ECLI:NL:HR:2024:1405

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
23/00809
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van verkeersongeval

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij een verkeersongeval op 14 september 2021 te Born, waarbij hij als bestuurder van een Mercedes-Benz AMG C 63 met snelheden tussen de 175 en 184 km/u reed op een weg waar de maximumsnelheid 80 km/u was. De verdachte had eerder die avond al hoge snelheden gereden en draaide op de N297 met gierende banden zogenaamde 'donuts'. Toen verbalisanten hem zagen, sloeg hij op de vlucht en reed hij met hoge snelheid verder, waarbij hij probeerde een andere auto links in te halen. Dit leidde tot een aanrijding met een Daihatsu Cuore, waarbij de bestuurder van de Daihatsu, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder breuken aan heup, oogkas en sleutelbeen.

Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte roekeloos had gereden, wat in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) betekent dat hij zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden, met als gevolg dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het gedrag van de verdachte, gezien de omstandigheden, als roekeloos kon worden gekwalificeerd. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, waarmee hij trachtte de bewezenverklaring van roekeloosheid aan te vechten. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan het bewijs van roekeloosheid worden gesteld en bevestigt dat de Hoge Raad de beoordeling van de feiten en omstandigheden aan de lagere rechters overlaat, mits deze voldoende gemotiveerd zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00809
Datum15 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 februari 2023, nummer 20-001521-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat in Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het hof heeft bewezenverklaard dat de gedragingen van de verdachte roekeloos waren.
De uitspraak van het hof
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 14 september 2021 te Born, in de gemeente Sittard-Geleen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Gelders Eind (N297) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, welke gedragingen roekeloos waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, heeft gereden met een snelheid tussen ongeveer 175 en 184 kilometer per uur, en (daarbij) een in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdend motorrijtuig van achter is genaderd en daarbij niet heeft gelet op de weg voor hem en (vervolgens) de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet tijdig heeft verminderd en niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding met eerder genoemd motorrijtuig, met als bestuurder voornoemde [slachtoffer], te voorkomen, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen verdachtes motorrijtuig en dat andere motorrijtuig.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof d.d. 14 februari 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 14 september 2021 te Born op de N297 veel te hard heb gereden, terwijl je daar maximaal 80 kilometer per uur mag rijden. Ik weet dat ik te hard reed. Ik dacht dat ik ongeveer 150 tot 160 kilometer per uur reed. Het klopt ook dat ik daar in botsing ben gekomen met een ander motorrijtuig waarvan [slachtoffer] de bestuurder was. Ik had op die dag veel stress en ik was boos. Ik wilde stoom afblazen. Ik dacht niet na en ik heb toen op de weg vóór de N297 meerdere donuts gedraaid. Daarna ben ik de N297 op gereden. De weg ging over naar een eenbaansweg. Toen zag ik ineens de achterlichten van de Daihatsu. Ik dacht dat ik er links voorbij kon. Ik reed er tegenop. De 1600 meter tussen de plaats waar ik de donuts heb gedraaid tot de plaats van het ongeval heb ik opgetrokken. Het klopt dat ik bij mijn verhoor bij de politie heb verklaard dat ik alleen maar gas aan het geven was.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2021 (...), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1]:
(...)
Op 14 september 2021 omstreeks 23:15 uur was ik, [verbalisant 1], samen met mijn Duitse collega [verbalisant 2] gezamenlijk op patrouille, op de N297 (Gelders Eind) te Born. Wij, verbalisanten, stonden op het fietspad gelegen aan de kruising van de N297 (Gelders Eind) en de Doctor Hub van Doorneweg ter hoogte van hectometerpaal 11.0R. Ter plaatse geldt een maximale snelheid van 80 kilometer per uur.
Op 15 september 2021 [het hof begrijpt: 14 september 2021] omstreeks 23:45 uur zien wij, verbalisanten, een personenauto, type Mercedes-Benz AMG C 63, zwart van kleur en voorzien van Nederlands [kenteken 1] rijden op de Doctor Hub van Doorneweg en rijden in de richting van de kruising aan de N297 (Gelders Eind). Ongeveer 30 meter voordat voornoemd voertuig bij de kruising arriveert zien wij dat deze personenauto op de plek om zijn as begint te draaien, zijnde zogenaamde “donuts”. Ik bedoel hiermee dat de bestuurder de motor hoog in de toeren jaagt en met volle kracht de frictie van de achterwielen met het asfalt verbreekt waardoor de wielen doordraaien en spinnen. Door het frictieverlies en de wrijving van de banden op het asfalt rookten de achterbanden heftig. Doordat de bestuurder zijn stuur instuurde en de achterwielen naar grip zochten en rookten, draaide deze rondjes op het asfalt wat ook wel “donuts” genoemd wordt. Na een aantal “donuts” zien wij dat voornoemde bestuurder met zijn voertuig richting het midden van de kruising gelegen aan de N297 (Gelders Eind) en de Doctor Hub van Doorneweg rijden. Hier zien wij, verbalisanten, dat voornoemd voertuig wederom “donuts” begint te draaien midden op de kruising gelegen op de N297 (Gelders Eind) ter hoogte (...) van het Esso tankstation. Op 14 september 2021 te 23:46 heb ik, [verbalisant 1], in verband met voornoemde waarnemingen en de daarbij behorende gevaarszettingen (“donuts”) mijn optische signalen inwerking gesteld van mijn onopvallend dienstvoertuig. Op het moment zien wij dat de bestuurder van de voornoemde Mercedes-Benz AMG het vermogen van zijn motorvoertuig begint te verhogen. Doordat de bestuurder vol gas geeft verliezen de achterbanden wederom frictie en beginnen te roken. Hierbij hoorden wij de banden piepen. Tevens zagen wij dat de achterzijde van het voertuig uitbrak van links naar rechts. Hierbij maakte de Mercedes zijdelingse bewegingen met de achterzijde van 1 meter naar (de Hoge Raad begrijpt: rechts en) 1 meter naar links en krachtig accelereerde.
(...)
Vanwege het direct wegrijden was het voor ons, verbalisanten, niet mogelijk om een stopteken te geven aan voornoemd bestuurder van het voertuig. Daar het voertuig ongeveer 200 meter voor ons reed hebben wij onze snelheid verhoogd om dichter bij het voertuig te komen. Hierbij zagen wij dat het voertuig zeer snel bij ons weg reed en de afstand vergrootte tot ongeveer 500 meter. Gezien de snelheid van de voornoemde Mercedes was het voor ons niet mogelijk om dichterbij te komen daar de Mercedes dusdanig krachtig accelereerde. Gedurende de rit heb ik alleen maar krachtig geaccelereerd. Ik bedoel hiermee dat ik maximaal snelheid heb opgebouwd over een afstand van 1,5 kilometer over de N297. Hierdoor schat ik dat mijn gereden snelheid op het piekmoment ongeveer 150 à 160 km/h was waar 80 km/h is toegestaan. Gezien het feit hoe snel de voornoemde Mercedes bij ons weg reed schat ik de door de bestuurder gereden snelheid op 200 km/h. Toen wij ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 12.1R reden zagen wij ter hoogte van hectometerpaal 12.5A, zijnde de afrit Sittard, de remlichten helder rood oplichten. Direct hierna zagen wij stofwolken en brokstukken rond vliegen.
(...)
Eenmaal aangekomen ter hoogte van hectometerpaal 12.5A zien wij verscheidene brokstukken op de weg liggen. Boven aan de afrit Sittard, gelegen aan de N297, rijden wij naar rechts de N276 op. Hier zien wij direct aan onze rechterzijde dat voornoemde Mercedes-Benz AMG van de weg is geraakt en in een weiland terecht is gekomen. Hierbij is de bestuurder door een afrastering gereden. Aangekomen bij de personenauto zien wij dat de bestuurdersstoel leeg is. Op de bijrijdersstoel zit een voor ons onbekende manspersoon en links achterin zit een voor ons onbekende vrouw.
