ECLI:NL:RBNNE:2014:3559

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
AWB 12/1012 en 12/1013
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van tandartskliniek wegens ernstige tekortkomingen in zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, een tandarts en directeur van tandartspraktijk Tandzorg, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de inspecteur voor de Gezondheidszorg. De zaak betreft de sluiting van de tandartskliniek op basis van geconstateerde tekortkomingen in de zorgverlening. De inspecteur voor de Gezondheidszorg heeft op 25 mei 2011 een bevel tot sluiting van de praktijk gegeven, dat later is verlengd door de minister. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de sluiting onrechtmatig was en dat hij niet voldoende gelegenheid heeft gehad om de tekortkomingen te verhelpen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur tijdens een inspectiebezoek op 24 mei 2011 ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd, waaronder gebreken in infectiepreventie en het niet voldoen aan de Kwaliteitswet zorginstellingen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur in redelijkheid tot sluiting van de praktijk heeft kunnen besluiten, gezien de ernst van de geconstateerde gebreken en het gevaar voor de patiëntveiligheid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op het moment van sluiting in staat was om verantwoorde zorg te leveren.

De rechtbank heeft ook de openbaarmaking van het sluitingsbevel beoordeeld en geconcludeerd dat deze openbaarmaking past binnen de toezichthoudende taak van de inspecteur. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.

Uitspraak

0RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/1012 en 12/1013

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2014 in de zaken tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ende inspecteur voor de Gezondheidszorg,verweerders.

1.Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2011 (hierna: primair besluit I) heeft de inspecteur voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) bevolen dat de tandartspraktijk Tandzorg [plaats] te [plaats] (hierna: de praktijk) met ingang van donderdag 26 mei 2011 voor de duur van zeven dagen wordt gesloten.
Bij besluit van 1 juni 2011 (hierna: primair besluit II) heeft de directeur curatieve zorg namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) het bevel tot sluiting van de kliniek verlengd tot het moment dat de kliniek naar het oordeel van de IGZ weer verantwoorde zorg kan leveren.
Bij besluit van 15 juni 2012 (hierna: bestreden besluit I) heeft de IGZ het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 juni 2012 (hierna: bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden besluiten heeft eiser afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerders hebben op 1, onderscheidenlijk 2 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. De IGZ heeft zich laten vertegenwoordigen door G. van Duin, inspecteur, en mr. drs. J.P. Jansen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L. de Graaf.
Het onderzoek is ter zitting gesloten.

2.Overwegingen

2.1. Eiser, die ten tijde in geding in het BIG-register stond ingeschreven als tandarts, is sinds 31 december 1998 directeur van de tandartsen- en mondhygiënistenpraktijk Tandzorg [plaats]. Naast eiser waren op 24 mei 2011 een andere tandarts, een mondzorgkundige, drie tandartsassistentes en twee overige medewerkers in dienst.
2.2. Op 13 oktober 2009 heeft de IGZ, naar aanleiding van een eerder inspectiebezoek in 2008 en een drietal meldingen, een onaangekondigd inspectiebezoek aan de praktijk gebracht. De IGZ is op grond van de bevindingen bij dit bezoek tot het oordeel gekomen dat de kwaliteit van de zorgverlening in de kliniek niet of in onvoldoende mate voldeed aan de eisen voor verantwoorde zorg zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van de Kwaliteitswet zorginstellingen (hierna: de Kwaliteitswet). Eiser is in de gelegenheid gesteld (de bij brief van 3 december 2009 concreet benoemde) maatregelen te treffen. Op 24 mei 2011 heeft de IGZ een aangekondigd bezoek gebracht aan de praktijk. Op grond van constateringen tijdens dat bezoek heeft de inspecteur aanleiding gezien voor primair besluit I en is het bevel gegeven om de praktijk te sluiten ingaande donderdag 26 mei 2011 om 16:00 uur. Bij primair besluit II heeft de minister op grond van artikel 8, vierde lid, van de Kwaliteitswet de sluiting verlengd tot aan het moment dat de kliniek naar het oordeel van de IGZ weer verantwoorde zorg kan leveren.
2.3. Verweerders hebben aan de bestreden besluiten het advies van de VWS-commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) ten grondslag gelegd. De commissie is van oordeel dat eiser, gelet op de hoeveelheid aan en de ernst van de geconstateerde gebreken, op het moment van het bevel tot sluiting en op het moment van het verlengen van dit bevel niet aan de aan het leveren van verantwoorde zorg gestelde eisen voldeed. Naar het oordeel van de commissie kan gezien het inspectierapport niet worden gesproken van zorg van een goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de patiënt, als bedoeld in artikel 2 van de Kwaliteitswet. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van de inspectie in staat was te voldoen aan de artikelen 3 en 4 van de Kwaliteitswet en om verantwoorde zorg te leveren. De hoeveelheid en de ernst van de gebreken rechtvaardigde volgens de commissie een onmiddellijke sluiting van de kliniek en de verlenging van het bevel tot sluiting. Verweerders hebben eiser voldoende en tijdig geïnformeerd over de geconstateerde tekortkomingen en noodzakelijke aanpassingen. De commissie heeft wel geconstateerd dat aan primair besluit II een bevoegdheidsgebrek kleeft. In het bestreden besluit II heeft verweerder dit gebrek hersteld.
2.4. Eiser voert in beroep aan dat de instelling zonder rapportage is gesloten. Het verlengingsbesluit is onbevoegd en onrechtmatig genomen. Eiser stelt voorts dat het sluitingsbericht voorbarig en onrechtmatig openbaar is gemaakt. Het handelen van de inspectie is onzorgvuldig geweest en de opgelegde maatregel heeft eiser veel schade berokkend. Eiser heeft de geconstateerde tekortkomingen bestreden en voorts gesteld dat alle eerder opgelegde maatregelen naar behoren waren uitgevoerd.
2.5. Wettelijk kader.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Kwaliteitswet, zoals die luidde ten tijde van belang, wordt onder instelling verstaan: het organisatorisch verband dat strekt tot de verlening van zorg.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet wordt, voor zover van belang, onder zorgaanbieder verstaan:
1.
de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, die een instelling in stand houdt.
Ingevolge artikel 2 van de Kwaliteitswet biedt de zorgaanbieder verantwoorde zorg aan. Onder verantwoorde zorg wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de patiënt.
Ingevolge artikel 3 van de Kwaliteitswet organiseert de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze, voorziet hij de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, en draagt hij zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Hierbij betrekt hij de resultaten van overleg tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten/consumentenorganisaties.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Kwaliteitswet omvat het uitvoeren van artikel 3 mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg.
Ingevolge het tweede lid draagt de zorgaanbieder ter uitvoering van het eerste lid, afgestemd
op de aard en omvang van de instelling, zorg voor:
a. het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit van de zorg;
b. het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen in hoeverre de wijze van uitvoering van artikel 3 leidt tot een verantwoorde zorgverlening;
c. het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder b, zo nodig veranderen van de wijze waarop artikel 3 wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Kwaliteitswet kan de minister, indien deze van oordeel is dat de artikelen 2, 3, 4 of 5 niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
Ingevolge het tweede lid geeft de minister in de aanwijzing met redenen omkleed aan op welke punten de artikelen 2, 3, 4 of 5 niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
Ingevolge het vierde lid kan door de ingevolge artikel 7 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel worden gegeven, indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door de minister kan worden verlengd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.
Bij het onderzoek in de tandartspraktijk van eiser op 24 mei 2011 heeft de inspecteur vijf tekortkomingen geconstateerd. Als tekortkoming wordt genoemd dat de infectiepreventie in onvoldoende mate aantoonbaar voldoet aan de richtlijn “infectiepreventie in de tandheelkundige praktijk”, dat in onvoldoende mate wordt voldaan aan de Kernenergiewet en het Besluit bestralingsbescherming, dat niet wordt voldaan aan de “Taakherschikking in de tandheelkundige praktijk en het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen”, dat de in 2009 benoemde maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van zorg in de praktijk niet allemaal zijn gerealiseerd, ondanks dat bij brief van 14 december 2009 is aangegeven dat deze maatregelen waren gerealiseerd en dat eiser als bestuurder en tandarts onvoldoende inzicht heeft om te komen tot passende maatregelen.
Naar het oordeel van de inspecteur hielden die tekortkomingen een ernstig gevaar in voor de patiëntveiligheid, waardoor geen verantwoorde zorg als bedoeld in artikel 2, 3 en 4 van de Kwaliteitswet kon worden geleverd.
Bij het onderzoek op 24 mei 2011 zijn door de inspecteur onder meer tekortkomingen geconstateerd in de infectiepreventie die een ernstig gevaar inhielden voor de patiëntveiligheid. Gelet op het aantal en de aard van de constateringen en het door de inspecteur gestelde directe besmettingsgevaar, de omstandigheid dat in de praktijk ook implantologie werd toegepast en gezien de reeds ingeplande afspraken met patiënten, kon de inspecteur zich op het standpunt stellen dat directe sluiting van de praktijk in zoverre noodzakelijk was. Aangezien ook de overige constateringen van tekortkomingen door eiser onvoldoende zijn weerlegd, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur in redelijkheid het bevel tot directe sluiting van de praktijk kon geven.
2.7.
Eiser is voorts van mening dat het sluitingsbevel ten onrechte openbaar is gemaakt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 22 november 2012, ECLI NL:RVS:2012:BV6576, overweegt de rechtbank dat het sluitingsbevel een bevoegd genomen besluit is in het kader van een aan de inspecteur door de wetgever toegekende taak om toezicht te houden op de naleving van regelgeving en de daarmee samenhangende bevoegdheid om handhavend op te treden tegen overtreding van die regelgeving. In het kader van deze toezichthoudende taak past dat sluitingsbevelen worden gepubliceerd, zodat bekendheid wordt gegeven aan de wijze van uitvoering van deze taak.
Ook in het geval van spontane openbaarmaking is echter een nadere afweging van belangen geboden. Deze nadere afweging houdt in dit geval in dat het algemene belang dat door openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van eiser geen onevenredig nadeel te lijden als gevolg van de openbaarmaking, waarbij aan het algemeen belang om bovengemelde reden een groot gewicht moet worden toegekend. Van een onevenredige benadeling zal in een geval als het onderhavige naar het oordeel van de rechtbank sprake kunnen zijn als het sluitingsbevel in rechte geen stand houdt en derhalve ten onrechte publiekelijk kenbaar is gemaakt dat tekortkomingen zijn geconstateerd die een ernstig gevaar voor de patiëntveiligheid inhouden. Of sprake is van onevenredige benadeling hangt dan af van een oordeel over de rechtmatigheid van het sluitingsbevel.
Zoals onder 2.6. is overwogen, is het sluitingsbevel rechtmatig gegeven, onder meer wegens ernstige tekortkomingen die kunnen leiden tot besmettingsgevaar bij patiënten, zodat reeds daarom van onevenredige benadeling in dit geval geen sprake is.
2.8.
Eiser heeft verder gesteld dat het verlengingsbesluit onbevoegd en onrechtmatig is genomen.
Voor zover eiser doelt op het feit dat het primaire verlengingsbesluit onbevoegd door de directeur curatieve zorg is genomen, overweegt de rechtbank dat dit gebrek in de beslissing op bezwaar is hersteld doordat de minister het besluit van de directeur Curatieve Zorg heeft bekrachtigd. Het betoog treft geen doel.
Het verlengingsbesluit is naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig genomen. Uit het inspectierapport en de onderliggende stukken is genoegzaam gebleken dat de situatie in de kliniek ten tijde van de inspectie op 24 mei 2011 zeer zorgwekkend was en dat niet aan de randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg werd voldaan. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat, gelet op de hoeveelheid en de ernst van geconstateerde gebreken, een reëel gevaar bestond voor de veiligheid en de gezondheid en dat de ernst van de situatie niet toeliet dat binnen de kliniek nog enige vorm van zorg werd verleend. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de praktijk op vrijdag 3 juni 2011 geheel in overeenstemming zou zijn met de wettelijke vereisten. Voor zover eiser in dit verband heeft verwezen naar een rapportage van 30 mei 2011van het Adviesbureau voor Infectiepreventie[naam], wordt overwogen dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank daarin geen aanleiding heeft hoeven zien voor een ander standpunt. Verweerder heeft in zoverre terecht naar voren gebracht dat aan deze rapportage niet die waarde kan worden gehecht die eiser wenst, reeds omdat deze rapportage is gebaseerd op informatie verstrekt in een interview en niet op eigen waarnemingen van de rapporteur van een demonstratie door medewerkers van hun werkwijze.
2.9.
Eiser is volgens zijn betoog onheus bejegend. Verweerders hebben dit weerlegd. Het is de rechtbank uit het dossier niet gebleken dat de feiten ondeugdelijk door verweerders zouden zijn vastgesteld.
2.10.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. De beroepen zijn ongegrond.
2.11.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzitter en mrs. S.B. Smit-Colenbrander en H. Pieffers, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: