1.7.Ter zitting heeft verweerder desgevraagd omtrent de omstandigheden van de vermindering van de boete verklaard dat, hoewel hij van mening was dat de boete terecht is opgelegd, hij de boete heeft verminderd tot nihil in overleg met een collega in het kader van een traject voor horizontaal toezicht dat liep bij de gemachtigde van eiseres. Om de mogelijkheid om in de toekomst een hogere boete te kunnen opleggen te behouden, heeft verweerder ervoor gekozen de boete niet te vernietigen, aldus verweerder.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht aan eiseres bij beschikking de onderhavige vergrijpboete heeft opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres bij haar beroep een (proces)belang heeft.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder weliswaar de vergrijpboete heeft verminderd tot nihil, maar dat verweerder ten onrechte de schuldgradatie in stand heeft gehouden. Dit kan in de toekomst gevolgen hebben wanneer verweerder een volgende boete zou verhogen in verband met recidive, aldus eiseres. Volgens eiseres is er geen sprake van opzet of een aan opzet grenzende vorm van onachtzaamheid.
4. Verweerder stelt primair dat eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar beroep, wegens gebrek aan financieel belang, omdat de boete is verminderd tot nihil.
5. In zijn arrest van 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878, heeft de Hoge Raad overwogen: “3.4.2 Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is.”
“3.3. Bij de beoordeling van de hiertegen gerichte middelen moet worden vooropgesteld dat indien de inspecteur tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetkomt, zodat de procedure niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden, niet langer sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en de belastingrechter dient over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring. Het hiervoor overwogene lijdt uitzondering indien een belang bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep blijft bestaan met het oog op een vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de belanghebbende stelt dat hij als gevolg van het bestreden besluit ook afgezien van de proceskosten schade heeft geleden (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, BNB 2011/69).