ECLI:NL:RBNHO:2025:5249

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
23-5972
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen nieuw besluit na eerdere gegrondverklaring door de rechtbank inzake informatieverzoek op basis van de Wet open overheid

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Klijnstra, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, verweerder, inzake een verzoek om informatie op basis van de Wet open overheid (Woo). Eiseres had eerder een verzoek ingediend om informatie over graafwerkzaamheden op een specifieke locatie, maar verweerder heeft niet voldaan aan de eerdere opdracht van de rechtbank in een uitspraak van 29 maart 2023. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op het verzoek en dat de gevraagde documenten wel degelijk onder de verantwoordelijkheid van verweerder vallen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de gevraagde informatie moet beoordelen en openbaar maken, tenzij er weigeringsgronden zijn. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt. Eiseres krijgt haar griffierecht en proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/5972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Klijnstra),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, verweerder

(gemachtigde: [naam 4] ).

Samenvatting

1. Eiseres heeft verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), thans de Wet open overheid (Woo), verzocht om alle informatie met betrekking tot graafwerkzaamheden die op de locatie [adres] in [plaats] hebben plaatsgevonden. Voor zover niet aan dit informatieverzoek is tegemoetgekomen, is eiseres het daarmee oneens.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht in de uitspraak van deze rechtbank van 29 maart 2023
.Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling van de beroepsgronden door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of verweerder heeft voldaan aan de eerdere uitspraak van de rechtbank van 29 maart 2023.

