1.de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, die een instelling in stand houdt.
Ingevolge artikel 2 van de Kwaliteitswet biedt de zorgaanbieder verantwoorde zorg aan. Onder verantwoorde zorg wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de patiënt.
Ingevolge artikel 3 van de Kwaliteitswet organiseert de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze, voorziet hij de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, en draagt hij zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Hierbij betrekt hij de resultaten van overleg tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten/consumentenorganisaties.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Kwaliteitswet omvat het uitvoeren van artikel 3 mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg.
Ingevolge het tweede lid draagt de zorgaanbieder ter uitvoering van het eerste lid, afgestemd
op de aard en omvang van de instelling, zorg voor:
a. het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit van de zorg;
b. het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen in hoeverre de wijze van uitvoering van artikel 3 leidt tot een verantwoorde zorgverlening;
c. het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder b, zo nodig veranderen van de wijze waarop artikel 3 wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Kwaliteitswet kan de minister, indien deze van oordeel is dat de artikelen 2, 3, 4 of 5 niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
Ingevolge het tweede lid geeft de minister in de aanwijzing met redenen omkleed aan op welke punten de artikelen 2, 3, 4 of 5 niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
Ingevolge het vierde lid kan door de ingevolge artikel 7 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel worden gegeven, indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door de minister kan worden verlengd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.Bij het onderzoek in de tandartspraktijk van eiser op 24 mei 2011 heeft de inspecteur vijf tekortkomingen geconstateerd. Als tekortkoming wordt genoemd dat de infectiepreventie in onvoldoende mate aantoonbaar voldoet aan de richtlijn “infectiepreventie in de tandheelkundige praktijk”, dat in onvoldoende mate wordt voldaan aan de Kernenergiewet en het Besluit bestralingsbescherming, dat niet wordt voldaan aan de “Taakherschikking in de tandheelkundige praktijk en het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen”, dat de in 2009 benoemde maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van zorg in de praktijk niet allemaal zijn gerealiseerd, ondanks dat bij brief van 14 december 2009 is aangegeven dat deze maatregelen waren gerealiseerd en dat eiser als bestuurder en tandarts onvoldoende inzicht heeft om te komen tot passende maatregelen.
Naar het oordeel van de inspecteur hielden die tekortkomingen een ernstig gevaar in voor de patiëntveiligheid, waardoor geen verantwoorde zorg als bedoeld in artikel 2, 3 en 4 van de Kwaliteitswet kon worden geleverd.
Bij het onderzoek op 24 mei 2011 zijn door de inspecteur onder meer tekortkomingen geconstateerd in de infectiepreventie die een ernstig gevaar inhielden voor de patiëntveiligheid. Gelet op het aantal en de aard van de constateringen en het door de inspecteur gestelde directe besmettingsgevaar, de omstandigheid dat in de praktijk ook implantologie werd toegepast en gezien de reeds ingeplande afspraken met patiënten, kon de inspecteur zich op het standpunt stellen dat directe sluiting van de praktijk in zoverre noodzakelijk was. Aangezien ook de overige constateringen van tekortkomingen door eiser onvoldoende zijn weerlegd, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur in redelijkheid het bevel tot directe sluiting van de praktijk kon geven.
2.7.Eiser is voorts van mening dat het sluitingsbevel ten onrechte openbaar is gemaakt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 22 november 2012, ECLI NL:RVS:2012:BV6576, overweegt de rechtbank dat het sluitingsbevel een bevoegd genomen besluit is in het kader van een aan de inspecteur door de wetgever toegekende taak om toezicht te houden op de naleving van regelgeving en de daarmee samenhangende bevoegdheid om handhavend op te treden tegen overtreding van die regelgeving. In het kader van deze toezichthoudende taak past dat sluitingsbevelen worden gepubliceerd, zodat bekendheid wordt gegeven aan de wijze van uitvoering van deze taak.
Ook in het geval van spontane openbaarmaking is echter een nadere afweging van belangen geboden. Deze nadere afweging houdt in dit geval in dat het algemene belang dat door openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van eiser geen onevenredig nadeel te lijden als gevolg van de openbaarmaking, waarbij aan het algemeen belang om bovengemelde reden een groot gewicht moet worden toegekend. Van een onevenredige benadeling zal in een geval als het onderhavige naar het oordeel van de rechtbank sprake kunnen zijn als het sluitingsbevel in rechte geen stand houdt en derhalve ten onrechte publiekelijk kenbaar is gemaakt dat tekortkomingen zijn geconstateerd die een ernstig gevaar voor de patiëntveiligheid inhouden. Of sprake is van onevenredige benadeling hangt dan af van een oordeel over de rechtmatigheid van het sluitingsbevel.
Zoals onder 2.6. is overwogen, is het sluitingsbevel rechtmatig gegeven, onder meer wegens ernstige tekortkomingen die kunnen leiden tot besmettingsgevaar bij patiënten, zodat reeds daarom van onevenredige benadeling in dit geval geen sprake is.
2.8.Eiser heeft verder gesteld dat het verlengingsbesluit onbevoegd en onrechtmatig is genomen.
Voor zover eiser doelt op het feit dat het primaire verlengingsbesluit onbevoegd door de directeur curatieve zorg is genomen, overweegt de rechtbank dat dit gebrek in de beslissing op bezwaar is hersteld doordat de minister het besluit van de directeur Curatieve Zorg heeft bekrachtigd. Het betoog treft geen doel.
Het verlengingsbesluit is naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig genomen. Uit het inspectierapport en de onderliggende stukken is genoegzaam gebleken dat de situatie in de kliniek ten tijde van de inspectie op 24 mei 2011 zeer zorgwekkend was en dat niet aan de randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg werd voldaan. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat, gelet op de hoeveelheid en de ernst van geconstateerde gebreken, een reëel gevaar bestond voor de veiligheid en de gezondheid en dat de ernst van de situatie niet toeliet dat binnen de kliniek nog enige vorm van zorg werd verleend. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de praktijk op vrijdag 3 juni 2011 geheel in overeenstemming zou zijn met de wettelijke vereisten. Voor zover eiser in dit verband heeft verwezen naar een rapportage van 30 mei 2011van het Adviesbureau voor Infectiepreventie[naam], wordt overwogen dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank daarin geen aanleiding heeft hoeven zien voor een ander standpunt. Verweerder heeft in zoverre terecht naar voren gebracht dat aan deze rapportage niet die waarde kan worden gehecht die eiser wenst, reeds omdat deze rapportage is gebaseerd op informatie verstrekt in een interview en niet op eigen waarnemingen van de rapporteur van een demonstratie door medewerkers van hun werkwijze.
2.9.Eiser is volgens zijn betoog onheus bejegend. Verweerders hebben dit weerlegd. Het is de rechtbank uit het dossier niet gebleken dat de feiten ondeugdelijk door verweerders zouden zijn vastgesteld.
2.10.Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. De beroepen zijn ongegrond.
2.11.Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt.