In deze zaak gaat het om een geschil over de toekenning van een loopbaanpremie aan eiser, die werkzaam was in een sb-functie. Eiser had een loopbaanpremie van 100% van zijn jaarbezoldiging ontvangen, maar was van mening dat hij recht had op 150%. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de minister de woorden 'diensttijd doorgebracht in een sb-functie' onjuist had geïnterpreteerd. De rechtbank oordeelde dat deze woorden duiden op een feitelijke situatie en niet enkel op de aanstelling in een sb-functie. Eiser had feitelijk 15 jaar en 11 maanden in een sb-functie gewerkt, en de rechtbank concludeerde dat hij recht had op de hogere premie. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd en zelf in de zaak voorzien door eiser de loopbaanpremie van 150% toe te kennen. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, zowel in bezwaar als in beroep.