ECLI:NL:RBNNE:2014:1632

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
13/417
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van Anw-uitkering met Wajong-uitkering en de gevolgen voor eigendomsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de rechtmatigheid van de verrekening van een Anw-uitkering met een Wajong-uitkering. Eiseres ontving sinds februari 2003 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en daarnaast een Wajong-uitkering. Met ingang van 1 januari 2013 heeft de SVB besloten dat de Anw-uitkering van eiseres in mindering wordt gebracht op de Wajong-uitkering, wat resulteert in een aanzienlijke verlaging van haar inkomen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de SVB. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de wetswijziging die deze verrekening mogelijk maakt, legitiem is en dat de overgangsperiode van twee jaar voldoende is om eiseres in staat te stellen zich voor te bereiden op de financiële gevolgen. De rechtbank oordeelt dat de inbreuk op het eigendomsrecht van eiseres, hoewel fors, geoorloofd is omdat deze bij wet is voorzien en een legitiem doel dient. Eiseres werd geacht op de hoogte te zijn van de relevante ontwikkelingen en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat er sprake is van een onevenredig zware last voor eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Groningen
zaaknummer: AWB 13/417

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoogendonk),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. A.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2012 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij met ingang van 1 januari 2013 niet langer een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) ontvangt. Bij besluit van 18 december 2012 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2013 minder nabestaandenuitkering ontvangt.
Bij besluit van 5 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen ter behandeling door een meervoudige kamer. Bij brief van 19 september 2013 zijn partijen daarover geïnformeerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
Eiseres ontvangt sinds februari 2003 een nabestaandenuitkering in verband met het overlijden van haar echtgenoot. Eiseres ontvangt daarnaast een (volledige) uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
2.
In het bestreden besluit heeft verweerder de herziening van de nabestaandenuitkering van eiseres gehandhaafd. Dit besluit houdt het volgende, verkort weergegeven, in. Eiseres ontvangt met ingang van 1 januari 2013 geen, of in ieder geval minder, nabestaandenuitkering in verband met een wetswijziging waaruit volgt dat met ingang van die datum de door eiseres te ontvangen Wajong-uitkering in mindering moet worden gebracht op haar nabestaandenuitkering. Voorheen, dat wil zeggen vóór de wetswijziging en het in verband hiermee ingevoerde overgangsrecht, voerde verweerder op grond van jurisprudentie het beleid dat een Wajong-uitkering niet in mindering wordt gebracht op de nabestaandenuitkering. Door de wetswijziging heeft eiseres vanaf januari 2013 nog recht op een nabestaandenuitkering van € 17,63 bruto per maand, nadat de door eiseres te ontvangen Wajong-uitkering hierop in mindering is gebracht.
3.
Eiseres voert aan dat verweerder inbreuk maakt op het door haar verworven recht op een ongekorte nabestaandenuitkering. Verweerder handelt in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Bovendien heeft de beslissing van verweerder om haar Wajong-uitkering in mindering te brengen op haar nabestaandenuitkering ernstige financiële gevolgen voor haar, nu haar vaste lasten, waaronder de hypotheeklasten, zijn gebaseerd op de inkomsten van beide - volledige - uitkeringen.
4.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de volgende - per 1 januari 2011 in werking getreden gewijzigde - wetgeving. Artikel 18, eerste lid, van de Anw bepaalt dat inkomen op de nabestaandenuitkering in mindering wordt gebracht. Artikel 10 van de Anw bepaalt dat in de Anw en de daarop rustende bepalingen onder inkomen wordt verstaan: het inkomen van de nabestaande uit arbeid of overig inkomen. Onder "overig inkomen" wordt op grond van het bepaalde in artikel 2:4, eerste lid, onder e van het Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale voorzieningen (het Besluit) een uitkering op grond van de Wet Wajong verstaan. Artikel 19 van de Anw bepaalt dat de nabestaandenuitkering bij wijziging van het inkomen wordt herzien.
4.2.
Volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit van 23 december 2010 tot vaststelling van een inkomensbesluit voor de volksverzekeringen en de sociale voorzieningen (Stb. 2010, 869) strekt het Besluit tot harmonisatie van de begrippen "inkomen uit arbeid" en "overig inkomen" voor de sociale voorzieningen en de volksverzekeringen. Deze harmonisatie heeft ten doel dat de regelgeving over welke soorten inkomen verrekend dienen te worden met de uitkering, duidelijk en overzichtelijk wordt. In paragraaf 4 wordt overwogen dat de volksverzekeringen en sociale voorzieningen de uitkeringsgerechtigde - en diens partner - een uitkering op het niveau van het sociaal minimum bieden. Het zou beleidsmatig niet gewenst zijn dat twee uitkeringen naast elkaar worden uitbetaald, althans indien zij gezamenlijk meer bedragen dan het sociaal minimum. Om die reden is in het Besluit geregeld welke uitkering in ieder geval tot uitbetaling komt als er sprake is van samenloop en op welke andere uikeringen deze in mindering wordt gebracht. De Nota van Toelichting maakt voorts gewag van de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie door deze wetswijziging. In paragraaf 5 wordt het voorbeeld genoemd van de samenloop tussen een Anw-uitkering en een Wajong-uitkering. De wetgever heeft onderkend dat de wijziging van de wet financiële gevolgen kan hebben voor, onder meer, de Anw-gerechtigden, in die zin dat het volgens de wetgever maximaal kan betekenen dat - een groot gedeelte van - de Anw-uitkering vervalt. De wetgever overweegt verder dat in verband hiermee een overgangsperiode van twee jaar geldt voor de uitkeringsgerechtigde die vóór datum inwerkingtreding van het Besluit recht heeft op een Anw-uitkering en, bijvoorbeeld, een uitkering op grond van de Wet Wajong (zie ook paragraaf 7).
4.3.
Met de inwerkingtreding van Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving (de Wet) per 1 januari 2011 (Stb. 2010, 868) is artikel 74 in de Anw terecht gekomen. Dit artikel regelt het vorenbedoelde overgangsrecht. Dit artikel houdt in dat de artikelen 10, 18, eerste lid, en 20 en de daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding de Wet, van toepassing blijven op de persoon op wie deze artikelen en de daarop berustende bepalingen werden toegepast op de dag voor inwerkingtreding van de Wet, voor zolang de toepassing duurt, doch ten hoogste gedurende twee jaar na de dag waarop die wet in werking is getreden.
5.1.
Niet in geschil is dat het vorenuiteengezette overgangsrecht en de nieuwe wetgeving op eiseres van toepassing zijn. Eiseres is van deze overgangsregeling en de gewijzigde wetgeving bij brief van 20 maart 2012 op de hoogte gesteld ter voorbereiding op haar nieuwe inkomenssituatie.
5.2.
Niet in geschil is dat sprake is van een (forse) inbreuk op het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het EP. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of deze inbreuk geoorloofd en proportioneel is. Verweerder acht het doel van de wetswijziging legitiem en de overgangsregeling van twee jaar voor bestaande gevallen in dit geval voldoende compensatie. Eiseres voert daartegen aan dat bestaande rechten niet mogen worden aangetast.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie in Straatsburg en -in het voetspoor daarvan- de Raad is een inbreuk op het eigendomsrecht niet zonder meer verboden. Een inbreuk is toegestaan, mits deze bij wet is voorzien. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten slotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last (‘an individual and excessive burden’) moet dragen (zie bij voorbeeld de uitspraak van 11 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3760).
5.4.
Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat verweerder haar eerder toegekende rechten in het geheel niet mag aantasten, vindt die stelling dan ook geen steun in het recht.
5.5.
In dit geval is de inbreuk voorzien bij wet en dient deze naar het oordeel van de rechtbank een legitiem doel, te weten het uniformiseren van het begrip “inkomen uit arbeid” en het voorkomen dat twee uitkeringen naast elkaar worden uitbetaald, althans indien zij gezamenlijk meer bedragen dan het sociaal minimum. De wetgever heeft blijkens de Nota van Toelichting bij het inkomensbesluit (23 december 2010) ook rekening gehouden met diegenen die (zwaar) zullen worden getroffen door de wetswijziging. Daarom is voorzien in een overgangstermijn van twee jaar. In die zin heeft de wetgever naar het oordeel van de rechtbank een voldoende afweging gemaakt tussen het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien dat een overgangsregeling van twee jaar betrokkenen onvoldoende gelegenheid zou bieden om voorbereidingen te treffen op de aanstaande financiële veranderingen.
5.6.
Dat eiseres feitelijk pas vanaf 20 maart 2012 op de hoogte was van de nieuwe wetgeving en de daarbij horende overgangstermijn, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid op grond waarvan verrekening van de uitkeringen (nog) niet zou mogen plaatsvinden. Nadat eiseres per brief door verweerder was geïnformeerd had zij nog negen maanden de tijd om zich voor te bereiden op aanstaande financiële veranderingen. In die zin is de rechtbank van oordeel dat er in het geval van eiseres geen sprake is van een “individual and excessive burden”. In die zin is er evenmin sprake van een zeer bijzonder geval waarvoor regelgeving zou moeten wijken, zoals geformuleerd door de Centrale Raad van Beroep, in onder andere een uitspraak van 11 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7036. Voorts wordt eiseres geacht op de hoogte te zijn van de relevante ontwikkelingen ten aanzien van de voor haar belangrijke uitkeringen en heeft de overgangstermijn, ongeacht of eiseres daar daadwerkelijk van op de hoogte was of niet, van twee jaren voor haar gegolden.
5.7.
Dat eiseres wellicht even in verwarring is gebracht door een brief van verweerder van 6 februari 2013, waarin is opgenomen dat de beslissingen op bezwaar van een aantal personen worden aangehouden omdat naar een passende oplossing wordt gezocht, heeft evenmin tot gevolg dat er (nog) niet verrekend zou mogen worden. Er is geen sprake van een concrete toezegging zodat daar reeds om die reden geen gerechtvaardigde verwachtingen uit kunnen voortvloeien.
6.
Het beroep dient gelet op het voorgaande ongegrond te worden verklaard.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzitter, mrs. P.G. Wijtsma en H.J. Bastin, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden aan partijen op: