ECLI:NL:RBNNE:2015:4118

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
Awb 15/1695
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging van indicatie huishoudelijke hulp op basis van Wmo 2007

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande vrouw geboren op 10 maart 1938, een beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen om haar indicatie voor huishoudelijke hulp (HH-1) te verlengen tot 1 mei 2015. Eiseres had eerder een indicatie voor vier uur per week, die op 1 januari 2015 afliep. Het college heeft ambtshalve besloten de indicatie te verlengen, maar eiseres is van mening dat deze beslissing niet correct is, omdat deze is gebaseerd op de Wmo 2007, terwijl de nieuwe Wmo 2015 van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de verlenging van de voorziening tot 1 mei 2015 en dat de vraag of eiseres na deze datum recht heeft op HH-1 niet aan de orde is. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de indicatie tot 1 mei 2015 voldoende tijd biedt voor eiseres om zich voor te bereiden op de veranderingen die de nieuwe wet met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat de beslissing van het college om de indicatie te verlengen niet in strijd is met de compensatieplicht van de Wmo 2007. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/1695

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 augustus 2015 in de zaak tussen

[naam eiseres], te Assen, eiseres
(gemachtigde: dr.mr. M.F. Vermaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Doldersum).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de voorziening huishoudelijke hulp (HH-1) van eiseres, waarvoor de indicatie van vier uur per week op 1 januari 2015 verliep, te verlengen tot en met 30 april 2015.
Bij besluit van 23 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat voor haar oordeelsvorming uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiseres, geboren op 10 maart 1938, is alleenstaand en bewoont een appartement. In verband met diverse medische aandoeningen ondervindt zij beperkingen bij onder meer het schoonhouden van het huis. In verband hiermee had zij sinds 2008 op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) 2007 en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Vivmo) 2008 van de gemeente Assen de voorziening
HH-1. Eiseres ontving deze voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij besluit van 7 november 2011 is deze voorziening aan eiseres toegekend voor de indicatieduur 2 november 2011 tot 1 oktober 2014, voor vier en een half uur per week.
1.2 Op 26 augustus 2014 heeft eiseres verweerder verzocht de indicatie voor HH-1 voor vier uur per week te verlengen. Aangegeven is dat de dochter van eiseres de zorg voor eiseres op zich neemt.
1.3 Bij besluit van 24 september 2014 heeft verweerder de indicatie voor HH-1 voor eiseres verlengd voor vier uur per week en wel tot 1 januari 2015. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de beperkte geldigheidsduur van de indicatie is ingegeven door het feit dat de regering de aanspraak op hulp bij het huishouden wil beperken.
1.4 Tegen het besluit van 24 september 2014 is geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.5 Op 7 oktober 2014 heeft verweerder een aantal besluiten genomen, waaronder de instemming met de beleidsnotitie ‘Hulp bij het huishouden (HH1) als algemene voorziening’. Aan deze notitie wordt hier het volgende ontleend:
“(…)
In de nieuwe Wmo is Hulp bij het Huishouden niet meer genoemd als onderdeel in de wet. Dit betekent dat de gemeente niet langer verantwoordelijk is voor het uitvoeren van schoonmaaktaken. De gemeente is wel verantwoordelijk voor het zorgdragen van maatschappelijke ondersteuning van inwoners voor zelfredzaamheid en participatie in de samenleving. De wetgever beoogt hiermee ook een forse bezuiniging te realiseren van 40% per 1 januari 2015. In de kadernota (…) staat dat de kracht en mogelijkheden van de mensen zelf en hun omgeving optimaal worden benut. Vervolgens wordt gekeken of algemene voorzieningen kunnen volstaan. Pas daarna komt een maatwerkvoorziening in beeld(…)
Voorgesteld wordt om HH1 om te vormen naar een algemene voorziening en HH2 te handhaven als maatwerkvoorziening (…)”.
Het beleid van verweerder voorziet voor de cliënten met een indicatie voor HH-1 in overgangsrecht op grond waarvan men een half jaar de ‘oude’ maatwerkvoorziening behoudt. Daarna kan men een beroep doen op de algemene voorziening. De groep die een indicatie had die over de datum van 1 mei 2015 heen gaat zal, in verweerders beleid, eerst een zogenoemd keukentafelgesprek krijgen. Ook bij deze groep is het uitgangspunt dat men wordt toegeleid naar een algemene voorziening. Met cliënten, zoals eiseres, van wie de indicatie afloopt op 1 mei 2015 wordt, in verweerders beleid, alleen een keukentafelgesprek gevoerd wanneer zij opnieuw een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen.
