ECLI:NL:RBNHO:2025:485

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
C/15/343871 / HA ZA 23-498 (tweede tussenvonnis)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen inzake kansspelovereenkomsten en de geldigheid daarvan onder de Wet op de kansspelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2025 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser, die geld heeft verloren bij kansspelen aangeboden door de vennootschap Electraworks Europe Limited, en de gedaagde. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 12 juni 2024 aangegeven voornemens te zijn om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, gezien de tegenstrijdige rechtspraak over vergelijkbare zaken. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om op deze vragen te reageren, wat heeft geleid tot enkele aanpassingen in de formulering van de vragen.

De eiser vordert terugbetaling van het verloren bedrag, terwijl Electraworks verweer voert. De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorlopige oordelen gegeven over vier van de vijf voorgenomen vragen. De vragen betreffen onder andere de geldigheid van kansspelovereenkomsten en de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen en het handhavingsbeleid van de Kansspelautoriteit (Ksa) op deze geldigheid. De rechtbank heeft ook aanvullende feiten en ontwikkelingen in de handhaving van de Wet op de kansspelen in overweging genomen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de zaak naar de Hoge Raad te verwijzen met de volgende prejudiciële vragen: of de Wet op de kansspelen aanvankelijk de strekking had om de geldigheid van strijdige rechtshandelingen aan te tasten, of deze strekking verloren is gegaan, en of er onderscheid moet worden gemaakt tussen aanbieders op de 'grijze lijst' en andere aanbieders. De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd over de nietigheid van kansspelovereenkomsten en de rechtsgevolgen daarvan, waaronder de mogelijkheid van terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling. De zaak is naar de parkeerrol verwezen in afwachting van de beantwoording van de vragen door de Hoge Raad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/343871 / HA ZA 23-498
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.Z. Loonstein te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
ELECTRAWORKS EUROPE LIMITED,
gevestigd te Gzira,
gedaagde,
advocaten mrs. J.A.I. Verheul en M.M. Schouten te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Electraworks genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juni 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5808, en de daarin genoemde stukken,
- de akte uitlaten van [eiser] van 21 augustus 2024,
- de akte ex artikel 392 Rv van Electraworks van 21 augustus 2024, met producties 49 tot en met 76,
- de akte uitlaten producties van [eiser] van 13 november 2024.
Daarnaast heeft de rechtbank op 18 december 2024 vonnis gewezen in een voegingsincident, ECLI:NL:RBNHO:2024:13150.
1.2.
De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat zij vandaag tussenvonnis wijst.
1.3.
Omdat dit vonnis voortbouwt op het hiervoor genoemde tussenvonnis van 12 juni 2024, is dit als bijlage bij dit vonnis gevoegd.
De rechtbank verwijst naar dat vonnis voor
  • de feiten (hierna aangevuld met de feiten vermeld onder 3.5 en 3.6),
  • het geschil,
  • de beoordeling, waarbij reeds een voorlopig oordeel is gegeven over vier van de vijf voorgenomen vragen, welk voorlopig oordeel de rechtbank handhaaft.

2.Samenvatting

2.1.
[eiser] heeft deelgenomen aan kansspelen via een website van Electraworks. Daarbij heeft hij per saldo geld verloren. In deze procedure vordert hij dit bedrag terug. Electraworks voert hiertegen verweer.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank meegedeeld dat zij voornemens is rechtsvragen aan de Hoge Raad te stellen, omdat een aanzienlijk aantal vergelijkbare zaken bij de verschillende rechtbanken is aangebracht en omdat in de rechtspraak over vergelijkbare zaken tot nog toe tegenstrijdige uitspraken zijn gedaan. Er zijn in het tussenvonnis vragen geformuleerd. Ook heeft de rechtbank – als voorlopig oordeel – voor vier van de vijf voorgenomen vragen toegelicht wat volgens haar het antwoord is.
2.3.
Partijen hebben gereageerd op de vragen die de rechtbank van plan is aan de Hoge Raad te stellen. Electraworks heeft daarnaast uitvoerig gereageerd op de inhoud van het tussenvonnis. Ten slotte heeft [eiser] gereageerd op producties die Electraworks bij haar reactie in het geding heeft gebracht.
2.4.
De rechtbank ziet in de opmerkingen van Electraworks aanleiding om enkele nadere feitelijke ontwikkelingen in de handhaving van artikel 1 van de Wet op de kansspelen (Wok) als feiten in dit vonnis op te nemen. Verder past de rechtbank een enkele vraag aan en voegt zij een vraag toe.

3.De beoordeling

Reactie van Electraworks op het tussenvonnis - algemeen
3.1.
Electraworks heeft in haar akte een aantal opmerkingen gemaakt over het tussenvonnis. Daarbij geeft zij veelal een nadere onderbouwing van eerder ingenomen standpunten:
1) dat bij Electraworks het vertrouwen is gewekt dat het haar door de overheid was toegestaan om in Nederland online kansspelen aan te bieden omdat zij aan de prioriteringscriteria van de Kansspelautoriteit (Ksa) voldeed. Het kan volgens Electraworks daarom niet zo zijn dat de overeenkomsten die zij toen mocht sluiten nu nietig zijn, en
2) dat online kansspelen maatschappelijk waren geaccepteerd.
De rechtbank heeft Electraworks echter niet in de gelegenheid gesteld om haar standpunten nader te onderbouwen, maar om zich uit te laten over de voorgestelde vragen aan de Hoge Raad. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze onderdelen van de akte van Electraworks. Daarbij wordt opgemerkt dat het in het tussenvonnis gaat om een voorlopig oordeel van de rechtbank, in afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad. Daar komt de rechtbank op dit moment niet van terug. Na beantwoording van de vragen door de Hoge Raad zal de rechtbank definitief beslissen, met inachtneming van de antwoorden van de Hoge Raad en de reacties die partijen daarop nog zullen mogen geven.
Onvolledige feitenweergave volgens Electraworks; twee aanvullingen
3.2.
Volgens Electraworks heeft de rechtbank daarnaast in haar tussenvonnis – kort gezegd – de feiten niet volledig en evenwichtig weergegeven en zijn niet alle feiten die voor de Hoge Raad van belang zijn voor de beantwoording van de vragen opgenomen. Electraworks heeft een uitgebreide opsomming van 84 (aanvullende) feiten gegeven (circa 40 pagina’s) die volgens haar in de verwijzingsbeslissing zouden moeten worden opgenomen.
3.3.
Zoals hiervoor al overwogen, zie 3.1, is Electraworks enkel in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorgestelde vragen aan de Hoge Raad. Met de uitgebreide reactie met feiten die zouden kunnen worden opgenomen in een tussenvonnis treedt zij buiten de ruimte die haar is gegeven. Verder geldt dat de aanvullingen die Electraworks voorstelt zien op de feitelijke ontwikkelingen in de handhaving van artikel 1 Wok. Deze feitelijke ontwikkelingen staan in het tussenvonnis beschreven in r.o. 5.37-5.55. Deze weergave bevat de informatie die de rechtbank van belang acht en geeft een voldoende beeld van de ontwikkelingen in de periode tot 2021 die relevant zijn voor de zaak. Op twee punten zal de rechtbank iets aanvullen op hetgeen in r.o. 5.37-5.55 van het tussenvonnis is vermeld.
3.4.
Allereerst wijst Electraworks op de verslagen van vergaderingen van de raad van bestuur van de Ksa van 10 mei 2012 en van 24 mei 2012, waarin is gesproken over een zwarte en een grijze lijst. Op de grijze lijst konden illegale aanbieders komen die voldeden aan een aantal eisen, die zien op het in taal en reclame niet gericht zijn op de Nederlandse markt. Het wel of niet voldoen aan deze eisen zou worden meegenomen bij de integriteitstoetsing voor een eventuele vergunningaanvraag. [eiser] merkt hierover op dat, voor zover de Ksa na haar oprichting werkte met een zwarte en grijze lijst, dit in het kader van deze zaak niet relevant is. De lijsten waren slechts voor intern beleid en werden voor een zeer beperkte periode gebruikt. Voor zover de lijsten al een relevant gegeven zijn in het kader van de prejudiciële vragen, merkt [eiser] op dat alle partijen die volgens Electraworks kortstondig rond 2012/2013 op een grijze lijst stonden, nadien zijn beboet wegens overtreding van artikel 1 Wok, waaronder Unibet, Pokerstars (TSG) en Bwin (Electraworks).
3.5.
De rechtbank acht dit een relevante aanvulling op r.o. 5.55 (eerste bulletpoint) van het tussenvonnis. Daarom worden alsnog de volgende passages uit genoemde verslagen opgenomen.
Verslag van 10 mei 2012:

