ECLI:NL:RBNNE:2015:2298

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2946
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het nultarief op intracommunautaire leveringen van grondverzetmachines

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een fiscale eenheid en de inspecteur van de Belastingdienst over de naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De eiseres, een onderneming die zich bezighoudt met de levering van grondverzetmachines, had het nultarief toegepast op intracommunautaire leveringen aan een Belgische afnemer, [X] BVBA. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat de goederen daadwerkelijk naar België waren vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de vervoersverklaringen die eiseres had overgelegd niet voldoende waren om aan te tonen dat de goederen naar België waren verzonden. De rechtbank stelde vast dat er geen objectieve gegevens waren die het voornemen van de afnemer om de goederen naar een andere lidstaat te vervoeren, ondersteunden. Bovendien was er geen sprake van een vaste afnemer, aangezien eiseres slechts vier leveringen aan [X] had gedaan. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de vereisten voor het toepassen van het nultarief en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die leveranciers moeten betrachten bij intracommunautaire leveringen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor het toepassen van het nultarief.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/2946

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 april 2015 in de zaak tussen

Fiscale eenheid [eiseres], te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 aan eiseres met dagtekening 25 november 2013 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 44.401.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.254 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 4.440.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag in stand gelaten, maar de boete verminderd tot nihil.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres houdt zich bezig met het leveren van onder andere grondverzetmachines. Eiseres is uit dien hoofde ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
1.2.
Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting over het tijdvak juli 2012. Het boekenonderzoek was gericht op de juistheid van de toepassing van het tarief van nihil als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB juncto post a.6 van de bij de Wet OB behorende Tabel II (hierna ook wel: het nultarief) ter zake van de opgegeven intracommunautaire leveringen in het jaar 2012. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
1.3.
Ter zake van een viertal facturen met nummers [123456] , [234567] , [345678] en [456789] heeft eiser het nultarief toegepast.
1.4.
Factuurnummer [123456] , dagtekening 17 april 2012, betreft de levering van tien dumpers van het merk en type [merk en type] . Als afnemer is vermeld [X] BVBA (hierna: [X] ), [adres] ( [Belgische gemeente] ). Het factuurbedrag bedraagt € 100.000. Op de factuur is vermeld: “Intracommunautaire transactie België van toepassing”. Er is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Het btw-identificatienummer van de afnemer ( [btw-identificatienummer] ) is vermeld. De factuur is – in drie termijnen – betaald door [Y] BV te [Y] .
1.5.
Factuurnummer [234567] , dagtekening 5 juni 2012, betreft de levering van een rupsgraafmachine van het merk en type [merk en type] . Als afnemer is vermeld [X] , [adres] ( [Belgische gemeente] ). Het factuurbedrag bedraagt € 65.000. Op de factuur is vermeld: “Intracommunautaire transactie België van toepassing”. Er is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Het btw-identificatienummer van de afnemer ( [btw-identificatienummer] ) is op de factuur vermeld. De factuur is betaald door [Z] . Het bedrag dat is betaald (€ 63.092,35) is lager dan het factuurbedrag wegens een gebleken defect aan de machine.
1.6.
Factuurnummer [345678] , dagtekening 5 juni 2012, betreft de levering van een rupsgraafmachine van het merk en type [merk en type] . Als afnemer is vermeld [X] , [adres] ( [Belgische gemeente] ). Het factuurbedrag bedraagt € 55.000. Op de factuur is vermeld: “Intracommunautaire transactie België van toepassing”. Er is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Het btw-identificatienummer van de afnemer ( [btw-identificatienummer] ) is vermeld. De factuur is betaald door [Z] .
1.7.
Factuurnummer [456789] , dagtekening 20 juni 2012, betreft de levering van een rupsgraafmachine van het merk en type [merk en type] . Als afnemer is vermeld [X] , [adres] ( [Belgische gemeente] ). Het factuurbedrag bedraagt € 60.000. Op de factuur is vermeld: “Intracommunautaire transactie België van toepassing”. Er is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Het btw-identificatienummer van de afnemer ( [btw-identificatienummer] ) is vermeld. De factuur is betaald door [Z] .
1.8.
In de administratie van eiseres zijn ter zake van de hiervoor genoemde transacties bij het onder 1.2. vermelde boekenonderzoek de volgende bescheiden aangetroffen:
Behorende bij factuurnummer [123456] , dagtekening 17 april 2012:
- Een vervoerverklaring met dagtekening 19 april 2012, ondertekend door [X] , waarop het volgende – voor zover van belang – is aangegeven:

“Vervoersverklaring

ondergetekende: [X] bvba

Verklaart:

1. dat de goederen die zijn vermeld op de door de leverancier:

naam leverancier: [vennootschap behorende tot de fiscale eenheid van eiseres]
adres leverancier: [adres]
afgegeven factuur met nummer: [123456]
datum: 19 april 2012
en die zijn geleverd aan:
afnemer: [X] bvba
wiens btw-identificatienummer is: [btw-identificatienummer]
zijn of zullen worden vervoerd naar:
adres van bestemming: [adres]
in de lidstaat (EU-land van bestemming): België
met een vervoermiddel type: vrachtwagen
kenteken: [kenteken] (kenteken dieplader: [kenteken] )

2. dat de afnemer bereid is op verzoek van de Nederlandse Belastingdienst nadere informatie te verstrekken omtrent de bestemming van de goederen.

plaats: [plaats]

datum: 19 April 2012
handtekening:
[naam]
Zaakvoerder [X] BVBA”
Behorende bij factuurnummer [234567] , dagtekening 5 juni 2012:
- Een vervoersverklaring met dagtekening 5 juni 2012, ondertekend door [X] , waarop dezelfde gegevens zijn opgenomen als op de vervoersverklaring behorende bij factuurnummer [123456] , behalve voor wat betreft de naam van de leverancier, namelijk [vennootschap behorende tot de fiscale eenheid van eiseres] , het kenteken van het vervoermiddel, namelijk [kenteken] , en het kenteken van de dieplader, namelijk onbekend.
Behorende bij factuurnummer [345678] , dagtekening 5 juni 2012:
  • Een vervoersverklaring met dagtekening 5 juni 2012, ondertekend door [X] , waarop dezelfde gegevens zijn opgenomen als op de vervoersverklaring behorende bij factuurnummer [123456] , behalve voor wat betreft de naam van de leverancier, namelijk [vennootschap behorende tot de fiscale eenheid van eiseres] , het kenteken van het vervoermiddel, namelijk [kenteken] , en het kenteken van de dieplader, namelijk onbekend.
  • Exemplaar 4 van een CMR-vrachtbrief, dagtekening 20 juni 2012, waarin – voor zover hier van belang – de naam van de geadresseerde (vak 2), de plaats van aflevering (vak 3) ontbreekt, evenals de handtekening van de afzender (eiseres) en de handtekening voor ontvangst van de goederen. Als kenteken van het vervoermiddel is vermeld [kenteken] .
1.9.
Bij factuurnummer [456789] , dagtekening 20 juni 2012, zijn in het geheel geen bescheiden aangetroffen.
1.10.
Alle hiervoor vermelde leveringen betreffen zogenaamde ‘afhaaltransacties’, waarbij [X] het vervoer van de goederen op zich heeft genomen. [X] heeft de goederen niet zelf afgehaald, maar een transporteur ingeschakeld.
1.11.
De hierboven gemelde leveringen aan [X] zijn de enige vier leveringen aan voornoemde afnemer. Eiseres heeft het btw-identificatienummer van [X] geverifieerd.
1.12.
[X] heeft in België geen aangifte gedaan van intracommunautaire verwervingen van de hierboven genoemde transacties en heeft geen omzetbelasting voldaan.
1.13.
Op 28 juni 2012 is het faillissement van [X] uitgesproken.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de vraag of ter zake van de transacties met [X] terecht het in artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB juncto post a.6 van de bij de Wet OB behorende Tabel II bedoelde tarief van nihil is toegepast.
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de naheffing van omzetbelasting terecht is, omdat eiseres wist of had moeten weten dat zij door de onderhavige leveringen deelnam aan transacties die onderdeel zijn van btw-fraude.
