Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De verdere procedure
2.De verdere beoordeling
Tussenvonnis
“(…) De huurprijs wordt jaarlijks gewijzigd overeenkomstig de bij of krachtens de wet bepaalde wijze. Voor geliberaliseerde huurovereenkomsten geldt dat de jaarlijkse huurprijsaanpassing door de verhuurder wordt bepaald.(…)”
- de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft,
- alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waar deze van afhankelijk is, en
- alle omstandigheden waarin de overeenkomst werd gesloten.
moettoetsen [1] maar dat als hij dat nalaat, de Staat aansprakelijk kan worden gehouden [2] . Tevens moet acht worden geslagen op de in 2022 geïmplementeerde moderniseringsrichtlijn waarin is bepaald dat handelen in strijd met de Richtlijn moet leiden tot een sanctie die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend [3] is.
“(…) 7.72.4. De Whov lijkt dus hoogstens van geringe betekenis voor wat betreft de toepassing van het huurprijswijzigingsbeding door de aan deze wet onderworpen verhuurders. Ik zie erin onvoldoende aanleiding om verhuurders die aan deze wet zijn onderworpen met het oog op de beoordeling van het opslagbeding bij voorbaat te onderscheiden van huurders die niet onder deze wet vallen. (…)”
- de inmenging wettig is, dus is gebaseerd op wetgeving in formele zin waarbij die wetgeving voldoende toegankelijk, gedetailleerd en voorzienbaar is;
- de inbreuk geboden is op grond van een legitiem doel in het algemeen belang, waarbij de Staat op het gebied van sociaal en economisch beleid een ruime afwegingsbevoegdheid toekomt;
Volgens Parteon leidt vernietiging van het huurprijswijzigingsbeding ertoe dat zij in het geheel geen huurverhogingen meer kan toepassen. Dat zou een niet gerechtvaardigde inbreuk op haar eigendomsrecht opleveren, want deze inbreuk is niet voorzien bij wet, dient niet het algemeen belang, maar is juist schadelijk voor het belang van Parteon en het algemeen belang. Daarbij is ook sprake van disproportionaliteit omdat de sanctie op oneerlijke bedingen volgens de rechtspraak van het HvJ afschrikwekkend moet zijn. Van evenwicht tussen het algemeen belang (bescherming van huurders) enerzijds en het individuele eigendomsrecht van verhuurders is daardoor geen sprake meer.
De inbreuk (vernietiging van een oneerlijk beding) vindt haar basis in de Richtlijn, waarmee is voldaan aan voorwaarde i. Die inbreuk vindt plaats ter bescherming van de consument (in dit geval de huurder) en is in het algemeen belang omdat consumenten (en huurders) als de zwakkere partij in hun relatie met de leverancier (en verhuurder) niet geconfronteerd moeten worden met oneerlijke bedingen. Dat doel kan alleen worden bereikt door vernietiging van dergelijke bedingen opdat gebruikers ervan worden gestimuleerd om dergelijke bedingen uit hun algemene voorwaarden te halen. Zoals hiervoor al is overwogen, is het nog steeds mogelijk voor een verhuurder zoals Parteon om de huur jaarlijks te verhogen: zij mag daarvoor alleen geen oneerlijk beding in haar voorwaarden opnemen. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden ii en iii. Dat de huurwoning in kwestie door de vernietiging van het huurprijswijzigingsbeding geen redelijk rendement meer geeft of mogelijk zelfs verlieslatend wordt, heeft Parteon wel in algemene termen gesteld maar niet nader onderbouwd. Verder betoogt Parteon ook in dit verband weer dat de spelregels tijdens het spelen van het spel zijn veranderd. Dat is niet het geval: de spelregel was er al en Parteon had zich daar al aan kunnen en moeten houden, ook toen daarop nog niet werd gehandhaafd.