Procesverloop

2. Eiseres heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (de Omgevingsdienst) op 30 december 2021 verzocht om alle informatie met betrekking tot graafwerkzaamheden die op de locatie [adres] in [plaats] hebben plaatsgevonden en al hetgeen in de jaren 2019 tot en met 2021 in het kader van het toezicht en handhaving door verweerder en andere betrokken overheden heeft plaatsgevonden. In het bijzonder heeft zij gevraagd om alle interne en externe communicatie, zowel met betrekking tot de aanleiding voor het houden van toezicht, waaronder gedane verzoeken ter zake (door derden), alsmede met betrekking tot de fase van het toezicht zelf en al hetgeen heeft geleid tot de strafbeschikking van 1 november 2021 gericht aan [B.V.] .
2.1.
Verweerder is met het besluit van 17 januari 2022 gedeeltelijk aan het verzoek tegemoetgekomen en heeft acht documenten openbaar gemaakt. Voor zover het verzoek ziet op documenten die deel uitmaken van het strafrechtelijke onderzoek inzake de strafbeschikking van 1 november 2021 aan [B.V.] . heeft verweerder het verzoek van eiseres doorgezonden naar het Functioneel Parket (FP), omdat de gevraagde documenten niet onder de Omgevingsdienst berusten.
2.2.
Met de beslissing van 8 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het besluit van 17 januari 2022 gebleven.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 8 juli 2022 met de uitspraak van 29 maart 2023 gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
2.4.
Met het bestreden besluit van 23 augustus 2023 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres wederom, onder aanvulling van de motivering van het primaire besluit, ongegrond verklaard.
2.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.6.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam 1] en de gemachtigde van eiseres samen met [naam 2] . Namens verweerder is verschenen [naam 3] , samen met [naam 4] en [naam 5] van de Omgevingsdienst.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft verweerder voldaan aan de opdracht in de uitspraak van deze rechtbank van 29 maart 2023?
3. Eiseres voert aan dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht die de rechtbank aan verweerder heeft meegegeven in de uitspraak van 29 maart 2023. Opnieuw is geen deugdelijke inhoudelijke beoordeling verricht, omdat alleen is gekeken naar de stukken die onder de verantwoordelijkheid van het FP vallen. De rechtbank heeft in de uitspraak van 29 maart 2023 al geoordeeld dat de documenten ook onder verweerder berusten en daartegen heeft verweerder geen hoger beroep ingesteld.
3.1.
De rechtbank heeft in overweging 5.4 van de uitspraak van 29 maart 2023 [1] het volgende overwogen.
“Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:225, heeft overwogen is voor de beantwoording van de vraag of een document bij het overheidsorgaan berust niet alleen de fysieke aanwezigheid van belang, maar is tevens vereist dat het document ook als zodanig bestemd moet zijn voor het overheidsorgaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de gevraagde documenten zich op een server van verweerder bevinden en dus bij verweerder aanwezig zijn. Dat verweerder geen toegang heeft tot die documenten, omdat de documenten zich in een afgesloten gedeelte van de server bevinden waar alleen de boa’s toegang toe hebben, maakt niet dat moet worden aangenomen dat deze documenten niet bij verweerder berusten. De boa’s zijn immers werkzaam in dienst van verweerder. De documenten zijn ook bestemd voor verweerder, aangezien zij door medewerkers van verweerder in het kader van hun toezichthoudende taken zijn verzameld en op de server van verweerder zijn gezet. Het gaat niet om documenten die per vergissing op de server van verweerder terecht zijn gekomen. Als de documenten deel uitmaken van een strafrechtelijk onderzoek neemt dat dan ook niet weg dat de documenten (ook) bestemd zijn voor verweerder. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde documenten (ook) bij verweerder berusten. Verweerder heeft dit gedeelte van het verzoek van eiseres ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld, maar doorgezonden naar het Functioneel Parket. De beroepsgrond slaagt.”
Vervolgens heeft de rechtbank verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met in achtneming van de uitspraak. Daarbij is bepaald dat verweerder op basis van het verzoek van eiseres moet inventariseren in hoeverre het (daadwerkelijk) gaat om documenten waarop een bijzondere openbaarmakingsregeling van toepassing is en, voor zover dat niet het geval is, moet verweerder beoordelen of een weigeringsgrond van de Woo in de weg staat aan de openbaarmaking van deze documenten. De rechtbank heeft verweerder hiervoor een termijn van twaalf weken gegeven.
3.2.
In het bestreden besluit staat dat een daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) het Boa Registratie Systeem (BRS) heeft geraadpleegd en kennis heeft genomen van de documenten die volgens verweerder onder de verantwoordelijkheid van het FP vallen. De boa heeft vastgesteld dat de informatie die eiseres heeft gevraagd, die is opgenomen in de zogenaamde ‘digitale kluis’, volledig ziet op informatie die valt onder artikel 365, vierde en vijfde lid, Sv. In de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo is dit artikel opgenomen, zodat de Woo op die informatie niet van toepassing is.
Verder staat in het bestreden besluit dat de gevraagde informatie onderdeel is van een procesdossier van het FP.
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij niet over andere documenten beschikt, dan de documenten die zich bevinden in het procesdossier van het FP. De boa’s hebben voor hun functie en in dienst van het FP toegang tot het BRS, maar mogen de documenten uit een strafrechtelijk dossier niet delen met verweerder. Verweerder beschikt daarom niet over de informatie die onderdeel uitmaakt van het strafrechtelijk dossier en kan daarom ook geen inventarislijst geven van die documenten.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in deze procedure opnieuw op het standpunt stelt dat de gevraagde informatie niet bij hem berust. Voor zover verweerder het niet eens was/is met het oordeel van deze rechtbank in de uitspraak van 29 maart 2023, lag het op zijn weg om daartegen hoger beroep in te stellen. Tegen die uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Het rechtsoordeel dat de gevraagde informatie wel bij verweerder/de Omgevingsdienst berust, ligt daarmee onherroepelijk vast.
Op de zitting is uitvoerig met partijen gesproken over de bevoegdheidsverdeling tussen de Omgevingsdienst/verweerder en het FP/Openbaar Ministerie, alsmede over de bevoegdheden en dienstbetrekking van de boa’s die bij de Omgevingsdienst/verweerder werkzaam zijn. Ook zijn vragen gesteld over het BRS, met betrekking tot de bekostiging en de verantwoordelijkheid voor dat systeem en de manier waarop de boa’s met dit systeem werken. De informatie die de rechtbank ter zitting heeft verkregen, geeft geen aanleiding om terug te komen op het oordeel in de uitspraak van 29 maart 2023, dat de gevraagde informatie bij verweerder berust. De boa’s zijn werkzaam onder verweerder/de Omgevingsdienst en daarom zijn de documenten die zij vervaardigen in het BRS ook ‘van’ verweerder/de Omgevingsdienst. Dat documenten in het BRS niet voor iedereen toegankelijk zijn, maakt niet dat die documenten niet onder verweerder berusten. Verweerder/de Omgevingsdienst heeft immers via de geautoriseerde boa’s toegang tot de documenten in het BRS en draagt als werkgever van de boa’s ook de verantwoordelijkheid voor de documenten die de boa’s opstellen. Dat de stukken zich ook bij het FP bevinden, maakt niet dat verweerder ze in het kader van de Woo niet hoeft te beoordelen, nu stukken zich bij meerdere bestuursorganen tegelijk kunnen bevinden.
Deze beroepsgrond slaagt en reeds hierom is het beroep gegrond.
3.4.
Het voorgaande betekent dat verweerder/de Omgevingsdienst ook de stukken in de ‘digitale kluis/BRS’ – het deel waar alleen geautoriseerde boa’s bij kunnen – moet beoordelen. Die stukken vallen ook onder het Woo-verzoek. Verweerder/de Omgevingsdienst moet de stukken uit het BRS ook openbaar maken op grond van de Woo, tenzij zich weigeringsgronden voordoen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4.2, eerste lid, van de Woo. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat verweerder nog een geheel nieuwe inhoudelijke beoordeling moet maken, die eerder ten onrechte niet heeft plaatsgevonden. Bij het nemen van het nieuwe besluit dient verweerder op basis van het informatieverzoek van eiseres op documentniveau te inventariseren in hoeverre het gaat om documenten waarop een bijzondere openbaarmakingsregeling van toepassing is en, voor zover dat niet het geval is, dient verweerder te beoordelen of een weigeringsgrond van de Woo in de weg staat aan de openbaarmaking van deze documenten. Ook dient verweerder, gelet op hetgeen ter zitting is besproken, in het nieuwe besluit te motiveren hoe de zoekslag heeft plaatsgevonden, welke zoektermen zijn gebruikt en in welke systemen is gezocht, nu dat uit het bestreden besluit onvoldoende naar voren komt.
4.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken. Dit is weliswaar een kortere termijn dan in de uitspraak van 29 maart 2023 is gesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat hiervoor aanleiding bestaat, gelet op de lange duur van deze zaak en het feit dat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 29 maart 2023. Om diezelfde redenen ziet de rechtbank nu aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb een dwangsom op te leggen voor iedere dag dat hij deze beslistermijn overschrijdt. Die dwangsom bedraagt € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 augustus 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt. De dwangsom bedraagt € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van
R.I. ten Cate, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet open overheid
Artikel 8.8 Verhouding met andere wetten
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.