Partijen verschillen niet van mening over de cijfermatige uitwerking van elkaars standpunten.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij terecht het nultarief heeft toegepast op de onderhavige transacties. Bij iedere transactie is een vervoersverklaring opgemaakt en overgelegd door de afnemer. De vervoersverklaringen voldoen aan de vereisten die in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 20 juni 1995, nr. VB 95/2120, gewijzigd bij besluit van 10 november 1995, nr. VB95/344 en het besluit van 1 oktober 2002, nr. DGB 2002/4947M (hierna ook: het Besluit) zijn opgenomen. Eiseres stelt dat zij met name door het verifiëren van het btw-identificatienummer van de afnemer en door het overleggen van de door de afnemer ondertekende vervoersverklaring heeft voldaan aan de van haar vereiste zorgvuldigheid.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit boeken en bescheiden van eiseres op geen enkele wijze blijkt dat de goederen naar België zijn vervoerd. Behoudens de facturen en de (deels) aanwezige (onvolledige) vervoersverklaringen, ontbreken andere gegevens in de administratie van eiseres waaruit het vervoer van de goederen naar België blijkt. Aan de door eiseres overgelegde vervoersverklaringen komt geen (aanvullende) bewijskracht toe, omdat de in het Besluit genoemde vervoersverklaring alleen kan worden gebruikt voor afhaaltransacties door een vaste afnemer, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB juncto post a.6 van de bij de Wet OB behorende Tabel II de belasting nihil bedraagt voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen.
6. Het tarief van nihil geldt wanneer de macht om als eigenaar te beschikken over het goed aan de afnemer is overgedragen, de leverancier aantoont dat dit goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd en dit goed na afloop van deze verzending of dat vervoer het grondgebied van de lidstaat van levering fysiek heeft verlaten (vgl. HvJ EG 27 september 2007, C-409/04, Teleos, r.o. 42).
7. De vraag of de leverancier het bewijs heeft geleverd dat het tarief van nihil terecht is toegepast moet worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die naar nationaal recht aan dat bewijs worden gesteld (HvJ EU 16 december 2010, C-430/09, Euro Tyre Holding B.V., r.o. 39). In artikel 12, eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, ten tweede, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil slechts geldt, indien:
  • de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt, en
  • de ondernemer beschikt over het btw-identificatienummer van degene die de goederen afneemt.
8. De staatssecretaris van Financiën heeft beleid vastgesteld in zijn besluit van 1 oktober 2002 (zie onder 3.) omtrent de toepassing van het tarief van nihil bij intracommunautaire leveringen. Centraal daarbij staat de zorgvuldigheid die de leverancier in acht moet nemen. Volgens de staatssecretaris heeft de leverancier voldaan aan de bewijslast dat de goederen in het kader van de levering zullen worden verzonden of vervoerd naar het grondgebied van een andere lidstaat, als hij aantoont ter zake zorgvuldig te hebben gehandeld. Deze zorgvuldigheid brengt volgens de staatssecretaris mee dat de leverancier binnen het kader van de mogelijkheden die zijn commerciële bedrijfsvoering daartoe biedt, naast het vastleggen van de bijzonderheden van de transactie in de administratie, alle commerciële bescheiden die het intracommunautaire karakter van de levering ondersteunen bewaart en dat hij nagaat of de aard van de beschikbare bewijsstukken de toepassing van het nultarief rechtvaardigt.
9. De bewijslast dat het tarief van nihil terecht is toegepast, rust op de leverancier. De leverancier kan daarbij volstaan aannemelijk te maken dat het tarief van nihil terecht is toegepast; niet is vereist dat de leverancier doet blijken – dat wil zeggen overtuigend aantoont – dat het tarief van nihil terecht is toegepast (HR 16 mei 2008, nr. 40.036, ECLI:NL:HR:2008:BD1604).
10. Bij verkopen waarbij de afnemer de goederen bij de leverancier in het kader van de levering afhaalt, zogenoemde afhaaltransacties, is de leverancier beperkt in zijn mogelijkheden om het bewijs te leveren dat de goederen fysiek Nederland hebben verlaten. Immers, ook al moet in beginsel de leverancier aantonen dat het goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd, in omstandigheden waarin de macht om als eigenaar over het goed te beschikken op het grondgebied van de lidstaat van levering op de afnemer overgaat en deze afnemer (daarna) het goed buiten de lidstaat van levering moet verzenden of vervoeren, hangt het bewijs dat de leverancier aan de belastingdienst kan overleggen, hoofdzakelijk af van de gegevens die hij daartoe van de afnemer ontvangt (HvJ EU 16 december 2010, C-430/09, Euro Tyre Holding B.V., r.o. 37).
11. Daarom geldt bij afhaaltransacties dat indien de afnemer uiting heeft gegeven aan zijn met objectieve gegevens ondersteunde voornemen om de goederen naar een andere lidstaat dan de lidstaat van levering te vervoeren en zich kenbaar heeft gemaakt met hem door deze andere lidstaat toegekend btw-identificatienummer, het de leverancier vrijstaat om de door hem verrichte handelingen te beschouwen als intracommunautaire leveringen (HvJ EU 16 december 2010, C-430/09, Euro Tyre Holding B.V., r.o. 34-35; HR 25 maart 2011, 43945bis, ECLI:NL:HR:2011:BP8968, r.o. 2.3).
12. Tussen partijen is niet in geschil dat inzake de onderhavige transacties de macht om als eigenaar te beschikken over het goed aan de afnemer is overgedragen. Noch is in geschil dat eiseres ten tijde van de transacties beschikte over het btw-identificatienummer van de afnemer.
13. Gelet op het hiervoor vermelde juridische kader dient de rechtbank eerst te beoordelen of eiseres met boeken en bescheiden aannemelijk heeft gemaakt, dat [X] (de afnemer) uiting heeft gegeven aan haar met objectieve gegevens ondersteunde voornemen om de goederen naar een andere lidstaat dan de lidstaat van levering te vervoeren.
Levering met factuurnummer [456789]
14. De rechtbank stelt allereerst vast dat ter zake van de levering met factuurnummer [456789] in het geheel geen bescheiden – behoudens de factuur – zijn aangetroffen waarmee de afnemer uiting heeft gegeven aan zijn met objectieve gegevens ondersteunde voornemen om de goederen naar een andere lidstaat dan de lidstaat van levering te vervoeren. Ter zake van de levering met factuurnummer [456789] heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht de omzetbelasting nageheven.
Leveringen met factuurnummers [123456] , [234567] en [345678]
15. Ter zake van de leveringen behorende bij de factuurnummers [123456] , [234567] en [345678] zijn de onder 1.8. vermelde vervoersverklaringen aangetroffen. Met deze vervoersverklaringen geeft de afnemer weliswaar aan dat de goederen zullen worden vervoerd naar België, maar dit enkele voornemen wordt niet ondersteund door objectieve gegevens. De rechtbank is van oordeel dat met enkel het overleggen van de door [X] ondertekende vervoersverklaringen de toepassing van het tarief van nihil voor een intracommunautaire levering van de goederen niet voldoende wordt gestaafd. Dit klemt temeer nu [X] de goederen niet zelf heeft afgehaald, maar hiervoor een transporteur heeft ingeschakeld.
16. Het met betrekking tot de levering met factuurnummer [345678] overgelegd exemplaar 4 van de CMR-vrachtbrief doet niets af aan het voorgaande oordeel van de rechtbank. Deze CMR-vrachtbrief bevat – naast de naam van de afzender (eiseres), de naam van de transporteur en het kenteken van het vervoermiddel waarmee de goederen vervoerd zouden zijn, geen gegevens. Bovendien ontbreken de handtekening van zowel de afzender, de vervoerder als de ontvanger van goederen. Eiseres heeft hierover verklaard dat in afwijking van de andere leveringen bij deze levering een CMR-vrachtbrief is opgemaakt, omdat het kenteken van het vervoermiddel waarmee de goederen zouden zijn gevoerd, is gewijzigd ten opzichte van het kenteken dat was vermeld op de vervoersverklaring. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan deze CMR-vrachtbrief in het onderhavige geval in het geheel geen (aanvullende) bewijskracht toe. Met betrekking tot de levering met factuurnummer [123456] heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting nog een e-mail overgelegd met gegevens van een veiling in Engeland. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gegevens eiseres niet baten, reeds omdat – zo heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting bevestigd – daaruit niet kan worden opgemaakt dat [X] de desbetreffende goederen naar de veiling heeft gebracht.
17. Ter zake van alle onderhavige leveringen heeft eiseres gesteld dat zij wel beschikte over aanvullende (commerciële) bescheiden met betrekking tot de transacties, bestaande uit mailverkeer tussen eiseres en [X] over de verkopen, de betalingen en de afleveringen. Echter, als gevolg van het feit dat een medewerker van eiseres in verband met het beëindigen van zijn dienstverband zijn gehele mailbox heeft verwijderd, is van deze bescheiden niets bewaard is gebleven. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid geheel voor rekening en risico van eiseres dient te komen en dat deze omstandigheid er niet van getuigt dat eiseres heeft voldaan aan de van haar te verlangen zorgvuldigheid.
18. Voor zover eiseres stelt dat zij, door de aanwezigheid van de vervoersverklaringen, aan het Besluit het vertrouwen mocht ontlenen dat zij het tarief van nihil kon toepassen, overweegt de rechtbank als volgt. De staatssecretaris van Financiën heeft in het Besluit ten aanzien van zogenaamde afhaaltransacties aangegeven dat er omstandigheden denkbaar zijn waarin de leverancier zich ervan overtuigd mag weten dat de buitenlandse afnemer de goederen naar een andere lidstaat zal vervoeren. Het moet dan gaan – in aanvulling op het in de administratie al aanwezige samenstel van bescheiden en vastleggingen – om een vaste afnemer, die een schriftelijke verklaring heeft afgegeven die ten minste zal moeten bevatten de naam van de afnemer, het kenteken van het voertuig waarmee de goederen zullen worden vervoerd, het nummer van de factuur waarop de geleverde goederen zijn gespecificeerd, de plaats waarheen de afhaler de goederen zal vervoeren, alsmede de toezegging dat de afnemer bereid is aan de Belastingdienst desgevraagd nadere informatie te verstrekken omtrent de bestemming van de goederen. Deze verklaring dient te zijn ondertekend door degene die de geleverde goederen in ontvangst neemt.
19. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen vertrouwen kan ontlenen aan de voornoemd beleid. Nog los van het feit dat de aanwezige vervoersverklaringen gebreken bevatten (zo ontbreekt onder andere de naam van degene – de vervoerder – die de goederen namens de afnemer in ontvangst heeft genomen), heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat [X] een vaste afnemer van eiseres is. Vast staat dat uitgezonderd de vier betreffende transacties, eiseres geen goederen heeft geleverd aan [X] . In dat geval kan een dergelijke afnemer niet worden aangemerkt als vaste afnemer in de in het Besluit bedoelde zin. Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiseres ter zake van de transacties met [X] , een voor haar onbekende afnemer, zonder enige (commerciële) bescheiden ter zake van die transactie en het vervoer, met enkel de vervoersverklaringen in haar administratie, aan voornoemd Besluit niet het vertrouwen ontlenen dat het tarief van nihil terecht is toegepast.
20. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat eiseres ten aanzien van de vier onderhavige leveringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het tarief van nihil terecht heeft toegepast. Verweerder heeft ter zake van de onderhavige leveringen terecht omzetbelasting nageheven. De vraag of eiseres wist of had moeten weten dat zij door de onderhavige leveringen deelnam aan transacties die onderdeel zijn van btw-fraude, behoeft niet meer te worden beantwoord. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.
21. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
wg griffier wg rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.