ECLI:NL:RBNNE:2015:6289

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
18.830184-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door broers in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte, geboren op [geboortedatum] en woonachtig te [woonplaats], was betrokken bij twee incidenten waarbij zijn broer en een andere man, [slachtoffer 2], gewond raakten. De eerste gebeurtenis vond plaats op 9 juni 2015, toen de verdachte met zijn auto op zijn broer inreed, die op dat moment op straat stond. De verdachte gaf aan dat hij in een opwelling handelde na het ontvangen van bedreigende berichten van zijn broer. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel bewust de kans op de dood van zijn broer had aanvaard. De tweede gebeurtenis vond plaats op 20 september 2014, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte [slachtoffer 2] zwaar mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk geweld hadden toegepast, wat resulteerde in een gebroken oogkas bij [slachtoffer 2]. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot doodslag en zware mishandeling, maar sprak hem vrij van poging tot moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830184-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeijne van de Copello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 juni 2015, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder
van een auto, zonder te remmen en/of nauwelijks remmend, op [slachtoffer 1]
, die zich op dat moment voor genoemde auto bevond, is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 juni 2015, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, als bestuurder van een auto, zonder te remmen en/of
nauwelijks remmend, op [slachtoffer 1] , die zich op dat moment voor
genoemde auto bevond, is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 juni 2015, in de gemeente Groningen,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een auto,
zonder te remmen en/of nauwelijks remmend, op [slachtoffer 1] , die zich
op dat moment voor genoemde auto bevond, ingereden;
2.
hij op of omstreeks 9 juni 2015, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een zwaard op korte
afstand van [slachtoffer 1] meerdere zwaaiende bewegingen in de richting
van het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of enige tijd later
- toen [slachtoffer 1] op de grond lag of zat - (wederom) met dat zwaard
op korte afstand van [slachtoffer 1] meerdere zwaaiende en/of
prikkende/stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1]
heeft gemaakt en/of [slachtoffer 1] met dat zwaard in zijn
bovenbeen heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 juni 2015, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, met een zwaard op korte afstand van [slachtoffer 1]
meerdere zwaaiende bewegingen in de richting van het lichaam van die
[slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of enige tijd later - toen [slachtoffer 1]
op de grond lag of zat - (wederom) met dat zwaard op korte afstand van
[slachtoffer 1] meerdere zwaaiende en/of prikkende/stekende bewegingen in
de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of die
[slachtoffer 1] met dat zwaard in zijn bovenbeen heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken
oogkas, heeft toegebracht, door [slachtoffer 2] opzettelijk meermalen, althans
eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te
schoppen, althans te raken, en/of met een koevoet, althans een hard voorwerp,
met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan,
en/of
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten
[slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet:
- meermalen, althans eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd
van [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt, althans
geraakt, en/of
- met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen/op het lichaam van [slachtoffer 2]
heeft/hebben geslagen, en/of
- [slachtoffer 2] , terwijl hij op de grond lag, meermalen, althans eenmaal,
heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] , meermalen, althans eenmaal, te
slaan en/of te stompen en/of te schoppen;
4.
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2]
dreigend de woorden toegevoegd :"als je een kerel bent klootzak ga dan staan,
dan maak ik je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

De geldigheid van de dagvaarding

De rechtbank zal de dagvaarding partieel nietig verklaren voor zover het betreft de tweede variant van het onder één tenlastegelegde. De dagvaarding is op dit punt onduidelijk. Hetgeen daar aan verdachte wordt verweten lijkt ook al onder de eerste variant aan verdachte te worden verweten.

