6.2 vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2012 voor zover
daarin onder 2.8, 2.9 en 2.13 de verdeling is bepaald en in zoverre opnieuw beschikkende:
verstaat dat de man uit hoofde van zijn repriserecht een vordering op de gemeenschap heeft van € 181.512,01;
verstaat dat de man in het kader van zijn repriserecht reeds uit de gemeenschap heeft ontvangen een bedrag van € 35.885,44;
bepaalt dat de man daarnaast nog een restant vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft in het kader van de reprise van € 145.626,57, uiterlijk te voldoen bij verkoop van de echtelijke woning van partijen;
6.3 verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep:
6.4 verwerpt het hoger beroep;
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep, voorts:
6.5 compenseert de kosten van het geding (in het principaal hoger beroep in beide instanties) in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.6 wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Krijger en A. Roelvink-Verhoeff en is op 17 januari 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.