1.10.Verweerder heeft naar aanleiding van de winstaangifte van eiseres vragen gesteld met betrekking tot haar werkzaamheden als gastouder. Naar aanleiding van de door eiseres aangeleverde informatie heeft verweerder de onderhavige aanslag vastgesteld. Hierbij is het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt bepaald:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 1.722
Correcties:
Geen zelfstandigenaftrek
€ 9.484
Geen startersaftrek
€ 2.123
Geen MKB-vrijstelling
€ 235
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 13.564
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de voordelen uit activiteiten van eiseres als gastouder winst uit onderneming vormen. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil het antwoord op de vraag of eiseres voldoet aan het urencriterium om in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. De MKB-vrijstelling is niet zelfstandig in geschil en volgt het hoofdgeschil.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de opbrengsten van haar werkzaamheden als gastouder kwalificeren als winst uit onderneming. Vervolgens stelt zij dat zij voldoet aan het urencriterium en dat zij dan ook in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
4. Verweerder stelt zich op het primaire standpunt dat de opbrengsten kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden. Subsidiair stelt verweerder dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de activiteiten van eiseres kwalificeren als winst uit onderneming, eiseres niet heeft voldaan aan het urencriterium.
5. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de activiteiten van eiseres een bron van inkomen vormen in het onderhavige jaar. Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of de voordelen uit de activiteiten winst uit onderneming vormen, hetgeen eiseres verdedigt, dan wel resultaat uit overige werkzaamheden, hetgeen verweerder stelt. Bij het onderscheid tussen winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden wordt gelet op de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden, de omvang van de investeringen, het debiteurenrisico, het ondernemersrisico, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid gegeven wordt, het aantal opdrachtgevers, de omvang van de omzet, de winstverwachting en dergelijke.
6. De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen partijen in de stukken en ter zitting naar voren hebben gebracht, de voordelen uit de activiteiten van eiseres als gastouder in het onderhavige jaar als winst uit onderneming kunnen worden aangemerkt. De rechtbank baseert dit oordeel, in het bijzonder, op de volgende omstandigheden en overwegingen (vgl. Hoge Raad 21 april 1993, nr. 28189, ECLI:NL:HR:1993:ZC5328). 7. Eiseres verricht de activiteiten als gastouder vanaf 2007 en verricht deze thans nog, waardoor er sprake is van continuïteit. Eiseres was in 2011 ingeschreven bij twee gastouderbureaus, en heeft via beide gastouderbureaus overeenkomsten met vraagouders voor de opvang van hun kind(eren) gesloten. Eiseres stelt de opvang aan kinderen vier dagen per week ter beschikking. In 2011 heeft eiseres in totaal zeven kinderen van vijf vraagouders opgevangen en heeft daarbij een omzet van € 13.664 gerealiseerd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het duurzaamheidsvereiste en hebben de werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank voldoende omvang.
Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres ondernemersrisico loopt. Eiseres loopt namelijk debiteurenrisico, want als de vraagouders de achteraf door het gastouderbureau uitgereikte factuur niet betalen, krijgt eiseres geen geld terwijl ze haar werkzaamheden al heeft verricht. Eiseres loopt risico op inkomstenverlies, doordat zij bij ziekte, vakanties en absenties anderszins niets verdient. Eiseres loopt continuïteitsrisico, omdat de vraagouders – onder bepaalde voorwaarden – de overeenkomst kunnen opzeggen, waardoor eiseres omzetverlies lijdt en genoodzaakt is zelf – al dan niet met behulp van het gastouderbureau – nieuwe vraagouders te zoeken.
8. De rechtbank overweegt voorts dat de omstandigheid dat eiseres relatief weinig investeringen heeft gepleegd, niet aan het bovenstaande oordeel afdoet. Deze omstandigheid is inherent aan de aard van de onderneming. Bovendien heeft eiseres onweersproken verklaard dat zij veel middelen – die zij deels op de rommelmarkt koopt – ook privé gebruikt en als privévermogen heeft geëtiketteerd.
9. Weliswaar pleegt eiseres niet actief acquisitie, maar eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij via mond-op-mond reclame grotendeels zelf heeft gezorgd voor de vraagouders waarvoor zij in 2011 haar werkzaamheden heeft verricht.
10. De stelling van verweerder dat het gastouderbureau een grote mate van toezicht houdt op eiseres kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank acht de feitelijke rol van het gastouderbureau veel beperkter dan door verweerder is geschetst en acht het veeleer aannemelijk dat het gastouderbureau enkel wordt ingeschakeld voor de facturering en voor het toezicht op de veiligheidsvoorschriften, omdat dit wettelijk is vereist.
11. De stelling van verweerder dat eiseres niet vrij is haar eigen tarieven te bepalen, acht de rechtbank niet aannemelijk en kan evenmin uit de overeenkomsten (zie 1.5., 1.6. en 1.7.) worden afgeleid. In artikelen 6 en 7 van de overeenkomst welke is opgenomen onder 1.5. is immers opgenomen dat voor het vaststellen van de tarieven bepaalde richtlijnen van het gastouderbureau kunnen worden gebruikt, maar dat eiseres en de vraagouder de mogelijkheid hebben om van de betreffende richtlijnen afwijkende vergoedingsafspraken te maken.
12. De stelling van verweerder dat volgens het spraakgebruik de werkzaamheden zullen worden betiteld als neveninkomsten, geeft blijk van een onjuist beeld van de situatie. Eiseres is een gastouder die aan vrij zware opleidingseisen moet voldoen en die een grote verantwoordelijkheid heeft. Niet volgehouden kan worden dat het opvangen van zeven kinderen (al dan niet tegelijk) tegen een vergoeding, gedurende vier dagen in de week, kleinschalige neveninkomsten zijn. Daarvoor is het tijdsbeslag, de te verrichten inspanning en de verantwoordelijkheid veel te groot.
13. Ingevolge artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt onder urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
14. Op eiseres rust – bij betwisting door verweerder – de last aannemelijk te maken dat zij gedurende het onderhavige jaar ten minste 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor haar onderneming. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks dat een urenregistratie of een anderszins duidelijk overzicht van de opvangtijden ontbreekt, aannemelijk is geworden dat eiseres, gelet op de hierna te noemen feiten en omstandigheden, in 2011 ten minste 1225 uren heeft besteed aan haar werkzaamheden als gastouder.
15. Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres in 2011 in ieder geval 535 directe uren aan haar werkzaamheden als gastouder heeft besteed. Uit het bij 1.10. vermelde overzicht leidt de rechtbank namelijk af dat eiseres in 2011 535 uren heeft besteed aan de opvang van [E] en acht de rechtbank aannemelijk dat [F] , afkomstig uit hetzelfde gezin, op dezelfde uren is opgevangen. Van de overige kinderen is onbekend op welke dagen en welke uren zij zijn opgevangen. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 15d van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen een gastouder maximaal zes kinderen mag opgevangen, waarbij eigen kinderen tot 10 jaar worden meegerekend. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat – nu één van de kinderen van eiseres in 2011 de leeftijd van negen jaar had (zie 1.1.) – eiseres in 2011 maximaal vijf kinderen tegelijkertijd mocht opvangen. Zij heeft in totaal zeven kinderen opgevangen. De rechtbank acht – in het uiterste geval – voorstelbaar dat vijf kinderen (bijvoorbeeld [E] , [F] , [G] , [H] en [I] ) tegelijkertijd worden opgevangen. Als gevolg daarvan kunnen de twee overige kinderen ( [J] en [K] ) niet gelijktijdig met die vijf kinderen zijn opgevangen. In dat geval acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres (afgerond) 463 uren (1.849 / 4) heeft besteed aan de opvang van deze twee overige kinderen (de tot één gezin behorende [J] en [K] ). Gelet op hetgeen hierboven is weergegeven, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres – in ieder geval – 998 (535 + 463) directe uren heeft besteed aan haar werkzaamheden als gastouder. De rechtbank acht bovendien aannemelijk dat, gelet op de onweersproken stelling van gemachtigde van eiseres ter zitting, dat drie van de vijf ‘vraagouders’ werkzaam zijn in de zorg, waardoor sprake is van flexibele opvang, eiseres de kinderen ook in andere combinaties (met minder kinderen tegelijk) heeft opgevangen.
16. Het voorgaande in aanmerking nemende, acht de rechtbank het aannemelijk dat, gelet op het aantal door eiseres voor dat jaar gemaakte directe uren (in totaal ten minste 998), eiseres, rekening houdend met de flexibele opvang en met inbegrip van indirecte uren, tenminste 1.225 uren heeft besteed aan de werkzaamheden voor haar onderneming. Aldus is de rechtbank van oordeel dat eiseres heeft voldaan aan het urencriterium en dat zij recht heeft op zelfstandigenaftrek en startersaftrek.
17. Hetgeen hiervoor is overwogen betekent dat het beroep gegrond is en dat de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigt. De rechtbank vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.722 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 305.
18. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de met de beschikking heffingsrente samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig zal verminderen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
20. Eiseres heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is onder meer grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden of het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig handelt (HR 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802 en HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een vergoeding van de integrale proceskosten van eiseres. 21. Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank een vergoeding toekennen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van dit besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
22. De overige door eiseres genoemde kosten, te weten reiskosten ten bedrage van € 27,86 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten niet door eiseres zelf zijn gemaakt, nu eiseres niet in persoon ter zitting is verschenen. De forfaitaire vergoeding toegekend voor de verleende rechtsbijstand wordt (mede) geacht te voorzien in de reiskosten van de gemachtigde.