Bewijsvraag

Feiten 1 en 2
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte vanaf een afstand vaart heeft gemaakt met zijn auto en op aangever, verdachtes broer, is afgereden. Verdachte maakte zo'n snelheid dat hij niet meer tijdig heeft kunnen remmen, zodat hij met de auto tegen de gevel van de woning van de broer tot stilstand is gekomen. De broer heeft tijdig opzij kunnen springen. De officier van justitie is van mening dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte door met een dusdanige snelheid met zijn auto op aangever af te rijden naar de uiterlijke verschijningsvorm aangever zodanig had kunnen verwonden dat deze hierdoor zou kunnen komen te overlijden. De officier van justitie acht de voorbedachte raad op de dood niet bewezen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen dient te worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat nadat verdachte had geprobeerd op zijn broer in te rijden, hij een vlijmscherp zwaard heeft gepakt, dat hij vervolgens tijdens een worsteling is verloren, waarna hij dit zwaard opnieuw heeft opgepakt en zijn broer in zijn bovenbeen heeft gestoken. Dit heeft hij gedaan terwijl zijn broer wegvluchtte en na een val in de deuropening van zijn buurvrouw lag, die hem uiteindelijk heeft weten weg te trekken. De officier van justitie is van mening dat hieruit naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van opzet op de dood van zijn broer. Daarnaast was er sprake van voorbedachte raad. Volgens de officier van justitie is er enig tijdsverloop geweest tussen de keuzemomenten van het inrijden op zijn broer, het zwaard pakken en nogmaals het zwaard oppakken na de worsteling, zodat geen sprake meer is van een zodanig hevige gemoedstoestand waartegen verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden. De officier van justitie acht de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte niet de intentie heeft gehad om zijn broer van het leven te beroven. Er is ook geen sprake geweest van voorbedachte raad. Bij verdachte zijn de stoppen doorgeslagen toen hij op zijn telefoon de WhatsApp-berichten las die zijn broer hem eerder die dag had gestuurd. Vervolgens heeft verdachte gehandeld uit een hevige gemoedsbeweging. Uit de verkeersongeval analyse blijkt dat de snelheid van verdachtes auto niet hoog is geweest. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij enkel wilde knokken met zijn broer. De raadsman is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord, dan wel poging tot doodslag en dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft voorts ter zitting aangevoerd dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verklaard dat de bewegingen die hij maakte met het zwaard gericht waren op de benen van zijn broer en niet op het lichaam. Verdachte heeft niet de intentie gehad om zijn broer van het leven te beroven. Verdachte wilde dat zijn broer niet meer kon weglopen, zodat hij hem klappen kon geven. Er is geen sprake geweest van voorbedachte raad. Verdachte heeft gehandeld uit een hevige gemoedsbeweging. De raadsman verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag. De onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen, aldus de raadsman.
Beoordeling van het bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 19 november 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 9 juni 2015 reed ik met de auto door [straatnaam 1] te [pleegplaats] langs de woning van mijn broer. Toen hij naar buiten kwam, ben ik op hem afgereden. Ik kwam van de kruising af en mijn broer stond bij het grasperk. De afstand tussen ons bedroeg ongeveer tien meter. Ik wilde hem zodanig beschadigen dat ik hem kon overmeesteren en hem een flink pak slaag kon geven. Toen ik op hem afreed, probeerde ik de auto nog te corrigeren, maar dat lukte niet meer.
Mijn broer kon ruimschoots opzij springen, maar als hij dit niet had gedaan was ik tegen hem aangereden.
Ik had een zwaard meegenomen, zodat ik mijn broer kon uitschakelen. Hiermee bedoel ik dat ik hem flink wilde afrossen. Ik heb het zwaard opzij gehouden en heb ermee langs zijn benen gezwaaid. Het zwaard is vlijmscherp. Hij trok mijn trui over mijn gezicht en toen heb ik hem losgelaten. Het zwaard had ik ook losgelaten. Ik zag het zwaard op de grond liggen. Dit heb ik weer opgepakt. Toen ben ik opnieuw op mijn broer afgelopen. Ik wilde hem in zijn benen steken.
Een proces-verbaal d.d. 20 oktober 2015, opgenomen op pagina 72 e.v. van dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van verdachte:
Omdat mijn telefoon toen weer verbinding kreeg via mijn Wifi kreeg ik de berichten van [slachtoffer 1] door. Toen sloegen de stoppen bij mij door.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 11 juni 2015, opgenomen op pagina 58 e.v. van dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 9 juni 2015 zag ik de auto van mijn broer door mijn straat, [straatnaam 1] te [pleegplaats] , rijden. Hij zat alleen achter het stuur. Ik was bang dat hij mij iets ging aandoen, omdat het de derde keer was dat hij voorbij reed. Hij stopte zijn auto op de hoek, zette zijn alarmverlichting aan en keek naar mij. Ik ben naar buiten gelopen en bleef voor mijn woning staan. Ik wenkte van kom hier dan. Mijn broer reed op mij af. Ik hoorde dat de banden gierden en hoorde de erg hoge toeren van de motor van zijn auto. Toen ik zag dat hij niet stopte maar juist recht op mij in reed, probeerde ik weg te rennen maar gleed uit en probeerde richting mijn woning te rennen, kruipen, vluchten. De auto was echt erg dichtbij toen ik wegsprong. Al had hij willen stoppen dan was het hem niet gelukt omdat hij al teveel snelheid had gemaakt. Mijn broer reed tegen de gevel van mijn woning aan. Als ik niet naar rechts was weggedoken dan had ik 100 procent tussen zijn auto en mijn gevel vast gezeten en had hij mij dood gereden. De auto reed namelijk met veel kracht en snelheid tegen mijn woning aan en de achterkant van de auto kwam los van de grond.