(...)
Ik, [verbalisant 1], zag verlichting schijnen vanaf de afrit Sittard gelegen aan de N297. Deze verlichting was waarschijnlijk afkomstig van een personenauto. Aangekomen zag ik een voor mij onbekende personenauto liggen op het fietspad, gelegen aan de afrit Sittard, gelegen aan de N297. Ik zag 3 manspersonen staan om het zwaar beschadigde voertuig. In dit zwaar beschadigde voertuig, type Daihatsu Cuore, rood van kleur en voorzien van Nederlands [kenteken 2] zit een voor mij onbekende manspersoon. Ik hoor de onbekende manspersoon op de bestuurdersstoel hard schreeuwen van pijn. Ik zie dat de onbekende manspersoon onder het bloed zit. Later blijkt in het voertuig een manspersoon te zitten die bekend is onder de personalia:
Naam: [slachtoffer]
Voornaam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2001
(...)
Tijdens het onderzoek naar de bestuurder van voornoemde Mercedes-Benz AMG is er een verdachte in beeld gekomen die mogelijk het voornoemde voertuig bestuurde tijdens de achtervolging.
Het zou hierbij gaan om:
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1988
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Op de Grote Dries […] te Holtum is de verdachte [verdachte] op 15 september 2021 te 01:05 uur aangehouden. (...) Deze persoon [het hof begrijpt: de verdachte] probeerde zich bij het zien van de politie te verstoppen onder het voertuig. Tevens blijkt dat de verdachte:
- een ontbloot bovenlijf had
(...)
- bezweet was
- linker hand bebloed
- broek en schoenen onder de modder
3. Een ander geschrift, inhoudende een vertaling proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2022 (...), voor zover inhoudende een vertaling van een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2021 (...), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2]:
Op 14-09-2021 omstreeks 23:50 uur was de gezamenlijke civiele patrouille KMAR/Bundespolizei aanwezig bij tankstation Langerseg bij Born (Nederland). Daar zagen de betreffende ambtenaren op de tegenover gelegen parkeerplaats een DB Mercedes AMG C83, die daar “donuts” draaide. De patrouilledienst nam het besluit om het voertuig te controleren, maar op dat moment reed de DB [het hof begrijpt: Mercedes AMG C83] de N297 op (autoweg) en maakte “donuts” direct vóór het dienstvoertuig van de marechaussee. Ondergetekende heeft toen het zwaailicht op het dak van het civiele voertuig geplaatst. Meteen sloeg de Mercedes op de vlucht richting Sittard. Hierbij versnelde de chauffeur van de DB zo heftig, dat de achterklep voortdurend losraakte. De patrouilleauto zette de vervolging in. Op dat moment was de DB Mercedes al ca. 200 meter van de patrouilleauto verwijderd. Er waren alleen nog enigszins de achterlichten te zien van de personenauto. De patrouilledienst zag plotseling dat de remlichten van de DB gingen oplichten en van rechts naar links over de rijbaan switchten. Op dat moment was de Mercedes alweer veel verder weggereden en reed nu ca. 500 tot 600 meter vóór de patrouilleauto van de marechaussee. In het licht van het tegemoetkomende verkeer zag men plotseling dat vermoedelijk voertuigonderdelen door de lucht vlogen. Toen de betreffende patrouille de plaats bereikte, werden plastic onderdelen op de rijbaan gevonden. Pas nadat de afslag was genomen, zag ondergetekende de Mercedes AMG recht in het weiland. De patrouilleauto stopte en liep naar de personenauto. Het portier aan de chauffeurskant van de personenauto was open. In het voertuig zat een man op de bijrijdersstoel en achter links een vrouw. Ondergetekende bleef bij de beide personen en de Nederlandse collega zocht in het nabijgelegen terrein naar de chauffeur van de personenauto. Hierbij werd ca. 150 meter vóór de plaats van het ongeval een rode auto op het fietspad gezien. Blijkbaar was dit voertuig door de DB AMG aangereden en vervolgens over de rijbaan op het fietspad geslingerd.
4. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 20 november 2021 (...), voor zover inhoudende als verklaring van slachtoffer [slachtoffer]:
(...)
Ik kan u vertellen dat ik niks meer weet van de aanrijding. Ik weet dat ik weg gereden ben bij mijn vriend. Van de dag van de aanrijding 14 september 2021 tot 21 september 2021 ben ik in het ziekenhuis opgenomen geweest. Mijn letstel [het hof begrijpt: letsel] is: gebroken linker heup, gebroken linker oogkas, gebroken linker sleutelbeen en hersenschudding.
Op 29 september ben ik nog eens geopereerd aan mijn oogkast [het hof begrijpt: oogkas]. Vanaf 30 september 2021 heb ik gekluisterd aan een rolstoel tot 15 oktober 2021. Ik heb 2x per week fysiotherapie. Ik ben fysiek beperkt. Volledig herstel is volgens de fysiotherapeut mogelijk, maar duurt minimaal een jaar.
5. Een aanvraagformulier medische informatie d.d. 9 november 2021 (...), voor zover inhoudende als verklaring van arts dr. J. Verbruggen:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2001
Geslacht: man
(...)
I. Omschrijving van het letsel
B. Is er vermoeden van een niet uitwendig waarneembaar letsel?
Bekkenbreuk, sleutelbeenbreuk, breuk van de oogkas.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse (VOA) met bijlagen, (...), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], afgesloten d.d. 25 oktober 2021 (...), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
(...)
2.2
Wegsituatie
Het verkeersincident heeft plaatsgevonden op de afrit van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Gelders Eind (N297) ter hoogte van hectometerpalen 12,5a en 12,6a, gelegen buiten de bebouwde kom van Born. De wettelijke toegestane maximumsnelheid betrof ter plaatse 80 km/h.
2.2.1
Afwijkende verkeersmaatregelen
Wij zagen geen afwijkende maatregelen die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan en de toedracht van het verkeersincident.
2.2.2
Onderhoud weg
Wij zagen geen bijzonderheden met betrekking tot het onderhoud van de weg die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan en de toedracht van het verkeersincident.
(...)
2.2.3
Tijdelijke omstandigheden
Wij zagen geen tijdelijke omstandigheden, die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan en de toedracht van het verkeersincident.
2.3
Aangetroffen situatie
2.3.1 Situatie bij aankomst
Wij waren omstreeks 02:30 uur ter plaatse en constateerden het volgende:
• wij zagen een roodkleurige personenauto van het merk Daihatsu type Cuore voorzien van het [kenteken 2] gezien vanuit de rijrichting Born richting de landsgrens met Duitsland, aan de rechterzijde van de weg op de ventweg staan;
• wij zagen dat de linker achterzijde van de Daihatsu ernstig was gedeformeerd;
• wij zagen over het gehele wegvlak een beeld van sporen en puin uitlopend over de weg, grasberm en ventweg, in de richting van een weiland nabij de kruising met de Provincialeweg N276;
• wij zagen ter hoogte van de kruising met de Provincialeweg N276, aan de rechterzijde van de weg in een weiland, een zwartkleurige personenauto van het merk Mercedes Benz type AMG C63 voorzien van het [kenteken 1] staan;
• wij zagen dat de Mercedes aan de rechtervoorzijde was beschadigd;
• wij zagen op de rechtervoorzijde van de Mercedes roodkleurige lakresten;
• wij zagen op het wegdek sporen die passen bij het eerste contact tussen beide voertuigen en hebben dit gebied aangemerkt als conflictzone;
(...)
4 Snelheidsbepaling
4.1 Snelheid Mercedes
Om tot een vaststelling van de gereden snelheid van de Mercedes te komen, vóór en tijdens het verkeersincident, is door ons onderzoek gedaan naar eventueel opgeslagen GPS posities en gereden snelheden in het multimediasysteem.
4.1.1
Veiligstellen multimediasysteem
Op 5 oktober 2021 werd het multimediasysteem uit de Mercedes gedemonteerd.
4.1.3
Snelheidsbepalingen verkeersincident
Nadat de digitale gegevens uit het multimediasysteem waren veiliggesteld zijn deze door ons onderzocht. Wij zagen dat er meerdere GPSlogs met gereden snelheden aanwezig waren rond het tijdstip van het verkeersincident. De weergegeven gemiddeld gereden snelheden zijn bepaald op basis van de afstand tussen de GPS posities en de tijd waarin deze afstand is afgelegd. In de bijlage III is een overzicht te zien van de afgelegde route mét gereden snelheden kort vóór en tijdens de aanrijding met de Daihatsu.
(...)
4.1.4
Snelheidsbepaling avond van verkeersincident
Op verzoek van de verzoeker en in overleg met Officier van Justitie Rob VAN DARTEL hebben wij eveneens de gereden snelheden onderzocht van de laatste twee ritten vóór het verkeersincident. Dit betreft de rit tussen 21:20:37 uur en 21:35:30 uur, en de rit tussen 23:12:27 uur en 23:16:47 uur. Wij zagen hierbij dat de Mercedes tijdens deze ritten meermaals én langdurig snelheden heeft gereden van tussen de 150 en 270 km/h.
(...)
5.3
Camerabeelden
Op 20 september 2021 ontving ik, [verbalisant 3], de camerabeelden welke waren veilig gesteld bij het bedrijf VDL Nedcar. De beelden tonen een kruising gelegen op een afstand van ongeveer 1600 meter vóór de conflictzone. De beelden zijn, op basis van de systeemtijd van de camera, opgenomen op 14 september 2021 tussen 23:45:27 uur en 23:47:10 uur. De voor ons onderzoek relevante gegevens op de beelden zullen hieronder worden beschreven.
5.3.1.1 Mercedes
Wij zien dat de Mercedes om 23:45:47 uur het beeld in komt rijden, remt en een drietal ‘donuts’ maakt. De bedoeling bij het maken van een donut is het laten uitbreken van een voertuig en daarbij in een zo kort mogelijke draaicirkel een ronde te draaien wat resulteert in een tekening op de weg gelijkend op een donut. Wij zien tijdens het maken van deze ‘donuts’ enkele vuurvonken ter hoogte van de achterbanden. Wij zien dat de dimverlichting brandt en dat de remverlichting bij het remmen wordt ingeschakeld.
5.3.1.2 Daihatsu
Wij zien dat de Daihatsu om 23:45:44 uur het beeld komt in rijden over de hoofdrijbaan en rijdt in de richting van de plaats delict. Wij herkennen de contouren en verlichting van de Daihatsu ambtshalve en zien dat de dimverlichting werkt en is ingeschakeld.
(...)
6.1
Toedracht verkeersincident
De bestuurders van de Daihatsu en Mercedes naderde de plaats van het verkeersincident via de afrit van het Gelders Eind (N297), komende uit de richting Born en rijdende in de richting van de kruising met de Op De Baan (N276). De bestuurder van de Daihatsu rijdt met ingeschakelde dimverlichting en met een niet vast te stellen snelheid, in de richting van de verkeerslichten. De bestuurder van de Mercedes naderde de Daihatsu met snelheden tussen de 157 en 278 km/h. De Mercedes rijdt op het midden van de rijstrook, met een snelheid tussen de 175 en 184 km/h, in de linker achterzijde van de Daihatsu. Hierbij beschadigt de rechter voorband van de Mercedes en komt deze in een slip. De Mercedes gaat van links naar rechts over de voorsorteerstroken, gaat door een grasberm, komt in botsing met een lantaarnpaal, slipt over een ventweg en komt na circa 152 meter tot stilstand in een weiland met vee. De Daihatsu raakt tijdens de botsing zwaar beschadigd en wordt door de klap naar rechts gedrukt. Daarbij komt de Daihatsu in de grasberm ter hoogte van de bestuurderszijde in botsing met een lantaarnpaal. De Daihatsu gaat hierna over de kop en komt op de rechts gelegen ventweg tot stilstand. De bestuurder van Daihatsu raakt hierbij zwaar gewond.
Bijlage IV - Datagegevens multimediasysteem ongeval
A B
40 14-9-2021 23:46:51.017 97.3 mph (156.6 kph)
41 14-9-2021 23:46:54.217 288.5 mph (464.3 kph)
42 14-9-2021 23:46:56.117 110.7 mph (178.1 kph)
43 14-9-2021 23:47:01.116 116.4 mph (187.3 kph)
44 14-9-2021 23:47:04.017 98 mph (157.7 kph)
45 14-9-2021 23:47:06.017 148.8 mph (239.5 kph)
46 14-9-2021 23:47:08.517 172.8 mph (278.1 kph)
47 14-9-2021 23:47:09.817 151.5 mph (243.7 kph)
48 14-9-2021 23:47:15.017 114.1 mph (183.6 kph)
49 14-9-2021 23:47:16.717 109 mph (175.5 kph)
Bijlage V - Datagegevens multimediasysteem ritten vóór ongeval
A B
Rit twee
139 14-9-2021 23:13:26.203 89,4 mph (143,8 kph)
140 14-9-2021 23:13:27.203 41.9 mph (228.4 kph)
141 14-9-202123:13:28.603 5.6 mph (121.7 kph)
A B
Rit twee
151 14-9-2021 23:14:12.603 79.8 mph (128.4 kph)
152 14-9-2021 23:14:14.604 92.2 mph (148.4 kph)
153 14-9-2021 23:14:17.104 107.2 mph (172.5 kph)
154 14-9-2021 23:14:21.804 119.5 mph (192.3 kph)
155 14-9-2021 23:14:25.504 105.6 mph (170 kph)
156 14-9-2021 23:14:27.804 110.7 mph (178.1 kph)
157 14-9-2021 23:14:35.404 125.4 mph (201.8 kph)
158 14-9-2021 23:14:36.804 126.5 mph (203.6 kph)
159 14-9-2021 23:14:40.405 1193 mph (192 kph)
160 14-9-2021 23:14:42.105 117.3 mph (188.7 kph)
161 14-9-2021 23:14:47.105 1129.6 mph (208.5 kph)
162 14-9-2021 23:14:50.505 128.9 mph (207.4 kph)
163 14-9-2021 23:15:00.105 127.5 mph (205.2 kph)
164 14-9-2021 23:15:06.205 126 mph (202.8 kph)
165 14-9-2021 23:15:09.005 118.2 mph (190.2 kph)
166 14-9-2021 23:15:11.905 100.8 mph (162.3 kph)
167 14-9-2021 23:15:15.805 69.3 mph (111.6 kph)”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde verder overwogen:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij, op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota, in de kern aangevoerd dat geen sprake is van roekeloosheid zijnde de hoogste graad van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Er kan namelijk alleen worden vastgesteld dat de verdachte te hard heeft gereden. Van andere feiten en omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat sprake is van roekeloosheid, zoals de Hoge Raad dat in de jurisprudentie heeft omschreven, is geen sprake. Ook is het onvoldoende om aan te merken als een zeer onvoorzichtige en/of oplettende gedraging, zodat de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs daarvan dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 14 september 2021 om 23:45 uur als bestuurder van een personenauto, type Mercedes Benz AMG C 63, voorzien van [kenteken 1], reed op de Doctor Hub van Doorneweg te Born, gemeente Sittard-Geleen. Ter plaatse gold een snelheid van 80 kilometer per uur. Voordat de verdachte het kruispunt met de N297 naderde, heeft hij meerdere zogenoemde ‘donuts’ gedraaid. Na een aantal ‘donuts’ te hebben gedraaid, reed de verdachte verder en draaide hij ter hoogte van het Esso tankstation, gelegen aan de N297, opnieuw ‘donuts’. Naar aanleiding van deze waarnemingen en de daarbij behorende gevaarzetting stelden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de optische signalen van hun voertuig in werking. Op dat moment begon de verdachte het vermogen van zijn motorvoertuig te verhogen. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] reden achter de Mercedes aan, maar de snelheid van de Mercedes was zo hoog dat de afstand tussen de Mercedes en de verbalisanten opliep tot ongeveer 500 meter. [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat ter hoogte van hectometerpaal 12.5A, zijnde de afrit Sittard, de remlichten van de Mercedes helder rood oplichtten. Direct hierna zagen zij stofwolken en brokstukken rondvliegen. Aangekomen bij hectometerpaal 12.5A zagen de verbalisanten verscheidene brokstukken op de weg liggen. Boven aan de afrit Sittard, gelegen aan de N297, bleek de Mercedes van de weg te zijn geraakt en in een weiland terecht te zijn gekomen. Hierbij was de verdachte door een afrastering gereden. Aangekomen bij de Mercedes zagen de verbalisanten dat de bestuurdersstoel leeg was. De auto van het slachtoffer, [slachtoffer], werd in de buurt van de plek van het ongeval aangetroffen. Het slachtoffer werd door de hulpdiensten uit zijn auto gehaald.