1.6 Bij het primaire besluit van 30 oktober 2014 heeft verweerder ambtshalve besloten de indicatietermijn, die voor eiseres op grond van het besluit van 24 september 2014 geldig was tot 1 januari 2015, te verlengen tot 1 mei 2015. Ter toelichting is in het primaire besluit vermeld dat de regels zijn veranderd door de nieuwe Wmo 2015. Aangegeven is dat de gemeente Assen schoonmaakwerk (HH-1) met ingang van 1 januari 2015 als algemene voorziening aanbiedt, een voorziening die voor iedereen beschikbaar is. Het primaire besluit vermeldt voorts dat dit voor eiseres betekent dat (ook) zij schoonmaakwerk in het vervolg zelf moet regelen via mensen in haar omgeving of via een particuliere aanbieder en dat de kosten voor eigen rekening komen.
Onder het kopje ‘Besluit’ heeft verweerder vervolgens aangegeven dat de indicatie van eiseres wordt verlengd tot 1 mei 2015, zodat zij ruim de tijd heeft om ondersteuning bij schoonmaakwerk zelf te regelen. Verweerder heeft ten slotte aangegeven dat eiseres aan verweerder kan laten weten als zij niet voor deze verlenging in aanmerking wil komen.
1.7 In bezwaar is namens eiseres de grief opgeworpen dat –kort gezegd- het primaire besluit is gebaseerd op de Wmo 2007 en het niet mogelijk is om te beslissen over een voorziening op grond van de Wmo 2015. Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015, waarin het treffen van een zogeheten maatwerkvoorziening wordt geregeld, gold immers op 30 oktober 2014 nog niet en volgens de gemachtigde van eiseres is de facto sprake van een weigering van een maatwerkvoorziening. Gewezen is voorts op het feit dat het onder de Wmo 2007 en de Vivmo niet mogelijk is om een indicatie in tijd te begrenzen, anders dan op zorginhoudelijke gronden. Het had voor de hand gelegen dat verweerder in 2015 met betrekking tot de aanspraken van eiseres had beslist met toepassing van de Wmo 2015, derhalve ook met toepassing van de alsdan geldende procedure van melding, onderzoeksperiode (keukentafelgesprek), aanvraag en beslissing. Tot dat onderzoek kan ook behoren onderzoek naar de vraag of volstaan kan worden met een algemene voorziening, maar op voorhand verwijzen naar een algemene voorziening is in strijd met de Wmo 2015, aldus de gemachtigde van eiseres.
1.8 Bij brief van 5 februari 2015 heeft de voorzitter van de Algemene commissie bezwaarschriften van de Gemeente Assen (hierna: de bezwaarschriftencommissie) de gemachtigde van eiseres bericht dat het primaire besluit is gebaseerd op de Wmo 2007 en dat in bezwaar alleen ter toetsing voorligt de vraag of verweerder de indicatie had mogen verlengen tot 1 mei 2015 of niet. De Wmo 2015 en de uitvoering van deze nieuwe wet zijn in de bezwaarprocedure niet aan de orde. In de brief staat voorts dat de hoorzitting alleen zal gaan over deze verlenging en niet over de situatie zoals die onder de Wmo 2015 wellicht gaat gelden.
1.9 Bij e-mail bericht van 9 februari 2015 heeft de gemachtigde van eiseres aan de bezwaarschriftencommissie meegedeeld af te zien van een hoorzitting. Gewezen is voorts op een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, (ECLI:NL:RBNNE:2015:262) waarin is geoordeeld dat een indicatie van slechts één maand niet voldoet aan de compensatieplicht van de desbetreffende gemeente en dat verwijzing naar nieuw recht geen reden kan zijn de indicatieduur zo te bekorten.
1.10 Op 10 april 2015 heeft de bezwaarschriftencommissie verweerder geadviseerd om het bezwaarschrift van eiseres ongegrond te verklaren.
2.1.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is die naar de omvang van het geding.
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit is gebaseerd op de Wmo 2007 en slechts ziet op de verlenging van de indicatie tot 1 mei 2015. Dat in het primaire besluit wordt verwezen naar het toepasselijke rechtsregime onder de Wmo 2015 en dat de bezwarencommissie in haar advies het gemeentelijk beleid onder de Wmo 2015 bespreekt en onder het kopje ‘wellicht ten overvloede’ ingaat op de consequenties van de Wmo 2015, moet volgens verweerder worden gezien als informatief van aard. Het geding gaat volgens de gemeente alleen over de vraag of de duur van de verlenging eiseres voldoende tijd biedt om zich voor te bereiden op de consequenties van de Wmo 2015.
2.3.
Eiseres stelt dat het geding ook de vraag betreft of eiseres na 1 mei 2015 recht heeft op HH-1. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat zij stelt dat het besluit een tussentijdse beëindiging van de toegekende voorziening impliceert en dat ook de situatie vanaf 1 mei 2015 bij de beoordeling had moeten worden betrokken.
