ECLI:NL:RBNHO:2025:8525

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
15-038069-23 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met lichamelijk letsel als gevolg

Op 29 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 februari 2023 in Slootdorp een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een veel te hoge snelheid van minimaal 130 kilometer per uur op de Schelpenbolweg, waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur is. Tijdens een flauwe bocht verloor hij de controle over zijn voertuig en botste tegen twee bomen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een inzittende, genaamd [slachtoffer], die een complexe elleboogbreuk en bekkenbreuk opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat leidde tot de veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank nam in haar overwegingen de betrouwbaarheid van het onderzoek naar de indicatieve snelheid mee, ondanks de bezwaren van de verdediging. De verdachte kreeg een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van 15 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van bijna zes maanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-038069-23 (P)
Uitspraakdatum: 29 juli 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(artikel 138b Wetboek van Strafvordering (Sv))
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.E.M. Metri, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 februari 2023 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Schelpenbolweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een niet toegestane en/of onverantwoord hoge snelheid en/of
- in een flauwe bocht naar rechts de controle over het motorrijtuig kwijt te raken en/of
- twee bomen in de linker berm van die weg te raken, waardoor dat motorrijtuig zwaar beschadigd raakte en aan een inzittende van dat motorrijtuig (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een complexe ellenboogbreuk en een bekkenbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 februari 2023 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Schelpenbolweg, met een niet toegestane en/of onverantwoord hoge snelheid en/of in een flauwe bocht naar rechts de controle over zijn voertuig is kwijtgeraakt en/of twee bomen in de linker berm van die weg heeft geraakt en/of gedeeltelijk op de rijbaan van die weg tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, waarbij hij tot de conclusie komt dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos moet worden aangemerkt.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is van roekeloosheid. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het primair bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
Op 4 februari 2023 heeft omstreeks 21:38 uur op de Schelpenbolweg in Slootdorp een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte reed in zijn personenauto over de Schelpenbolweg komende uit de richting van de Slootweg en gaande in richting van de Rijksweg A7. Ter plaatse geldt een maximum snelheid van 60 kilometer per uur. In de auto van de verdachte zaten twee passagiers, waaronder links achterin de heer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). De verdachte is in een flauwe bocht naar rechts de controle over zijn auto kwijtgeraakt en in de berm, aan de linkerzijde van de weg, terecht gekomen en tegen twee bomen gebotst. Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] een complexe elleboogbreuk en een bekkenbreuk opgelopen.
De verdachte heeft erkend dat hij te hard de bocht heeft ingestuurd. Volgens [slachtoffer] reed de verdachte in de bocht met een snelheid van rond de 130 kilometer per uur.
Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte tijdens deze autorit voorafgaand aan het ongeval op het industrieterrein Kooypunt te Den Helder heeft getest hoe snel de auto kon optrekken van 0 tot 100 kilometer per uur. Ongeveer een kwartier voorafgaand aan het ongeval heeft de verdachte met een snelheid van 200 kilometer per uur gereden over de N99, waar een maximumsnelheid geldt van 100 kilometer per uur.
Betrouwbaarheid rapport indicatieve snelheidsbepaling
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van het onderzoek naar de indicatieve snelheid met grenswaarden op basis van videobeelden niet als bewijs kunnen worden gebruikt, omdat het onderzoek onbetrouwbaar is. Uit de aanbevolen methodiek voor het berekenen van de snelheid volgt namelijk dat het merk en type camera en recorder fotografisch moeten worden vastgelegd. Ook moet de metadata worden geraadpleegd om de beeldsnelheid (frame rate) en beeldverhouding te achterhalen. Uit het rapport volgt niet dat dit is gebeurd. Daarnaast moeten er beelden worden geselecteerd waarin de positie van het voertuig goed waarneembaar is en goed te bepalen is in de omgeving. De afbeeldingen in het rapport zijn daarvoor te onduidelijk volgens de raadsvrouw.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek naar de indicatieve snelheid betrouwbaar en bruikbaar is. De rechtbank stelt voorop dat in het onderzoek niet de exact gereden snelheid tijdens het ongeval is berekend, maar slechts de indicatief gereden snelheid. De resultaten van het onderzoek geven de rechtbank daarmee een beeld van de gereden snelheid kort voor het ongeval. In het rapport is uitgebreid verslag gedaan van de wijze van onderzoek en de totstandkoming van de conclusie. Het enkele feit dat uit het rapport niet is gebleken dat het merk en type camera en recorder fotografisch zijn vastgelegd doet aan de betrouwbaarheid van de resultaten niet af. Uit het rapport volgt dat de camerabeelden door de verbalisanten deugdelijk uitgekeken konden worden en bruikbaar waren voor het onderzoek. De rechtbank ziet dan ook geen reden om, bij het ontbreken van een foto van de camera en recorder, te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek. Dat geldt ook ten aanzien van de metadata die geraadpleegd zou moeten zijn volgens de raadsvrouw. Uit het rapport (paragraaf 3.3) volgt duidelijk welke werkwijze de verbalisanten hebben gehanteerd met betrekking tot de beeldfrequentie.
Tijdens het onderzoek hebben de verbalisanten bovendien de beschikking gehad over de bewegende beelden. De voertuigcontouren waren duidelijk te onderscheiden en de positie van het voertuig en de afgelegde afstand konden duidelijk worden bepaald op basis van de bewegende beelden. Dat er in het rapport slechts stills van de bewegende beelden zijn opgenomen, die volgens de raadsvrouw onduidelijk zijn, maakt niet dat de resultaten van het onderzoek onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank heeft dan ook geen reden om het onderzoek naar de indicatieve snelheid als onbetrouwbaar aan te merken. De resultaten van dit onderzoek worden dan ook bij het oordeel betrokken.
Uit dit onderzoek is gebleken dat de verdachte kort voor het ongeval reed met een indicatieve gemiddelde snelheid van minimaal 147 kilometer per uur en maximaal 157 kilometer per uur. Op grond van deze resultaten en de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat de verdachte kort voor het ongeval met een snelheid van minimaal 130 kilometer per uur reed. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur kort voor het ongeval ruim tweemaal heeft overschreden.
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste geldt als de zwaarste vorm van schuld.
In het algemeen geldt dat onder ‘schuld’ als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. [1]
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen schuld heeft aan het ongeval, zoals bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten [2] heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
Beoordeeld moet worden of de verdachte met het verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid ruim tweemaal heeft overschreden. Te hard rijden is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en
ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Als
voorbeeld is door de wetgever genoemd het gedurende een langere periode met een (veel) te hoge snelheid rijden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de snelheid van de verdachte kort voor het ongeval ruim tweemaal de aldaar toegestane maximum snelheid was. Dat is zonder meer een veel te hoge snelheid. Dit verkeersgedrag vond bovendien plaats op een relatief smalle eenbaansweg die bestemd is voor verkeer in beide richtingen met een flauwe bocht en aan weerzijden bomen. Ook bevinden zich op deze weg uitritten van woningen. Op de plaats van het ongeval is geen straatverlichting aanwezig en was het ten tijde van het ongeval donker. Ook vervoerde de verdachte twee passagiers in zijn auto.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte tijdens zijn rit voorafgaand aan het ongeval meerdere keren met een veel te hoge snelheid heeft gereden. De verdachte heeft op een industrieterrein getest hoe snel zijn auto kon optrekken van 0 tot 100 kilometer per uur. Ook heeft de verdachte ongeveer een kwartier voorafgaand aan het ongeval met een snelheid van 200 kilometer per uur gereden over de N99, waar een maximumsnelheid geldt van 100 kilometer per uur.
De verdachte heeft dus gedurende een langere periode met een veel te hoge snelheid gereden. Dit rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Het komt onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”. [3] Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid op een openbare weg niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval ook aanzienlijke snelheidsovertredingen heeft begaan.
Deze omstandigheden moeten in onderlinge samenhang worden bezien, waarbij de conclusie is dat de verdachte in juridische zin en naar uiterlijke verschijningsvorm opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Het gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt. De verdachte heeft een ongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door de verdachte getoonde verkeersgedrag tot het verkeersongeval heeft geleid en dat dit tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 februari 2023 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de Schelpenbolweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- met een niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid en
- in een flauwe bocht naar rechts de controle over het motorrijtuig kwijt te raken en
- twee bomen in de linker berm van die weg te raken, waardoor dat motorrijtuig zwaar beschadigd raakte en aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een complexe ellenboogbreuk en een bekkenbreuk, werd toegebracht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren. Als bijkomende straf heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van 15 maanden met aftrek van de periode dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte was ten tijde van het ongeval nog jong en heeft zijn leven op orde. Als gevolg van de strafzaak heeft de verdachte alleen kortdurende arbeidsovereenkomsten aangeboden gekregen. Daarnaast heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, dat hij ook na het ongeval niet met politie en/of justitie in aanraking is gekomen en dat het recidiverisico door de reclassering als laag wordt ingeschat. De verdachte heeft spijt van zijn rijgedrag en heeft zijn verantwoordelijkheid daarvoor genomen. Tenslotte verzoekt de raadsvrouw rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn met bijna zes maanden. Op grond van het voorgaande is verzocht te volstaan met oplegging van een taakstraf.
De verdachte neemt inmiddels alweer twee jaar dagelijks deel aan het verkeer vanwege zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur en heeft zijn rijbewijs ook nodig voor zijn werk. De raadsvrouw heeft daarom verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden dan wel een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de periode dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich als bestuurder van een auto roekeloos in het verkeer gedragen en een eenzijdig ongeval veroorzaakt. De verdachte heeft de ter plaatse toegestane maximum snelheid ruim tweemaal overschreden en is in een bocht de controle over zijn auto kwijtgeraakt en tegen twee bomen in de berm is gebotst. Als gevolg van het ongeval heeft een inzittende zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Door met zo’n hoge snelheid te rijden, heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. De gevolgen van dit ongeval hadden nog vele malen erger kunnen zijn.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 25 juni 2025. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte zijn leven op orde heeft en dat de kans op recidive ingeschat wordt als laag. Interventies of toezicht vindt de reclassering niet geïndiceerd.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 5 februari 2023, omdat op die dag het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt op 29 juli 2025 gewezen. De redelijke termijn is daarom met bijna zes maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat niet anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank hiermee rekening gehouden.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS). Die hanteren voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van zeer hoge mate van schuld, een lagere categorie dan roekeloosheid, en het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en werk als vrachtwagenchauffeur. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor ernstige verkeersovertredingen, en dat het recidiverisico door de reclassering als laag wordt ingeschat, met het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte heeft er blijk van gegeven doordrongen te zijn van de ernst van het ongeval.
Gelet op al deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen ter voorkoming van recidive. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor het maximum op te leggen aantal uren (240) moet worden opgelegd.
Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en het belang van de verdachte om over een rijbewijs te beschikken om zijn werk als vrachtwagenchauffeur te kunnen verrichten, zal de rechtbank bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat de verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6, 175, 179 van de Wegenverkeerwet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
15 (vijftien) maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot 12 (twaalf) maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juli 2025.

Voetnoten

1.HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398, rechtsoverweging 2.6.1.
2.De Wet van 6 november 2019 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht in verband met strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag en verhoging van de strafmaxima van enkele ernstige verkeersdelicten met het oog op versterking van de verkeershandhaving (aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten), Staatsblad 2019, 413.
3.HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1405, rechtsoverweging 2.7.4.