Uit de camerabeelden van de kruising van de Doctor Hub van Doorneweg en de N297 volgt dat de verdachte om 23:45:37 uur in beeld komt rijden van de kruising. De verdachte remt en maakt een drietal ‘donuts’. De auto van het slachtoffer [slachtoffer], een Daihatsu, komt om 23:45:44 uur het beeld in rijden over de hoofdrijbaan van de N297 en rijdt in de richting van de plaats waar later het ongeval plaatsvindt.
Uit het proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse volgt dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de afrit van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Gelders Eind (N297), gelegen buiten de bebouwde kom van Born. De bestuurder van de Mercedes naderde de Daihatsu met snelheden tussen de 157 en 278 kilometer per uur. De Mercedes reed op het midden van de rijstrook, met een snelheid tussen de 175 en 184 kilometer per uur in de linker achterzijde van de Daihatsu. Bij nader onderzoek aan het multimediasysteem van de Mercedes is vastgesteld dat met de Mercedes in de twee ritten voorafgaand aan het verkeersincident op dezelfde avond tussen 21:20 uur en 21:35 uur en tussen 23:12 uur en 23:16 uur meerdere keren met snelheden is gereden van tussen de 150 en 270 kilometer per uur.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep telkens verklaard dat hij in de avond van 14 september 2021 erg boos was en veel stress had. Hij heeft verklaard dat hij stoom wilde afblazen en daarom zogenoemde ‘donuts’ draaide op de kruising. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse en veel harder heeft gereden dan de maximale toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Toen de Daihatsu voor hem opdoemde, heeft hij geprobeerd de auto te ontwijken door hem links in te halen, terwijl de weg al was overgegaan in een eenbaansweg. De verdachte meende dat hij links kon inhalen. Hij raakte hierbij de Daihatsu, waardoor het ongeluk plaatsvond.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval met letsel tot gevolg, zoals omschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Schuld in de zin van dit wetsartikel houdt in dat er sprake is van aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of er sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer er sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is thans in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a, eerste lid, WVW, moet het hof beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. de verkeersregels
In artikel 5a WVW zijn gedragingen benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het betreft geen limitatieve opsomming. Het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid wordt uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel onder g genoemd. Uit de verklaring van de verdachte en de meetresultaten van de politie blijkt dat verdachte de maximumsnelheid van 80 km/u fors heeft overschreden. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte de verkeersregel met betrekking tot de maximumsnelheid heeft overtreden. Ook heeft hij geprobeerd op een eenbaansweg links in te halen, wat als gevaarlijk inhalen kan worden aangemerkt.
b. in ernstige mate
Het in artikel 5a WVW vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Dat het daarbij om één (type) gedraging zou kunnen gaan is dus niet uit te sluiten, maar ook dan zullen de aard en ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden in het concrete geval de conclusie moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. In de memorie van toelichting bij artikel 5a WVW is opgenomen dat het voor een langere periode met een hoge snelheid rijden het schenden van een verkeersregel in ernstige mate kan opleveren.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de maximumsnelheid zeer fors heeft overschreden. De verdachte heeft verklaard dat hij boos en gestrest was en daarom stoom moest afblazen. Hij is de auto ingestapt en heeft eerst een aantal donuts gedraaid en daarna “alleen maar gas gegeven”. De verdachte heeft vervolgens over een afstand van 1600 meter telkens snelheden tussen de 157 en 278 kilometer per uur gereden. Dit betreft een dusdanig grove snelheidsoverschrijding over een langere afstand dat, mede in aanmerking genomen dat de verdachte ook daaraan voorafgaand meerdere malen telkens de toegestane maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden zoals volgt uit de datagegevens van het multimediasysteem van de Mercedes. Ook heeft hij op een eenbaansweg getracht links in te halen. Het hof is van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
c. opzet
Uit de Nota naar aanleiding van het verslag volgt met betrekking tot het opzet onder meer het volgende. Het opzet van de verdachte moet zowel zijn gericht op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn.
Het hof is van oordeel dat het in zeer ernstige mate overschrijden van de snelheid gedurende de afstand van 1600 meter (vanaf de kruising van de N297 tot aan het moment waarop het ongeluk plaatsvond) niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Immers, het is de verdachte geweest die voortdurend de forse overschrijding van de maximumsnelheid heeft gereden en de gehele rit heeft aangehouden. De verdachte heeft verklaard dat hij alleen maar gas aan het geven was. Verdachte heeft aldus willens en wetens het snelheidsvermogen van de auto opgevoerd door het gaspedaal in te drukken en daarmee opzet gehad op het schenden van de verkeersregels.
d. gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat in dit geval het voorzienbaar was dat vanwege dit ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten.
In zijn algemeenheid acht het hof het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan door het hiervoor beschreven rijgedrag op een autoweg met een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. Het hof weegt hierin ook mee dat het ’s avonds laat was, het donker was, waardoor sprake was van verminderd zicht en extra oplettendheid was vereist ondanks de aanwezige straatverlichting. Dat maakt dat er extra risico ontstond voor de andere verkeersdeelnemers, die door slechter zicht mogelijk minder snel konden zien hoe hard de verdachte reed, waardoor ongelukken konden ontstaan. Er was naar het oordeel van het hof daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij de andere weggebruikers, maar ook bij de inzittenden van de auto van verdachte. Het [slachtoffer] heeft ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het door de verdachte gecreëerde gevaar is daarmee verwezenlijkt. Het hof acht dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van andere weggebruikers te duchten was.
Conclusie
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 5a WVW genoemde gedraging, namelijk het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid. Voorts heeft hij door links te willen inhalen op een eenbaansweg gevaarlijk ingehaald. Nu ook aan de overige bestanddelen van artikel 5a WVW is voldaan, is het verkeersgedrag van verdachte naar het oordeel van het hof aan te merken als roekeloos rijgedrag zoals omschreven in artikel 5a WVW.
Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde en het daarin opgenomen roekeloos rijgedrag bewezen en verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging.”
Juridisch kader
2.3
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 6 in samenhang met artikel 175 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘roekeloos’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in artikel 175 lid 2 WVW 1994.
2.4
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 5a lid 1 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen de volgende gedragingen worden aangemerkt:
a. onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen;
b. gevaarlijk inhalen;
c. negeren van een rood kruis;
d. over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan;
e. inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats;
f. niet verlenen van voorrang;
g. overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid;
h. zeer dicht achter een ander voertuig rijden;
i. door rood licht rijden;
j. tegen de verkeersrichting inrijden;
k. tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden;
l. niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze wet bevoegde personen;
m. overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd.”
- Artikel 6 WVW 1994:
“Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.”
- Artikel 175 lid 2 WVW 1994:
“Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt overtreding van artikel 6 gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
b. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Van roekeloosheid is in elk geval sprake als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, kan worden aangemerkt.”
- Artikel 176 lid 1 WVW 1994:
“Overtreding van artikel 5a wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
2.5
De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 6 november 2019 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht in verband met strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag en verhoging van de strafmaxima van enkele ernstige verkeersdelicten met het oog op versterking van de verkeershandhaving (aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten), Stb. 2019, 413, houdt onder meer in:
- de memorie van toelichting:
“I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld:
(...)
• een strafbaarstelling te introduceren voor zeer gevaarlijk rijgedrag dat zonder gevolgen is gebleven met een nieuw artikel 5a WVW 1994;
• in de wet te expliciteren waar roekeloosheid bij zeer gevaarlijk rijgedrag met gevolgen (artikel 175 WVW 1994) in kan bestaan door een koppeling te maken met de voorgestelde strafbaarstelling van artikel 5a WVW 1994.
(...)
Daarnaast heeft het voorgestelde artikel 5a WVW 1994 een aanvullende functie doordat dit voorschrift op het niveau van de wet expliciteert welk gedrag in elk geval onder roekeloosheid wordt verstaan. Het voorschrift krijgt daarmee ook belangrijke betekenis voor de toepassing van artikel 6 WVW 1994 (zeer gevaarlijk rijgedrag met ernstige gevolgen). Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de breed gedragen wens om het begrip «roekeloosheid» in het verkeer nader in te vullen. Bij de introductie van het begrip roekeloosheid in het verkeersstrafrecht is toegelicht dat het doel van deze «meest ernstige vorm van schuld» is om een adequate bestraffing mogelijk te maken van alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Uit de eerdergenoemde wetenschappelijke onderzoeken blijkt evenwel dat de rechter eigenlijk maar in heel specifieke gevallen – bij enkele soorten gedragingen – bewezen verklaart dat van roekeloosheid sprake is. Hierdoor is het toepassingsbereik van roekeloosheid te beperkt en daarom beoogt dit wetsvoorstel dat bereik weer te verbreden in lijn met de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever. (...)
Voorts heb ik ervoor gekozen (...) de opsomming van de gedragingen in het voorgestelde artikel 5a WVW 1994 niet-limitatief te laten zijn. Ook andere, soortgelijke verkeersgedragingen dan de al opgesomde gedragingen kunnen immers leiden tot zeer gevaarlijk en strafwaardig rijgedrag.
(...)
2. Gevaarlijk en zeer gevaarlijk rijgedrag zonder en met gevolgen
(...)
2.3
Roekeloosheid bij zeer gevaarlijk rijgedrag met gevolgen (artikelen 5a, 6 en 175 WVW 1994)
Op grond van artikel 6 WVW 1994 is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Uit artikel 175 WVW 1994 kan worden afgeleid dat het wettelijk strafmaximum dat bij overtreding van artikel 6 WVW 1994 van toepassing is, sterk kan verschillen. Artikel 6 WVW 1994 komt alleen in beeld bij een ongeval met ernstige gevolgen en indien dit ongeval aan de schuld van de dader is te wijten. Het betreft een zogenoemd culpoos gevolgsdelict: de schuld (culpa) is betrokken op een gevolg.
Met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima (Stb. 2006, 23) werden de wettelijke strafmaxima van een aantal culpoze delicten gewijzigd. Bij die gelegenheid is tevens het begrip «roekeloosheid» als wettelijke term geïntroduceerd. Binnen het bestaande bereik van schuld werd de zwaarste vorm van het culpoze delict – dat is die waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid – zowel in het verkeersstrafrecht als in het commune strafrecht van een eigen strafmaximum voorzien met als gevolg een verdubbeling van de strafmaxima indien de schuld bestaat uit roekeloosheid. Bij dood door schuld (artikel 307, tweede lid, Sr) leidt dit tot een strafmaximum van vier jaren, terwijl roekeloosheid in de zin van de artikelen 6 en 175, tweede lid, WVW 1994, bij een dodelijk ongeval een strafmaximum van zes jaren kan opleveren. Dit past in de mate waarin de specifieke verkeerscontext hogere strafmaxima kan rechtvaardigen (Kamerstukken II, 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 12). Met de introductie van het begrip roekeloosheid in de Wegenverkeerswet 1994 is beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen (Kamerstukken II, 2001/02, 28 484, nr. 3).
De Hoge Raad heeft de eisen waaraan het bewijs van roekeloosheid moet voldoen in een aantal overwegingen uiteengezet (ECLI:NL:HR:2013:960). De overwegingen maken duidelijk dat de Hoge Raad strikte eisen stelt aan het bewijs van roekeloosheid. De rechter moet zich bij zijn oordeel dat van roekeloosheid sprake is volgens de Hoge Raad materieelrechtelijk op een tweetal punten baseren. Ten eerste de omschrijving van het begrip roekeloosheid. Voor de bewezenverklaring van roekeloosheid eist de Hoge Raad een «buitengewoon onvoorzichtige gedraging» die een «zeer ernstig gevaar» in het leven heeft geroepen. Ten tweede is de aanwezigheid van één of meer strafverzwaringsgronden uit het derde lid van artikel 175 WVW 1994 doorgaans niet voldoende om vast te stellen dat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen.
De door de Hoge Raad gestelde eisen aan het begrip roekeloosheid bij de afdoening van ernstige verkeersdelicten hebben ertoe geleid dat veroordelingen waarin de feitenrechter roekeloosheid – als zwaarste vorm van schuld – bewezen verklaarde, in veel gevallen zijn gecasseerd. In de eerste plaats heeft dit gevolgen voor de straf, na verwijzing is deze in sommige strafzaken aanzienlijk verlaagd. In de tweede plaats heeft deze rechtspraak tot gevolg dat de maximumstraf die de wetgever voor de ernstigste gevallen van dood door schuld op negen jaar heeft bepaald, feitelijk slechts in uitzonderingsituaties van toepassing is. Ook de onderzoekers van Intervict geven aan dat de analyse van rechtszaken toont dat de eisen waaraan het bewijs van roekeloosheid volgens de Hoge Raad moet voldoen een duidelijke weerslag heeft gehad op de lagere rechtspraak, en dat roekeloosheid slechts bij kat-en-muisspellen, snelheidswedstrijden of koste wat kost vluchten voor de politie bewezen wordt verklaard. Deze beperkte toepasselijkheid van het begrip roekeloosheid bij zeer gevaarlijk rijgedrag in het verkeer met ernstige gevolgen leidt vaak tot onbegrip en onvrede bij slachtoffers.
Naar de mening van de regering vormt de voormelde rechtspraak van de Hoge Raad een duidelijke aanwijzing dat het begrip roekeloosheid zich in de huidige rechtspraktijk onvoldoende laat afgrenzen. De Hoge Raad lijkt daarom tot een jurisprudentiële afgrenzing te zijn overgegaan die – in de woorden van de onderzoekers van de RUG – «in ieder geval betrekkelijk helder is, althans [tot] een afgrenzing die leidt tot een beperkt bereik van roekeloosheid». Tegelijkertijd komen daardoor de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever bij de introductie van het begrip roekeloosheid onvoldoende tot uitdrukking. Dit wetsvoorstel wil hierin in die zin een wijziging aanbrengen dat in de wet nader wordt geëxpliciteerd waarin de roekeloosheid bij ernstige verkeersdelicten bestaat. Daarmee wordt beoogd terug te grijpen op het bij de invoering bedoelde bereik van het begrip «roekeloosheid» – omvattend zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen – waardoor in duidelijk meer gevallen dan enkel bij kat-en-muisspellen, vlucht en snelheidswedstrijden roekeloosheid kan (en dient te) worden aangenomen. Het wetsvoorstel bewerkstelligt dit door de strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen (artikel 5a WVW 1994) te koppelen aan het bestaande begrip roekeloosheid in het tweede lid van artikel 175 WVW 1994. Concreet betekent dit dat zeer gevaarlijk rijgedrag dat de delictsomschrijving van artikel 5a WVW 1994 vervult, roekeloosheid in de zin van de wet oplevert. Hiermee bestrijkt het begrip roekeloosheid meer gevallen dan die welke thans in de huidige rechtspraktijk onder dit begrip worden geschaard. Verder geven de in artikel 5a WVW 1994 opgenomen gedragingen meer inzicht aan de rechter in het soort gedragingen dat de wetgever bij roekeloosheid in het verkeer voor ogen staat. Bijvoorbeeld wanneer iemand zonder rekening te houden met andere weggebruikers (veel) te hard rijdt bij gevaarlijke kruisingen, terwijl daarvan levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te duchten voor een ander. Of wanneer een automobilist onder invloed van ruim boven de toegestane hoeveelheid alcohol slingerend over de weg rijdt met een ruime overschrijding van de maximumsnelheid en daarbij onvoldoende rechts houdt. Blijft bij beide genoemde voorbeelden dit zeer gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen dan zou een veroordeling wegens artikel 5a (nieuw) WVW 1994 kunnen volgen. Maar als een aan deze gevallen van zeer gevaarlijk rijgedrag te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander wordt gedood of letsel wordt toegebracht, zou door de voorgestelde koppeling – net als voor de voorgestelde introductie van het nieuwe artikel 5a – een veroordeling wegens overtreding van roekeloosheid (artikel 6 WVW 1994 jo. artikel 175 WVW 1994) kunnen volgen.
(...)
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
ARTIKEL I
Onderdeel A (artikel 5a WVW 1994 (nieuw))
Het nieuwe artikel 5a WVW 1994 vervult een brugfunctie tussen de relatief lichte overtreding van artikel 5 WVW 1994 en het misdrijf van artikel 6 WVW 1994. Het artikel kent een aantal elementen. De kern wordt gevormd door de aanhef en de slotzin. In de aanhef staat dat het een ieder verboden is opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate te schenden. Uit de slotzin volgt dat, wil er sprake zijn van een volgens artikel 5a WVW 1994 strafbaar gestelde gedraging, de schending van de verkeersregels tot gevolg moet hebben dat daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is te duchten. De bedoeling is (...) dat het vereiste dat de verkeersregels «opzettelijk» en «in ernstige mate» geschonden moeten zijn, in combinatie met de gevaarzetting als gevolg, maakt dat het gaat om een zeer ernstig verkeersdelict. (...)
Ik onderschrijf de constatering (...) dat het opzet in de delictsomschrijving betrekking heeft op de schending van de verkeersregels en dat de verdachte ook het opzet had om deze verkeersregels in ernstige mate te schenden. Hiervoor is bewust gekozen. Te denken valt aan constructies als in artikel 282 Sr (het opzettelijk wederechtelijk), de ordeningswetgeving (opzettelijk in strijd handelen met vergunningsvoorschriften) of in het fiscale strafrecht. De bestanddelen uit de delictsomschrijving maken helder dat het om een ernstig strafbaar feit gaat. Hieraan mogen strenge eisen worden gesteld ten aanzien van de bewijsbaarheid. Het voorgestelde artikel ziet immers op gedrag waarbij iemand volstrekt onverantwoord deelneemt aan het verkeer zonder acht te slaan op de veiligheid en risico’s voor andere weggebruikers, terwijl de gevolgen verstrekkend waren geweest als er daadwerkelijk een ongeval had plaatsgevonden (...).
De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan. Wanneer de verdachte meerdere van deze gedragingen in één rit begaat kan het niet anders zijn (en mag dit ook worden aangenomen) dan dat hij de verkeersregels opzettelijk schendt en dat zijn opzet was gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De verdachte kan in dergelijke gevallen niet onder de werking uitkomen van het voorgestelde artikel 5a WVW 1994 door te verklaren dat hij desbetreffende verkeersborden niet heeft gezien. Een aantal van de genoemde gedragingen – overschrijding van de maximumsnelheid, zeer dicht achter een ander voertuig rijden of het vasthouden van een mobiele telefoon – kunnen bovendien niet anders dan opzettelijk worden gepleegd. Voor andere van de genoemde gedragingen heeft opzet wel een zelfstandige betekenis. In dat licht vraagt de NVvR aandacht voor de bewijsbaarheid van het opzet op de gedraging. Overtreding van artikel 5a WVW 1994 is een ernstig misdrijf, en dan mogen – over de band van de delictsomschrijving – ook stevige eisen aan het bewijs worden gesteld. Een verklaring van de verdachte dat hij de snelheidsborden niet heeft gezien, hoeft vanzelfsprekend niet aan het bewijs van het opzet in de weg te staan. Bij de gedragingen waar opzet wel een zelfstandige betekenis heeft komt de nadruk vooral te liggen op het volledige feitencomplex. Het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels zal dan met name moeten worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden die zicht bieden op de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft.
Als is komen vast te staan dat verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, levert dat gedrag welhaast per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op. Voor een ernstige schending van verkeersregels is ook van belang dat de verdachte bij zijn gedragingen geen acht heeft geslagen op (mogelijke) andere verkeersdeelnemers. Het veroorzaken van het gevaar is opgenomen als een geobjectiveerd bestanddeel oftewel de eis van het «te duchten» van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen dan wel letsel volstaat. (...)
Naar aanleiding van het advies van de NOvA op artikel 5a WVW 1994 merk ik op dat het verrichten van één gedraging niet voldoende is voor een overtreding van artikel 5a WVW 1994. De dader moet door zo’n gedraging opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels schenden terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat betekent dus niet dat met het verrichten van een of meer van de genoemde gedragingen al vaststaat dat opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels zijn geschonden. (...)
Het gaat bij een overtreding van artikel 5a WVW 1994 immers om het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels (en gevaar is te duchten). De lijst met gedragingen is niet-limitatief. Dit geeft de handhavingspraktijk de ruimte om ook andere gedragingen – van een vergelijkbare zwaarte als de reeds opgesomde gedragingen – die kunnen ontaarden in zeer gevaarlijk rijgedrag onder de delictsomschrijving te laten vallen mits uiteraard voldaan wordt aan de bestandsdelen uit het voorgestelde artikel. De gedragingen zijn gevat in algemeentalige bewoordingen die telkens de niet-naleving van een voorschrift uit de verkeerswetgeving (regelgeving zoals vervat in onder meer het RVV 1990 daaronder begrepen) beschrijven. (...)
Onderdeel C (artikel 175 WVW 1994)
Aan het tweede lid wordt een begripsbepaling van roekeloosheid toegevoegd waarin wordt teruggegrepen op het nieuwe artikel 5a WVW 1994: «Van roekeloosheid is in elk geval sprake als dat gedrag tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a». Dit betekent in essentie dat bepaald welbewust zeer gevaarlijk rijgedrag in elk geval de zwaarste vorm van schuld (roekeloosheid) oplevert als die gedragingen het gevolg hebben veroorzaakt, terwijl de betrokkene zich bewust was van de mogelijkheid van het gevolg, maar ernstig verwijtbaar (en naar is gebleken ten onrechte) heeft geoordeeld dat het wel goed zou aflopen.
(...)
Het voorstel overtreding van artikel 5a WVW 1994 aan te merken als roekeloosheid betekent dat een schuldvorm (roekeloosheid) mede door opzet wordt gedefinieerd; artikel 5a WVW 1994 spreekt van opzettelijke schending van de verkeersregels. Daarin zit geen tegenstrijdigheid. Opzet is immers gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen. Met de voorgestelde wijziging blijft voorts de wettelijke term van roekeloosheid behouden als ook de structuur van de artikelen 6 en 175 WVW 1994. Indien het voorstel tot wet wordt verheven leidt dit ertoe dat zeer gevaarlijk rijgedrag dat de delictsomschrijving van artikel 5a WVW 1994 vervult, roekeloosheid in de zin van de wet kan opleveren. Voor een veroordeling ter zake van artikel 6 juncto 175, tweede lid, WVW 1994, is verder vereist dat een aan die roekeloosheid te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander wordt gedood of kort gezegd letsel wordt toegebracht. Dit vereiste van dubbele causaliteit blijf onverkort in stand. Wanneer iemand te hard rijdt bij een gevaarlijke kruising, zonder rekening te houden met andere weggebruikers, terwijl daarvan levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te duchten, kan met de voorgestelde omschrijving van roekeloosheid in de tenlastelegging op basis van artikel 5a WVW 1994 rekening worden gehouden, de omstandigheden van het geval kunnen daarin uitdrukkelijk worden meegewogen. Tegelijk behoeft het niet fataal te zijn als een element uit de omschrijving van artikel 5a WVW 1994 niet in de tenlastelegging is verwerkt. Het bestandsdeel roekeloosheid heeft ook een eigenstandige feitelijke betekenis. Roekeloosheid wordt immers niet beperkt tot overtreding van artikel 5a WVW 1994. Het voorstel laat onverlet dat sprake kan zijn van roekeloosheid terwijl artikel 5a WVW 1994 niet is overtreden, dus ook, onder omstandigheden, door niet-opzettelijke overtreding van verkeersregels. (...)
Voorgaande toelichting maakt duidelijk dat (...) de koppeling met artikel 5a WVW 1994 er niet toe leidt dat roekeloosheid de meerderheid van de gevallen omvat wanneer sprake is van zeer gevaarlijk rijgedrag met ernstige gevolgen en dat dus niet een grote hoeveelheid aan verkeersgedragingen als roekeloos zal worden bestempeld. In die zin blijft roekeloosheid in de zin van de wet een specifieke betekenis behouden die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat daaronder in het normale taalgebruik in de betekenis van «onberaden» moet worden verstaan. Het is echter ook niet zo (...) dat de voorgestelde koppeling zwaardere eisen stelt aan het bewijs van roekeloosheid dan nu het geval is. Naar huidig recht kan van roekeloosheid sprake zijn indien de verdachte – kort gezegd – zich bewust had moeten zijn van het ernstige gevaar; de Hoge Raad stelt niet de eis dat de verdachte zich van het gevaar bewust was. Dat is evenmin vereist voor de op overtreding van artikel 5a WVW 1994 gebaseerde roekeloosheid.”
(Kamerstukken II 2018/19, 35086, nr. 3, p. 1-8 en 10-15.)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“De leden van de VVD-fractie verzochten ook een overzicht te geven van de uitleg die tot op heden in de jurisprudentie is gegeven aan de term «roekeloosheid». Ik geef dit overzicht graag aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad. Hieruit komt naar voren dat deze zwaarste schuldvorm, die grenst aan opzet, alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde is. De Hoge Raad heeft overwogen dat het begrip «roekeloos» een specifieke betekenis heeft die niet zonder meer samenvalt met hetgeen in het dagelijkse spraakgebruik daarmee wordt bedoeld, zoals «lichtvaardig», «onbezonnen» of «doldriest». Om roekeloosheid aan te nemen volgens het huidige artikel 175 WVW 1994 moet volgens de Hoge Raad sprake zijn van a) een buitengewoon onvoorzichtige gedraging, b) waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en c) waarvan de verdachte zich bewust was of had moeten zijn (ECLI:NL:HR:2013:960). De nadruk ligt daarbij op de specifieke omstandigheden van het geval en de rechter moet heel goed motiveren waarom hij deze mate van schuld aanneemt. De gedragingen die in artikel 175, derde lid, WVW 1994 al zelfstandig als strafverzwarend gelden (kort gezegd: onder invloed rijden, veel te hard rijden, bumperkleven, geen voorrang verlenen en gevaarlijk inhalen) zijn op zichzelf in het algemeen niet voldoende om «dus» ook roekeloosheid aan te nemen (ECLI:NL:HR:2013:1554; NJ 2014, 30 m.n. Keijzer). Een voorbeeld van een zaak waarin de Hoge Raad om die reden casseerde betrof een geval waarin de rechter roekeloosheid had aangenomen omdat de verdachte onder invloed en te hard had gereden en geen ervaring had met het type auto (ECLI:NL:HR:2015:1772).
In de zaken waarin de Hoge Raad de kwalificatie van het gedrag als «roekeloos» in stand liet, was sprake van een «samenstel van gedragingen» dat neer lijkt te komen op situaties die kunnen worden aangeduid als kat-en-muisspellen, snelheidswedstrijden of koste wat kost vluchten voor de politie. Volgens de hiervoor al aangehaalde annotatie bij NJ 2014, 220 lijkt in dat geval sprake te zijn van een verdachte die zich welbewust buiten de orde van het normale verkeer plaatst ten koste van extreme risico’s voor andere verkeersdeelnemers, terwijl het in andere zaken ging om verdachten die min of meer de bedoeling leken te hebben op normale wijze aan het verkeer deel te nemen en waarin geen specifieke omstandigheden werden benoemd die meebrachten dat niet sprake was van «gewone» schuld aan het ongeval zoals in het verkeersrecht pleegt te worden aangenomen (...). Deze – van de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever afwijkende – invulling van het wettelijke begrip «roekeloos» bij verkeerszaken in de rechtspraak wordt als onbevredigend ervaren en vormt, zo bleek ook uit het onderzoek, een knelpunt, waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing beoogt te bieden.
(...)
Ter vermijding van misverstanden wil ik daarbij opmerken dat ik met de opmerking in de memorie van toelichting (p. 14) dat door het voorstel om overtreding van artikel 5a WVW 1994 aan te merken als roekeloosheid, een schuldvorm (roekeloosheid) mede door opzet wordt gedefinieerd, niet bedoeld heb te zeggen dat artikel 5a de definitie van roekeloosheid inhoudt. Het begrip roekeloosheid wordt door artikel 5a niet gedefinieerd; artikel 5a geeft alleen een omschrijving van gevallen waarin roekeloosheid in ieder geval kan worden vastgesteld. Maar ook op grond van andere gedragingen, feiten en omstandigheden kan schuld in de zin van roekeloosheid worden aangenomen. (...)
Onderdeel A (artikel 5a WVW 1994 (nieuw))
(...)
De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede «opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden» brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. (...)
Het opzet hoeft, zo kan in antwoord op een vraag van de CDA-fractie worden aangegeven, niet gericht te zijn op het omschreven gevolg, namelijk dat daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dit betreft een geobjectiveerde omstandigheid, die ook in andere delictsomschrijvingen voorkomt. Om in rechte vast te stellen dat hiervan sprake was, moet uit de bewijsmiddelen wel volgen dat dit gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Het juridische begrip opzet is ruimer dan «bedoeling» in het algemeen spraakgebruik en wordt doorgaans omschreven als «willen en weten» van de verdachte in het specifieke geval. Dit kan, in antwoord op een vraag van deze leden, volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde toetsstenen ook zogenoemd «voorwaardelijk opzet» omvatten, hetgeen wordt gezien als ondergrens van dit type strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dit opzet kan onder omstandigheden uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging worden afgeleid.
