In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2015 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bij besluit van 31 oktober 2014 een indicatie voor huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb) voor 8,5 uur per week ontvangen. Dit besluit was echter beperkt tot de duur van één maand, tot en met 31 december 2014. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela, heeft bij besluit van 7 januari 2015 vastgesteld dat verzoekster vanaf 1 januari 2015 niet meer in aanmerking komt voor een Pgb, omdat de huishoudelijke hulp vanaf die datum een algemene voorziening is. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen beide besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beperkte duur van de indicatie van één maand niet voldoet aan de compensatieplicht zoals geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2007. Verzoekster heeft, zoals niet betwist, een blijvende behoefte aan huishoudelijke hulp en de indicatie kan niet als compensatie voor haar beperkingen worden gezien. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verwijzing naar de Wmo 2015 door verweerder niet relevant is voor de beoordeling van de indicatie onder de Wmo 2007, aangezien de Wmo 2015 op dat moment nog niet in werking was getreden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat verweerder aan verzoekster ook na 31 december 2014 een Pgb voor 8,5 uur huishoudelijke hulp per week moet verstrekken, in ieder geval tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.