Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 17 juli 2014 in de zaak tussen
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Bij: meer winst uit onderneming: +/+ € 1.450.213
Af: meer MKB-winstvrijstelling: -/- € 145.021
Bij: minder zelfstandigenaftrek:
+/+ € 4.684Belastbaar inkomen uit werk en woning: € 1.271.706
Eerder vastgestelde belaste bestemmingswijzigingswinst: € 1.450.213
Nieuw vastgestelde belaste bestemmingswijzigingswinst: €
1.305.239Verschil: € 144.974
Eerder vastgesteld belastbaar inkomen: € 1.271.706
Af: minder belaste bestemmingswijzigingswinst: -/- € 144.974
Bij: minder MKB-winstvrijstelling:
+/+ € 14.497Nieuw vastgesteld belastbaar inkomen: € 1.141.229
Ten slotte heeft eiser ter zitting betoogd dat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM verhindert dat de bestemmingswijzigingswinst wordt belast.
Kamerstukken II1999/2000, 27 209, nr. 3, p. 18). Gezien het voorgaande is de wetswijziging naar het oordeel van de rechtbank ook niet van elke redelijke grond ontbloot.
Het is vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Dat artikel houdt in, aldus eveneens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat elke inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijk of rechtspersoon in overeenstemming met het nationale recht dient te zijn. Deze rechtsgeldigheid veronderstelt dat het toepasselijke nationale recht voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar in de uitoefening is. In artikel 1 Eerste Protocol ligt eveneens besloten dat de inbreuk een legitiem doel in het algemeen belang dient na te streven. Ten slotte brengt artikel 1 Eerste Protocol mee dat een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom slechts is toegestaan indien er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist het bestaan van een redelijke verhouding (''fair balance'') tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.”