Bij de strafbaarstelling van artikel 5a WVW gaat het om gedragingen die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden. Volgens de letter van de wet zou het hierbij, zoals door de leden van de SGP-fractie werd opgemerkt, kunnen gaan om één gedraging die de overtreding van een verkeersregel inhoudt, maar om te kunnen vaststellen dat sprake is niet alleen van opzettelijk, maar ook van het in ernstige mate schenden van verkeersregels, is meer nodig dan de vaststelling van een enkele verkeersovertreding. Artikel 5a WVW beoogt zeer onverantwoordelijk rijgedrag strafbaar te stellen waarvan ernstige gevaren voor medeweggebruikers te duchten zijn. Dat het daarbij om één (type) gedraging zou kunnen gaan is niet uit te sluiten, maar ook dan zullen de aard en ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden in het concrete geval de conclusie moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en dat daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. In de memorie van toelichting worden als voorbeeld genoemd het meerdere malen negeren van een rood kruis, meerdere keren door rood licht rijden, gedurende een langere periode met een (veel) te hoge snelheid rijden, enzovoort. De vaststelling van dergelijk rijgedrag zal (...) ook op een samenstel van verschillende gedragingen kunnen berusten. Daarbij kan worden gedacht aan een combinatie van gedragingen zoals een aanzienlijke overschrijding van de maximumsnelheid, rode lichten negeren, zich op de verkeerde weghelft begeven en ook nog een mobiele telefoon vasthouden, terwijl zeer goed voorstelbaar was dat een (dodelijk) ongeval kon plaatsvinden.
(...)
Het voorgestelde artikel 5a is niet bedoeld voor de enkele (aanzienlijke) snelheidsovertreding maar voor de strafbaarstelling van de weggebruiker die zonder acht te slaan op de veiligheid en risico’s voor anderen, zich volstrekt onverantwoordelijk in het verkeer gedraagt.
(...)
Van veel te hard rijden vlak in de buurt van andere weggebruikers kan bovendien levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten zijn; ook die vaststelling kan aan de onderbouwing van een bewezenverklaring van overtreding van artikel 5a bijdragen. (...)
Graag antwoord ik deze leden dat de voorgestelde toevoeging aan artikel 175, tweede lid, WVW 1994 erin voorziet dat een overtreding van artikel 5a als roekeloosheid wordt aangemerkt. Daarmee is er praktisch gesproken en langs eenvoudige weg in voorzien dat het opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is, als de ernstigste schending van artikel 6 WVW 1994 kan worden bestraft indien dit gevaar zich realiseert.”
(Kamerstukken II 2018/19, 35086, nr. 6, p. 5-7 en 11-15.)
- de memorie van antwoord:
“Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Over het algemeen zal hierbij sprake zijn van gedragingen gedurende één rit. In hoeverre een onderbreking van de rit van zodanige (korte) duur was dat de opeenvolgende en/of gecombineerde opzettelijke schending van verkeersregels voor en na die onderbreking, tot hetzelfde tenlastegelegde feit (of complex van feiten) behoren, is een beoordeling die de rechter aan de hand van het concrete geval toekomt.”
(Kamerstukken I 2019/20, 35086, C, p. 5.)
2.6.1
In het algemeen geldt dat onder ‘schuld’ als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. (Vgl. HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398, rechtsoverweging 2.6.1.)
2.6.2
In zijn arrest van 16 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1656 heeft de Hoge Raad over roekeloosheid als de “zwaarste vorm van schuld” onder meer overwogen:
“2.3.2. Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm “roekeloosheid” geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als “de zwaarste vorm van het culpose delict” wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25.)”
2.7.1
Na het wijzen van het onder 2.6.2 genoemde arrest is op 1 januari 2020 de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking getreden. Daarbij heeft de wetgever nader omschreven waarin de roekeloosheid bij ernstige verkeersdelicten kan bestaan. Daartoe is het bestaande begrip roekeloosheid in artikel 175 lid 2 WVW 1994 gekoppeld aan de strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag (zonder gevolgen) in het bij deze wet ingevoerde artikel 5a WVW 1994. Geen van de in artikel 5a lid 1 WVW 1994 genoemde gedragingen wordt in artikel 175 lid 3 WVW 1994 (meer) genoemd als (verder) strafverzwarende omstandigheden.
2.7.2
Uit de onder 2.5 weergegeven totstandkomingsgeschiedenis van de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten kan onder meer worden afgeleid dat met de invoering van artikel 5a en 176 lid 1 WVW 1994 is beoogd om bepaalde vormen van roekeloos rijgedrag zelfstandig strafbaar te stellen, ook als dat niet heeft geleid tot een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Daarnaast is met het toevoegen van de slotzin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 5a WVW 1994 beoogd een nadere invulling te geven aan het begrip roekeloosheid voor die gevallen waarin een verdachte wordt vervolgd voor overtreding van artikel 6 WVW 1994 met een van de gevolgen als in die bepaling bedoeld en de schuld volgens de tenlastelegging bestaat in roekeloosheid. Als de betreffende tenlastelegging is toegesneden op een of meer van de in artikel 5a lid 1 WVW 1994 omschreven gedragingen, verdient bij zo’n vervolging aandacht dat niet alleen overtreding van artikel 5a WVW 1994 uit de bewijsvoering moet blijken, maar dat daaruit ook moet blijken dat – ten aanzien van de in artikel 6 WVW 1994 gestelde vereisten, in het bijzonder ten aanzien van de schuld aan het verkeersongeval en de gevolgen daarvan – ook de overige delictsbestanddelen van de overtreding van artikel 6 WVW 1994 zijn vervuld.
2.7.3
Verder kan uit die totstandkomingsgeschiedenis worden afgeleid dat ook na de inwerkingtreding van die wet ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft behouden die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat daaronder in het normale taalgebruik in de betekenis van ‘onberaden’ moet worden verstaan. De wetgever heeft niet een definitie van ‘roekeloosheid’ willen introduceren, maar heeft wel – via artikel 5a WVW 1994 – een omschrijving van gevallen willen geven waarin roekeloosheid in ieder geval kan worden vastgesteld als ook aan de overige in die bepaling gestelde eisen, waaronder opzet op de in die bepaling genoemde gedraging(en), is voldaan. Ook buiten die gevallen kan de rechter tot het oordeel komen dat sprake is van roekeloosheid. Daarbij heeft de wetgever onder meer voor ogen gestaan dat “in duidelijk meer gevallen dan enkel bij kat-en-muisspellen, vlucht en snelheidswedstrijden roekeloosheid kan (en dient te) worden aangenomen”.
2.7.4
Gelet op het voorgaande moet onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Artikel 5a lid 1 WVW 1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”.
Het oordeel van de Hoge Raad
2.8.1
Het hof heeft het volgende vastgesteld. Als bestuurder van een personenauto draaide de verdachte op de N297 met gierende banden een aantal korte cirkels, zogenoemde ‘donuts’. Nadat twee verbalisanten die dit zagen de optische signalen van hun dienstvoertuig in werking hadden gesteld, sloeg de verdachte op de vlucht en reed hij weg over de N297, waar een maximumsnelheid van 80 km/u geldt. De verdachte was daar “alleen maar gas aan het geven” en bereikte over een afstand van 1600 meter snelheden tussen 157 en 278 km/u. Hij nam de afrit richting de kruising met de N276. Die afrit is een eenbaansweg en bij die kruising staan verkeerslichten. De verdachte reed op die afrit met een snelheid tussen 175 en 184 km/u. Vervolgens botste hij tegen de linker-achterzijde van een voor hem rijdende personenauto. De verdachte heeft daarover verklaard: “Ik dacht dat ik er links voorbij kon. Ik reed er tegenop.” Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte die dag veel stress had, boos was en stoom wilde afblazen, en dat hij bij eerdere ritten op die avond (ruim een half uur voor het bewezenverklaarde verkeersongeval) snelheden van meer dan 200 km/u bereikte.
2.8.2
Op grond van deze vaststellingen heeft het hof – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de maximumsnelheid over een grotere afstand zeer fors heeft overschreden en dat hij heeft geprobeerd op een eenbaansweg links in te halen. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en dat de verdachte roekeloos heeft gereden, als voorzienbaar gevolg waarvan de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, getuigt in het licht van wat onder 2.5 tot en met 2.7 is vooropgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.9
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering, M. Kuijer, C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2024.