Hiermee wil, naar het de rechtbank voorkomt, eiseres bereiken dat de vraag of verweerder HH-1 kan aanbieden in de vorm van een algemene voorziening, bij de beoordeling van het geschil wordt betrokken.
2.4.1.
Hoewel in de besluitvorming wordt verwezen naar het feit dat onder de vigeur van de Wmo 2015 HH-1 als algemene voorziening wordt vormgegeven en wordt vermeld dat dit in de toekomst voor eiseres consequenties zal hebben, ziet het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank alleen op de verlenging van het eerder onder vigeur van de Wmo 2007 verstrekte persoonsgebonden budget, waarop ook slechts de regelgeving op grond van de Wmo 2007 van toepassing is. Dit zou wellicht anders zijn geweest indien sprake was van een op grond van de Wmo 2007 gegeven en in tijd doorlopende indicatie die in 2015 tussentijds, dus voor het aflopen van de eerder gegeven indicatieduur, wordt beëindigd. Zo’n situatie moet immers worden beoordeeld met inachtneming van het overgangsrecht. Hiertoe is van belang dat in artikel 18 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015 is bepaald dat een cliënt recht houdt op een lopende voorziening op grond van de Vivmo, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen. In het geval van eiseres is deze situatie niet aan de orde. Nu (het overgangsrecht van) de Wmo 2015 niet aan de orde is, heeft verweerder het bestreden besluit terecht alleen gebaseerd op het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2015. Voor zover verwezen wordt naar de regelgeving onder vigeur van de Wmo 2015, waaronder het aanbieden van HH-1 in de vorm van een algemene voorziening, heeft dat geen rechtsgevolg, maar is dat slechts van informatieve aard.
2.4.2.
In het bestreden besluit is een overgangsperiode aan eiseres toegekend, gedurende welke zij haar recht op HH-1 behoudt en gedurende welke periode zij conform de Wmo 2015 aan verweerder kan melden dat zij aanspraak wil maken op een maatwerkvoorziening. In het kader van deze besluitvorming kan de vraag of een algemene voorziening voldoende compenserend is voor de beperkingen van eiseres, worden besproken. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat na een melding en een eventueel daaropvolgende aanvraag zal worden beoordeeld of een individuele voorziening nodig is. Ter informatie aan partijen voegt de rechtbank hieraan toe dat verweerder daarbij heeft toegezegd dat, omdat aan belanghebbenden in dezelfde situatie als eiseres is gezegd dat het niet zinvol is een melding te doen, aan een eventuele toekenning van een individuele voorziening, terugwerkende kracht kan worden verleend tot 1 mei 2015.
3.1.
Omdat eiseres het wel eens is met de omvang in uren van de toegekende indicatie, kan slechts in geschil zijn of de duur van de indicatie, in het licht van de Wmo 2007, te beperkt is. Eiseres heeft hierover naar voren gebracht dat hieraan ten onrechte geen zorginhoudelijke criteria ten grondslag liggen. Volgens verweerder heeft verweerder de bevoegdheid de duur van de voorziening tot een bepaalde periode te beperken en biedt de gekozen periode eiseres voldoende tijd zich voor te bereiden op de consequenties van de Wmo 2015.
3.2.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op het eerdere in rechte vaststaande besluit de indicatie te beëindigen op 31 december 2014, gaat om een ambtshalve verlenging van beperkte duur. In artikel 1a van het Bivmo is geregeld dat in de beschikking de duur van de voorziening wordt vastgesteld, tenzij de voorziening voor onbepaalde tijd is verstrekt. Er is geen rechtsregel die verweerder verbiedt bij het vaststellen van de duur te betrekken dat de regelgeving op korte termijn wijzigt, met dien verstande dat altijd de vraag dient te worden beantwoord of de indicatie(duur) de beperkingen van een belanghebbende voldoende compenseert in de zin van artikel 4 van de Wmo 2007. De rechtbank overweegt dat eiseres met de verlenging van de indicatie tot en met 30 april 2015 tot die tijd beschikt over een, zoals niet in geschil is, voldoende compenserend persoonsgebonden budget en hiermee voldoende tijd heeft gekregen een melding en een eventueel daaropvolgende aanvraag op grond van de Wmo 2015 te doen teneinde haar zorgvraag vanaf 1 mei 2015 te laten beoordelen. De rechtbank ziet geen aanleiding te komen tot het oordeel dat de duur van de indicatie in strijd komt met de compensatieplicht neergelegd in artikel 4 van de Wmo 2007.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.Wentholt, voorzitter, en mr. P.G. Wijtsma en mr. M.C. Groenewegen, leden, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de uitspraak ondertekend door mr. P.G. Wijtsma.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: