In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 7 oktober 2014, staat de verrekening van vorderingen centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. dr. K.A. Faber, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland, dat haar vordering tot betaling van proceskostenvergoedingen en andere schadevergoedingen heeft verrekend met een vordering die de gemeente op haar heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van eiseres op verweerder, die voortvloeit uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, niet op grond van artikel 60a van de Wet werk en bijstand (WWB) mag worden verrekend. De rechtbank oordeelt dat artikel 60a, vierde lid, van de WWB geen uitzondering maakt voor vorderingen die zijn opgelegd door een bestuursrechter, en dat er geen rechtsregel is die de verrekening in de weg staat.
Eiseres heeft aangevoerd dat artikel 60a pas op 1 juli 2013 in werking is getreden en dat er geen overgangsrecht is. De rechtbank oordeelt echter dat artikel 60a onmiddellijke werking heeft en ook van toepassing is op vorderingen die voor deze datum zijn ontstaan. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de proceskostenvergoeding beoordeeld. Eiseres stelde dat de proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener moet worden betaald en niet aan haarzelf. De rechtbank bevestigt dat de proceskostenvergoeding inderdaad aan de rechtsbijstandverlener toekomt, en dat verweerder niet bevoegd is om deze te verrekenen met zijn vorderingen op eiseres.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 974,00. Deze uitspraak benadrukt de belangrijke scheiding tussen de rechten van de eiser en de verplichtingen van de verweerder in bestuursrechtelijke procedures, vooral met betrekking tot proceskostenvergoedingen en verrekeningen.