Mijn broer pakte zijn zwaard (met de hoes er nog om). Terwijl hij achter mij aan rende trok hij het zwaard uit de schede. Ik stond even bijna klem voor de woning van mijn buren. Mijn broer haalde met kracht uit naar mijn benen. Ik kon net een paar centimeters achteruit stappen en hij miste mij op een haar na. Hij maakte de slag met zoveel kracht dat hij het zwaard uit zijn handen verloor. Ik viel mijn broer aan ter zelfverdediging en wij raakten in een worsteling. Ik kroop bij mijn buren naar binnen. Mijn broer stond weer voor mij en hield het zwaard met twee handen vast. Hij maakte vanaf boven zijn hoofd een harde slag in mijn richting. Per toeval drukte mijn buurvrouw haar voordeur net een stukje dicht. Hierdoor hakte mijn broer met zijn zwaard in de deur en miste mij. Mijn broer maakte drie keer stekende bewegingen in mijn richting. Bij de eerste steek weerde ik nog af met mijn hand. De tweede keer dat hij stak miste hij mij. De derde keer dat hij stak, zette ik mij net af met mijn voet op de muur. Mijn buurvrouw had mij ook vast. Mede door haar hulp en mijn afzet raakte mijn broer mij in mijn been. Als ik mij niet had afgezet en mijn buurvrouw mij niet had weggetrokken was ik zeker in het lichaam geraakt.
Een proces-verbaal Verkeersongeval analyse, nummer 09062015.1500.2393 d.d. 10 juni 2015, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant] :
Ik heb op 9 juni 2015 een nader onderzoek ingesteld naar aanleiding van een verkeersincident. De bestuurder reed met zijn voertuig, een personenauto van het merk Volkswagen, over [straatnaam 1] te [pleegplaats] .
Ter hoogte van [adres 1] stuurde hij kennelijk naar links. Hij reed met zijn voertuig over een links van de weg gelegen parkeerstrook en vervolgens over het trottoir. Op de parkeerstrook en het trottoir bleven rijsporen achter. Hierna reed de bestuurder over een groenstrook. Op deze groenstrook bleven ook rijsporen achter. Aan het eind van de groenstrook is een tegelplateau aangebracht welke onder andere tot aan de voorgevel van [adres 1] ligt. Op dit tegelplateau waren rijsporen en wegzet sporen zichtbaar. Al deze sporen waren recent en bevonden zich in de rijrichting die de Volkswagen had gevolgd kort voordat deze tegen de gevel van [adres 1] en [adres 2] botste.
Uit deze rijsporen bleek dat de Volkswagen tijdens het incident niet/nauwelijks had geremd. De snelheid waarmee de Volkswagen tegen de gevel was gereden heeft - gezien de relatief geringe schade aan de Volkswagen en de voorgevel - tussen de 20 en 40 km/h gelegen.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juni 2015, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
Gistermiddag was ik aan het werk op [straatnaam 1] . Ik zag in mijn spiegel dat er een auto het grasveld op vloog richting de huizen. Ik hoorde dat er veel toeren gedraaid werden. De man reed vol op een andere persoon in. Deze zag ik later pas. Ik zag dat de man de auto kon ontwijken. Hij sprong weg. Dat scheelde niet veel. De auto reed tegen het huis aan. Dat was een enorme knal.
De bestuurder van de auto stond met een samoerai zwaard in zijn hand. Hij liep achter de man aan die de auto net kon ontwijken. Hij wilde de man neersteken met het zwaard. Hij maakte zwaaiende bewegingen met het zwaard. Hij verloor het zwaard uit zijn handen. De mannen gingen bovenop elkaar. De man van de auto kwam los en rende op het zwaard af. De andere man rende weg. De buren die naast het huis wonen dat is geraakt deden de deur open. De man wilde naar binnen gaan en de man met het zwaard kwam achter hem aan. De man die naar binnen wilde gaan lag half in de deuropening. Het leek alsof hij struikelde. De man met het zwaard maakte stekende bewegingen. Daarna is de deur dicht gedaan.
Een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring aangaande [slachtoffer 1] , opgesteld door drs. T. Naujocks, coördinerend forensisch arts, d.d. 16 juli 2015, als relatering van drs Naujocks:
Betrokkene werd in het Martiniziekenhuis gezien op 9 juni 2015. Bij onderzoek was sprake van een snijwond aan de buitenzijde van het linker bovenbeen, 10 centimeter lang en wisselend diep, waarbij over een lengte van 3 cm sprake was van insnijding in het spierweefsel.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 2 het volgende.
Blijkens overwegingen van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:963, ECLI:NL:HR:2015:122) ten aanzien van de voorbedachte raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hiervoor bedoelde gelegenheid en de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Verdachte heeft verklaard dat zijn broer hem verwijten maakte waarmee hij het niet eens was. Vervolgens stuurde zijn broer hem agressieve en bedreigende WhatsApp-berichten. Verdachte werd hier heel erg kwaad om, temeer omdat hij altijd zijn broer probeerde te helpen. Hij is vervolgens naar de woning van zijn broer is gereden. Nadat zijn broer zei: 'kom maar op', knapte er iets bij verdachte en heeft hij gas gegeven en is hij op hem ingereden. Hoewel er een beperkte ruimte was voor de broer tussen diens woning en verdachtes auto, is het de broer gelukt om tijdig weg te springen. Verdachte is vervolgens tegen de gevel van de woning gebotst. De rechtbank is van oordeel dat deze handeling van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op de dood van zijn broer, dat het niet anders kan zijn dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat van voorbedachte rade geen sprake is geweest, nu verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsopwelling, zodat zij verdachte zal vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord. De rechtbank is van oordeel dat voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte vervolgens een vlijmscherp samoerai zwaard heeft gepakt, uit zijn auto is gestapt en met dit zwaard zwaaiende bewegingen in de richting van het lichaam van zijn broer heeft gemaakt. Op enig moment verloor verdachte zijn zwaard en ontstond er een worsteling. Toen verdachte zich wist los te maken, heeft hij het zwaard wederom opgepakt. Zijn broer is het huis van zijn buurvrouw ingevlucht. Hij lag half in de deuropening toen verdachte hem tijdens een stekende beweging in het bovenbeen raakte.
Ook deze handelingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van zijn broer, dat het niet anders kan zijn dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak de plotselinge hevige drift van verdachte zich heeft doorgezet nadat hij was ingereden op zijn broer. Daarna heeft hij in een doorgaande beweging het zwaard gepakt, zodat slechts sprake is geweest van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte onder de voornoemde omstandigheden daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich hiervan rekenschap heeft kunnen geven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen worden, zodat zij verdachte hiervan zal vrijspreken. De rechtbank acht op grond van de voornoemde bewijsmiddelen wel de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.
Feit 3.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling van feit 3 acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 19 november 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 20 september 2014 vroeg mijn broer of ik meeging naar de loods van [slachtoffer 2] . We reden naar de loods aan [straatnaam 2] te [pleegplaats] . Ik heb [slachtoffer 2] twee klappen gegeven, een aan de zijkant van zijn hoofd en een keer vol op zijn linkeroog, waarna hij in elkaar zakte.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 22 september 2014, opgenomen op pagina 25 e.v. van dossier nummer PL0100-2014156543 d.d. 20 november 2014 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 20 september 2014 bevond ik mij in een loods aan [straatnaam 2] te [pleegplaats] . Omstreeks 16.00 uur zag ik een rode Renault Clio aankomen. Ik herkende degenen die uitstapten als [medeverdachte] (bestuurder) en [verdachte] (passagier). [verdachte] liep met een snelle pas in mijn richting. Toen [verdachte] op ongeveer een meter afstand van mij was, pakte hij iets uit zijn jas en sloeg mij daarmee hard en met veel kracht tegen de linkerzijde van mijn gezicht. Ik voelde direct een hevige pijn en viel achterover. Ik zag en voelde dat zowel [verdachte] alsook [medeverdachte] mij bleven beuken. Ik schat dat ik nog ongeveer 10 à 20 keer ben geraakt. In het ziekenhuis bleek dat ik veel bloeduitstortingen over mijn lichaam had en mijn linkeroogkas en jukbeen had gebroken. Ik hoorde dat ik nog aan mijn oog geopereerd moest worden omdat mijn oog naar onderen is gezakt.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2014, opgenomen op pagina 28 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik viel op de grond en toen gingen ze beide mij schoppen en slaan.
Ik weet nog dat ze zeiden: "Sta dan op, klootzak." Ik kon geen weerstand bieden aan het slaan en schoppen. Ik heb nu ook nog steeds last van mijn rug en zijkant. Daar ben ik geschopt. Mijn rechterbeen doet ook nog steeds heel veel pijn door die schoppen.
Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer 2] , opgesteld door
dr. J. Broer, forensisch arts, d.d. 3 december 2014, als relatering van dr. Broer:
De zwelling onder het linkeroog past bij inwerking van uitwendig botsend en/of samendrukkend geweld. De lijnvormige schaafwonden op de rug en het rechterbeen zijn ontstaan door de inwerking van uitwendig puntig mechanisch geweld onder een hoek ten opzichte van de huid zoals door (zich) krassen met een puntig voorwerp. De bloeduitstortingen in de nek zijn ontstaan door scheuring van de haarvaatjes in de huid en past bij inwerking van uitwendig geweld (botsend of samendrukkend). De uitgebreidheid van de bloeduitstortingen (oppervlak en meerdere locaties) maakt het aannemelijk dat het uitwendig geweld niet eenmalig is geweest maar in meerdere keren is toegebracht (zoals bijvoorbeeld door bij herhaling slaan en/of schoppen). De locatie van de verwonding in het gezicht net onder het linkeroog vormt een indicatie dat het letsel is ontstaan door een klap en dat een val minder waarschijnlijk is. In termen van waarschijnlijkheidsgraad is een stomp trauma zoals een vuistslag meer aannemelijk als oorzaak van de botbreuk. Bij letsel ten gevolgde van een metalen voorwerp zou meer letsel aan de huid en in het oog te verwachten zijn. De richting van het bloedspoor op foto 1 geeft een aanwijzing dat betrokkene vermoedelijk op de grond heeft gelegen kort na het ontstaan van het letsel aan het linkeroog en vervolgens op de grond gelegen heeft met het gezicht naar rechts.
Ontstaan
Of het letsel is ontstaan door een vuistslag, trap met een schoen of een (gladde?) staaf ijzer is niet met zekerheid te objectiveren. Gezien de aard en kenmerken van het letsel is een vuistslag meer waarschijnlijk dan een slag met metalen staaf.
Wel is duidelijk dat het om een hoog-energetisch letsel gaat, zodanig hard aangekomen dat de onderzijde van de oogkas is gebroken.
Herstel
Het herstel van het letsel onder het linker oog zal traag zijn, mede door de slechte conditie van de bloedvaten van betrokkene.
Blijvend letsel
Het is mogelijk dat op termijn een standsafwijking van het linker oog zal ontstaan (waarna een cosmetische hersteloperatie (oogkas reconstructie) uitgevoerd zou kunnen worden. Gezien de slechte toestand van de bloedvaten niet zonder risico. Er is een kans dat gevoel-sensaties in het verzorgingsgebied onder de oogkas tot en met de lip verminderd of afwezig zijn.
Het letsel past bij de beschreven toedracht.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 23 september 2014, opgenomen op pagina 48 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] :
Op 20 september 2014 bevond ik mij samen met [slachtoffer 2] in een loods aan [straatnaam 2] te [pleegplaats] . Ik zag dat de broers [medeverdachte] en [verdachte] het terrein op kwamen rijden. Zij stapten de auto uit. [verdachte] liep gelijk naar [slachtoffer 2] toe en pakte hem vast.
[verdachte] drukte [slachtoffer 2] tegen de muur aan en begon gelijk op zijn gezicht te slaan. Vervolgens viel hij ten gevolge van de klappen op de grond.
Ook [medeverdachte] liep naar [slachtoffer 2] toe en sloeg hem. Ik ben toen weggelopen en ik zag dat [medeverdachte] toen wegliep richting [verdachte] en [slachtoffer 2] . Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Sta dan op, sta dan op als je een man bent."
[verdachte] was nog steeds op [slachtoffer 2] aan het inslaan. Ik zag dat [slachtoffer 2] toen intussen op de grond lag en [verdachte] bovenop zich had en op [slachtoffer 2] in sloeg. [verdachte] sloeg op het gezicht van [slachtoffer 2] . Op het moment dat ik weg liep en 112 belde zag ik dat beide broers op [slachtoffer 2] inschopten.
Ik ben naar [slachtoffer 2] toegelopen en ik zag dat zijn linkerkant van het gezicht enorm was opgezwollen en blauw was. Zijn linkeroog zat ook gelijk helemaal dicht.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2014, opgenomen op pagina 54 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van [getuige 2] :
[verdachte] maakte een slaande/zwaaiende beweging met zijn rechterarm richting de linkerzijde van [slachtoffer 2] zijn gezicht. Ik zag dat [slachtoffer 2] hierdoor in elkaar zakte.
Ik zag toen nog dat [verdachte] voorover gebogen stond over [slachtoffer 2] heen en zei tegen hem: "Sta dan op, als je een man bent." Ik zag dat [slachtoffer 2] overeind probeerde te komen en toen een paar beste schoppen kreeg van [medeverdachte] . Hij bleef op [slachtoffer 2] inschoppen. [verdachte] ging ook mee doen met schoppen tegen [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] werd van beide kanten geschopt.
Een proces-verbaal verhoor ("anonieme") getuige d.d. 14 oktober 2014, opgenomen op pagina 66 e.v. van voormeld dossier, inhoudende:
Toen ik aan de achterkant van mijn woning naar buiten liep, het erf op, zag ik die donkere man [slachtoffer 2] genaamd op de grond liggen. Een andere man stond boven hem en was hem aan het slaan met gebalde vuist. Ik zag dat hij achter mekaar inbeukte op het slachtoffer. Hij was aan het inbeuken op het gezicht van het slachtoffer. Hij deed dat met kracht met een hand, volgens mij zijn rechterhand.
Een proces-verbaal verhoor d.d. 20 oktober 2014, opgenomen op pagina 69 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Mijn broer en ik zijn naar het huis van [slachtoffer 2] gereden met mijn auto. Ik heb vol met mijn rechterhand uitgehaald in het gezicht van [slachtoffer 2] . Dit was met de vuist. Ik heb hem aan de linkerkant van zijn gezicht geraakt. Mijn broer is op [slachtoffer 2] afgelopen en hij heeft hem uitgeschakeld.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, te weten de ten laste gelegde zware mishandeling alsmede de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard dat zij slechts tweemaal respectievelijk éénmaal hebben geslagen.
De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk nu uit het letselrapportage blijkt dat er een uitgebreidheid aan bloeduitstortingen op meerdere plekken op het lichaam van aangever is geconstateerd. Volgens de arts duidt dit op uitwendig geweld dat in meerdere keren is toegebracht, zoals bijvoorbeeld het bij herhaling van slaan en/of schoppen.
De richting van het bloedspoor bij het oog van aangever geeft voorts een aanwijzing dat aangever vermoedelijk op de grond heeft gelegen kort na het ontstaan van het letsel aan het linkeroog. De beschrijving en het ontstaan van het letsel past, naar het oordeel van de rechtbank, niet bij de lezing van verdachte en zijn broer maar bij de lezing van aangever en de overige getuigen.
Door het met kracht slaan in het gezicht van aangever is er sprake van voorwaardelijk opzet van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel -in casu een gebroken oogkas- .
Dat aangever en de getuigen niet eenduidige verklaren omtrent wie van de broers wat en op welk moment heeft gedaan doet daar, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan af nu er een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten was dat er sprake is van medeplegen; verdachte en zijn broer zijn gezamenlijk op pad gegaan en hebben toegegeven dat zij elk geweld hebben toegepast op aangever.
De rechtbank overweegt voorts dat zij van oordeel is dat het slaan met een koevoet dan wel een hard voorwerp niet bewezen kan worden nu blijkens het letselrapport het meer aannemelijk is dat het letsel van aangever is ontstaan door een vuistslag. Voorts heeft er geen ander sporenonderzoek plaatsgevonden.
Feit 4
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling van feit 4 acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 19 november 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
De voorzitter houdt mij voor dat ik op 20 september 2014 naar [slachtoffer 2] heb geroepen: 'Als je een kerel bent klootzak, ga dan staan. Dan maak ik je af.' Dat zou heel goed mogelijk zijn.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 22 september 2014, opgenomen op pagina 25 e.v. van dossier nummer PL0100-2014156543 d.d. 20 november 2014 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Op 20 september 2014 bevond ik mij in een loods aan [straatnaam 2] te [pleegplaats] . (…) Ik hoorde [verdachte] voortdurend roepen "deze is voor [persoon] " en "als je een kerel bent klootzak ga dan staan, dan maak ik je af".
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair, 2. primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair
hij op 9 juni 2015 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een auto, zonder te remmen, op [slachtoffer 1] , die zich op dat moment voor genoemde auto bevond, is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op 9 juni 2015 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een zwaard op korte afstand van [slachtoffer 1] meerdere zwaaiende bewegingen in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en enige tijd later - toen [slachtoffer 1] op de grond lag of zat - wederom met dat zwaard op korte afstand van [slachtoffer 1] meerdere zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en [slachtoffer 1] met dat zwaard in zijn bovenbeen heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 20 september 2014 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken oogkas, heeft toegebracht, door [slachtoffer 2] opzettelijk meermalen, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan
en
hij op 20 september 2014 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander
[slachtoffer 2] heeft mishandeld, door [slachtoffer 2] opzettelijk meermalen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen;
4.
hij op of omstreeks 20 september 2014, in de gemeente Groningen
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2]
dreigend de woorden toegevoegd :"als je een kerel bent klootzak ga dan staan,
dan maak ik je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
primair Poging tot doodslag
primair Poging tot doodslag
Medeplegen van zware mishandeling en Medeplegen van

mishandeling

4.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte heeft erkend dat hij samen met zijn broer aangever meermalen in het gezicht heeft gestompt. Volgens verdachte was er sprake van een noodweersituatie. Het letsel zoals dit is geconstateerd bij aangever is zodanig dat dit naar de mening van de officier van justitie niet past in de lezing van verdachte. Voorts heeft verdachte uitlatingen gedaan als: 'als je een kerel bent ga dan staan, dan maak ik je af.' Dit duidt niet op een noodweersituatie.
Standpunt van de verdediging
Volgens verdachte is sprake geweest van een noodweersituatie en moesten hij en zijn broer zich verdedigen, zodat de raadsman de rechtbank verzoekt om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewijsmiddelen er van uitgegaan moet worden dat verdachte wat betreft de door hem tegen het gezicht van aangever gegeven stomp zich niet verdedigend, maar aanvallend heeft opgesteld, zodat de lezing van verdachte niet wordt gevolgd. Derhalve was geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, waaraan hij zich niet kon onttrekken en waartegen hij zichzelf mocht verdedigen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een beroep op noodweer niet kan slagen en moet worden verworpen.
Het feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde ten aanzien van de poging tot doodslag, het onder 2 primair ten laste gelegde ten aanzien van de poging tot moord, het onder 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zodat er behandeling kan plaatsvinden zoals de reclassering dit heeft geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, te weten de reclasseringsadviezen van het Leger des Heils en Reclassering Nederland en het psychologisch onderzoek, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer een krachtige klap tegen het hoofd te geven, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk - deels onherstelbaar - letsel heeft opgelopen. Nadat het slachtoffer door deze krachtige uitval was gevallen zijn verdachte en zijn mededader doorgegaan met het uitoefenen van geweld op het lichaam van het slachtoffer door hem te schoppen en te slaan. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de gevolgen voor het slachtoffer zijn groot.
Voorts heeft verdachte zich op 9 juni 2015 schuldig gemaakt aan het inrijden met zijn auto op zijn tweelingbroer, waarna hij tevens met een samoerai zwaard achter zijn broer aan is gegaan en hem uiteindelijk met een stekende beweging heeft geraakt in het bovenbeen. Ook hierbij gaat het om een fors geweldsmisdrijf dat aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer oplevert. Bovendien heeft verdachte door op deze wijze te handelen de openbare orde op ernstige wijze verstoord, mede nu dit op klaarlichte dag en in de aanwezigheid van veel getuigen heeft plaatsgevonden.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Nu verdachte bij de reclassering ten aanzien van de mishandeling in september 2014 heeft aangegeven dat hij werd aangevallen, hebben zij hierover geen opmerkingen. Ten aanzien van de situatie met zijn broer in juni 2015 geeft de reclassering aan dat hier een zeer gecompliceerde haat-liefde verhouding aan ten grondslag ligt. Bij verdachte lijken een gros van incidenten door de bijzondere band tussen de eeneiige tweelingbroers tot een dermate spanningsopbouw te hebben geleid dat hij zijn zelfbeheersing is verloren. Volgens de reclassering heeft verdachte ambulante behandeling nodig om meer vanaf een afstand te leren kijken naar zijn eigen handelen en moet hij handvatten aangereikt krijgen om het verleden met zijn broer een plaats te geven. Verdachte staat bovendien open voor hulp.
Uit het psychologisch onderzoek blijkt eveneens van de verbondenheid van verdachte met zijn tweelingbroer. Verdachte heeft meerdere malen geprobeerd om los te komen van zijn broer, maar was en is niet in staat om hem daadwerkelijk los te laten. De uitlatingen van zijn tweelingbroer veroorzaakten bij verdachte heftige boosheid. Het feit dat zijn broer 'kom maar op' riep en hem uitdaagde maakte dat hij in een impuls op hem inreed.
De combinatie van de verminderde mogelijkheid om zich goed te verwoorden, de door hem gevoelde onmogelijkheid om afstand te houden, de narcistische krenkbaarheid en de in de persoonlijkheid verankerde neiging tot impulsief gedrag onder spanning maken dat het delict verdachte in iets mindere mate aangerekend kan worden. Verdachte heeft moeilijkheden om zichzelf bij spanning, al dan niet veroorzaakt door krenking of door hem gevoelde uitdaging, adequaat te sturen. Dit heeft zich geuit bij zowel de zaak van september 2014 als bij de zaak van juni 2015.
De rechtbank heeft - anders dan de officier van justitie- twee pogingen tot doodslag, een zware mishandeling in vereniging gepleegd, maar zonder gebruik van een wapen en een bedreiging bewezenverklaard, zodat zij zal uitkomen op een lagere straf dan geëist.
De geweldsuitbarstingen van verdachte baren de rechtbank zorgen en zij kan zich vinden in de conclusies van de psycholoog en de reclassering, zodat zij deze zal overnemen. De rechtbank ziet het belang van behandeling. Verdachte heeft hulp nodig om meer sturing over zijn gedrag te krijgen en om zijn agressieve gedrag te beteugelen. Ook is er, zoals in de rapportages wordt aangegeven, tussen de twee broers sprake geweest van een lange voorgeschiedenis van elkaar aantrekken en afstoten. De rol van de broer van verdachte in het gebeurde heeft voor verdachte ook meegespeeld. De rechtbank heeft ter terechtzitting gezien dat het gebeurde nog steeds veel impact heeft op verdachte en zij heeft de indruk dat hij ten opzichte van dit feit oprechte spijt laat zien. De rechtbank acht een contactverbod tussen verdachte en zijn tweelingbroer niet aangewezen, aangezien sprake is van een sterke band (zowel positief als negatief) en mede gelet op het gegeven dat zij dicht bij elkaar wonen. De rechtbank merkt op dat begeleiding door de reclassering bij een eventueel herstel van contact zinvol zou zijn. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om daarbij een proeftijd van vijf jaren op te leggen, aangezien er naar haar oordeel ernstig rekening mee moet worden gehouden - zolang de behandeling niet is aangevangen c.q. voltooid - verdachte zich wederom een misdrijf schuldig zal maken. Hierbij zal zij de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en ambulante behandeling opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 1.250,00 aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor ontslag van alle rechtsvervolging heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die inhoudelijk niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu er sprake is van medeplegen zijn verdachte en zijn mededader jegens benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade en zal de rechtbank de hoofdelijkheid opleggen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 1.006,98 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 541,71 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 234,71 eigen risico en € 307,00 voor de rechtsbijstand. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren nu dit onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag groot € 244,09 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gedeeltelijk gegrond en voor toewijzing vatbaar. Het bedrag ziet op de bijdrage voor het eigen risico € 234,71 en de medicatie € 9,38. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de kosten voor de rechtsbijstand van zijn eigen strafzaak niet kan inbrengen, aangezien dit geen rechtstreekse schade is toegebracht door verdachte. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vordering voor het overige deel zal worden afgewezen. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het samoerai zwaard vatbaar voor verbeurdverklaring nu het een voorwerp is met behulp van welke het onder 2 ten laste gelaste feit is begaan en deze toebehoort aan verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 285, 287, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van de tweede variant van het onder 1 ten laste gelegde partieel nietig.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd ten aanzien van de poging tot moord en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde ten aanzien van de poging tot doodslag en het onder 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 1 jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op vijf jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat veroordeelde zich binnen 14 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het volgende adres: Damsterdiep 271 te Groningen (telefoonnummer 050-3144211). Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zich zal laten behandelen door een instelling voor ambulante forensische psychiatrie, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (hoofdelijk) toe en veroordeelt veroordeelde mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.250,00 (zegge: duizendtweehonderdenvijftigeuro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2014, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt veroordeelde in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 1.250,00 (zegge: duizendtweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien veroordeelde aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 244,09 (zegge: tweehonderdvierenveertig euro en negen eurocent).
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 244,09 (zegge: tweehonderdvierenveertig euro en negen eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen samoerai zwaard.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. H.L. Stuiver en mr. D.M. Schuiling, rechters, bijgestaan door L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2015.
mr. L.S. Gosselaar, griffier, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.