ECLI:NL:RBNHO:2025:9

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
11092580 CV EXPL 24-2842
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om medehuurschap in het kader van huurrecht tussen ouder en kind

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2025, hebben eisers, bestaande uit een vader en zijn kind, een verzoek ingediend om medehuurder te worden van de woning die de vader sinds 1991 huurt. De moeder, die door haar huwelijk met de vader van rechtswege huurder is geworden, heeft ook ingestemd met het verzoek. De eisers stellen dat de terugkeer van het kind naar de woning is ingegeven door de behoefte aan mantelzorg en gezelschap voor de ouders. Pré Wonen, de verhuurder, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding is aangetoond. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de financiële en huishoudelijke situatie van de betrokken partijen. De rechter concludeert dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding, wat een vereiste is voor het verkrijgen van medehuurschap volgens artikel 7:267 BW. De vordering van de eisers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van Pré Wonen, die op € 205,00 zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11092580 \ CV EXPL 24-2842
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [plaats],
2. [eiser 2],
allen wonende te [plaats],
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser 1] en vader, en gezamenlijk te noemen: [eisers],
gemachtigde: mr. T. Sistermanns,
en met opgeroepen derde als partij
[opgeroepen partij]
wonende te [plaats],
hierna te noemen: moeder,
gemachtigde: mr. T. Sistermanns,
tegen
STICHTING PRÉ WONEN,
gevestigd te Velserbroek,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Pré Wonen,
gemachtigde: mr. D.A. Fransen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024
- de akte overlegging producties van [eisers] met de producties 26 t/m 31 van 15 november 2024
- de akte overlegging producties van [eisers] met de producties 32 t/m 34 van 20 november 2024
- de akte overlegging producties van [eisers] met de producties 35 en 36 van 21 november 2024
- de akte overlegging producties van Pré Wonen met productie 2 van 22 november 2024
- de mondelinge behandeling van 26 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vader huurt vanaf 1991 de woning aan het adres [adres] te [plaats] (verder: het gehuurde). Door haar huwelijk met vader is moeder van rechtswege huurder geworden.
2.2.
[eiser 1] is in 2007 verhuisd uit het gehuurde. In 2015 is hij weer teruggekeerd.
2.3.
De tweelingbroer van [eiser 1] en zoon van vader en moeder, [betrokkene], woont ook in het gehuurde.
2.4.
Het gehuurde betreft een vijfkamerwoning. De benedenverdieping wordt door alle bewoners gebruikt. De slaapkamer van vader en moeder bevindt zich op de eerste verdieping. De zolder is in twee kamers opgesplitst, waar [eiser 1] en [betrokkene] slapen.
2.5.
Op 21 november 2023 hebben [eisers] medehuurderschap aangevraagd bij Pré Wonen. Op 27 november 2023 heeft Pré Wonen dit verzoek afgewezen. Op 30 november 2023 hebben [eisers] verzocht om het standpunt te herzien waarna Pré Wonen te kennen heeft gegeven de afwijzing te handhaven.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - te bepalen dat [eiser 1] medehuurder wordt en dat Pré Wonen medewerking dient te verlenen bij de aanvraag van een huisvestigingsvergunning ten behoeve van hem.
3.2.
Moeder heeft bij akte te kennen gegeven volledig in te stemmen met de eisen van [eisers]
3.3.
Pré Wonen voert verweer en betwist dat voldaan is aan de wettelijke vereiste voor medehuurderschap.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens artikel 7:267 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek om medehuurder te worden alleen worden afgewezen als de samenwoner I) niet gedurende twee jaar zijn hoofdverblijf heeft en geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, II) als blijkt dat blijkt dat de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de samenwoner de positie van huurder te verschaffen of III) als de samenwoner vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor betaling van de huur.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd, zoals het feitelijk gebruik van de woning door de huurder en de medebewoner en de omstandigheid dat zij al dan niet (1) gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, (2) gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten, (3) gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken, (4) gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd en (5) gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer.
4.3.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een duurzame huishouding zijn ook subjectieve factoren van belang. Gedacht kan worden aan bedoelingen van partijen voor de toekomst, in welke mate die plannen zijn geëffectueerd en welke onderlinge uitwisseling plaatsvond. Verder is van belang dat tussen ouders en kind in beginsel geen sprake is van een duurzame maar een aflopende samenlevingssituatie. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van een kind en een ouder, na het zelfstandig worden van het kind, worden aangemerkt als een duurzame samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding [1] . Het enkele feit dat sprake is van mantelzorg is echter geen bijzondere omstandigheid.
4.4.
De stelplicht en bewijslast voor de duurzame gemeenschappelijke huishouding ligt bij [eisers], waarbij ten aanzien van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding een verzwaarde stelplicht geldt [2] .
4.5.
[eisers] voert aan dat [eiser 1] op verzoek van zijn ouders is teruggekeerd naar het gehuurde omdat zij behoefte hebben aan mantelzorg en gezelschap. De mantelzorg bestaat uit het helpen met het medicatiegebruik en met afspraken in ziekenhuizen en met artsen. [eiser 1] helpt ook met het lezen en vertalen van stukken omdat vader en moeder analfabeet zijn. Volgens [eisers] zorgen de ouders voor de vaste lasten (huur, verzekeringen, gas, water en elektriciteit) en neemt [eiser 1] de kosten van het Ziggo-abonnement, de gemeentelijke belastingen en diverse huishoudelijke uitgaven (boodschappen en huishoudelijke apparatuur) voor zijn rekening, heeft hij het tuindonderhoud betaald en zal hij toekomstige werkzaamheden aan keuken en vloer bekostigen. De huishoudelijke taken zijn verdeeld al naar de mate van de fysieke belastbaarheid, waarbij [eiser 1] de afwas en de administratie en moeder de was doet. Verder gaan [eiser 1], vader en moeder samen wandelen, brengen zij bezoeken aan vrienden en gaan zij gezamenlijk op vakantie.
4.6.
Pré Wonen betwist dat sprake is van een duurzame, gemeenschappelijke huishouding. Het verrichten van mantelzorg duidt juist op het ontbreken van de voor een gemeenschappelijk huishouden vereiste wederkerigheid. De verklaringen die zijn overgelegd zijn uitsluitend afkomstig van familie en zijn inhoudelijk tegenstrijdig. Verder voert Pré Wonen aan dat uit de overgelegde bankafschriften en betaalbewijzen geen financiële verwevenheid naar juist een sterke financiële scheiding volgt. De geboekte vliegtickets zijn apart geboekt, een foto van een enkele wandeling levert geen gemeenschappelijkheid op.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat [eiser 1] is teruggekeerd in het gehuurde en dat hij zorg en bijstand heeft verleend aan vader en moeder. Dit kan echter niet gezien worden als de enige reden om terug te keren. [eiser 1] heeft immers ter zitting toegelicht dat hij direct voorafgaand aan zijn terugkeer uit zijn eigen woning moest omdat deze gesloopt zou worden. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de wens om terug te keren ook was ingegeven door de behoefte aan woonruimte voor [eiser 1]. Verder is niet voldoende gesteld dat de reeds eerder door [eiser 1] verleende mantelzorg niet meer op afstand gegeven kon worden. Voor zover het verlenen van mantelzorg al kan worden gezien als aanwijzing voor het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding, legt dat in dit geval daarom te weinig gewicht in de schaal.
4.8.
Dat [eiser 1], vader en moeder de huishoudelijk taken gemeenschappelijk uitvoeren en de maaltijden samen nuttigen, is voldoende onderbouwd. In welke mate sprake is van financiële verwevenheid kan niet worden vastgesteld. Het feit dat de ouders de huur, verzekeringen en nutsvoorzieningen voor hun rekening nemen en [eiser 1] het Ziggo abonnement, de gemeentelijke heffingen van 2024 en de kosten van diverse huishoudelijke apparatuur duidt op zichzelf niet op financiële verwevenheid. Daarvoor is nodig dat voldoende inzicht wordt verschaft in de totale kosten en de mate waarin daarin door vader, moeder en [eiser 1] wordt bijgedragen. Het zelf opgestelde boekhoudkundig overzicht van [eisers] is bij gebrek aan stukken uit onafhankelijke bron niet verifieerbaar. Ook is niet vast te stellen de gestelde uitgaven aan boodschappen zijn gemaakt ten behoeve van het gemeenschappelijk huishouden.
4.9.
Verder is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer. [eiser 1] heeft namelijk verklaard dat hij zijn vader en moeder begeleidt naar de sociale activiteiten omdat zij niet zelf kunnen rijden. Het wandelen is bedoeld om de ouders in beweging te houden en het samen boodschappen doen is bedoeld om te helpen tillen en sjouwen. [eiser 1] faciliteert levert hiermee een belangrijke bijdrage aan de activiteiten die vader en moeder ondernemen, maar dat is wat anders dan het gezamenlijk ondernemen van die activiteiten. Verder duiden de boekingen van de vliegtickets ook niet op geen gezamenlijkheid. Zo zijn de tickets apart en op een andere datum geboekt en is voor [eiser 1] en [betrokkene] een terugticket geboekt, maar voor de ouders niet.
Conclusie
4.10.
Alles in samenhang bezien is de conclusie dat [eisers] niet voldoende heeft gesteld dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd kan daarom onbesproken blijven. De vordering wordt afgewezen.
4.11.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Pré Wonen worden begroot op:
- salaris gemachtigde
164,00
(2 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
205,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 205,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:93.
2.HR 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6932.