De raad bespreekt het voorstel om naast de zwarte ook een grijze lijst van illegale aanbieders te introduceren. Op de grijze lijst kunnen illegale aanbieders komen die vanaf 8 juni aan de volgende eisen voldoen: geen aanbod in de Nederlandse taal en reclame maken op TV, radio en geprinte media of via direct marketing. Volharden in Nederlandse taal aanbieden en reclame maken zal worden meegenomen in het kader van de integriteitstoetsing bij een eventuele vergunningaanvraag. Het bestuur stemt hiermee in.
Verslag van 24 mei 2012:
“Nu het Algemeen Overleg niet doorgaat, is er geen politieke goedkeuring voor het vooralsnog niet aanpakken van de aanbieders op de grijze lijst en het wel aanpakken van aanbieders op de zwarte lijst. Daarbij wordt gewezen op de motie vanuit de Tweede Kamer. Het bestuur kiest ervoor om een eigen lijn te volgen en daarbij te wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de Ksa en de daarbij te stellen prioriteiten. De aanbieders op de 'grijze lijst', die zich houden aan de gestelde voorwaarden, worden niet aangepakt. Hierover zullen de illegale aanbieders een brief ontvangen. Deze wordt afgestemd met het Ministerie van VenJ. Tevens zal hierover een persbericht worden uitgebracht.”
3.6.
Verder wijst Electraworks op de motie-Postema die de Eerste Kamer op 19 februari 2019 heeft aangenomen. Ook deze motie neemt de rechtbank op bij de relevante feiten. In die motie wordt de regering verzocht te bewerkstelligen dat vergunningverlening voor het aanbieden van online kansspelen enkel en alleen geschiedt aan partijen die zich gedurende een aaneengesloten periode van minimaal twee jaar voor datum vergunningaanvraag niet onvergund, actief en specifiek op de Nederlandse markt hebben gericht.
De prejudiciële vragen
3.7.
[eiser] geeft aan zich te kunnen vinden in de door de rechtbank geformuleerde vragen. Alleen ten aanzien van vraag 4 doet hij gemotiveerd een voorstel tot een aanvulling. Electraworks maakt gemotiveerd bezwaar tegen de formulering van verschillende vragen en doet voorstellen tot herformulering en aanvulling van de vragen. De rechtbank behandelt eerst de vragen zoals voorgenomen door de rechtbank in het tussenvonnis. Daarna behandelt zij de nieuwe vragen.
Vraag 1: Had de Wok aanvankelijk de strekking de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten?
3.8.
Electraworks stelt voor een voorvraag toe te voegen waarin het verschil tot uiting komt tussen het gelegenheid geven tot het spelen van een kansspel en de rechtshandeling van het daadwerkelijk sluiten van een kansspelovereenkomst. Het eerste (gelegenheid geven) valt volgens Electraworks onder de leden 2 en 3 van artikel 3:40 BW (strijd met een dwingende wetsbepaling), het laatste (sluiten van een kansspelovereenkomst) onder lid 1 van dat artikel (strijd met de goede zeden of de openbare orde). Daarbij is tevens van belang of een speler eenmalig een kansspelovereenkomst sluit of bij elke inzet een nieuwe kansspelovereenkomst sluit. Dit is relevant voor het strekkingsverlies, dat in de loop van de tijd kan zijn ontstaan, aldus Electraworks. In verband daarmee stelt zij (ook) een herformulering van vraag 1 voor.
3.9.
De rechtbank vindt het niet nodig deze voorvraag toe te voegen. Het is voldoende duidelijk dat het in de vragen gaat over de rechtshandeling van het sluiten van een kansspelovereenkomst. Uit r.o. 5.9 van het tussenvonnis volgt dat het in strijd met de wet aanbieden van een kansspel (bij aanvaarding) leidt tot een kansspelovereenkomst die in strijd is met de wet (zoals bedoeld in artikel 3:40, leden 2 en 3, BW). De rechtbank beschouwt het openen van een account als een raamovereenkomst, waarbij tussen partijen de voorwaarden worden overeengekomen voor het spelen van kansspelen. Vervolgens kan elke inzet als afzonderlijke kansspelovereenkomst worden gezien, maar die zal moeten worden beoordeeld in samenhang met de raamovereenkomst. Voor een herformulering van vraag 1 ziet de rechtbank daarom evenmin aanleiding. De rechtbank handhaaft daarom deze vraag.
Vraag 2: Is de strekking – na aanvankelijk aanwezig geweest te zijn – verloren gegaan onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen en/of gelet op het handhavingsbeleid van de Kansspelautoriteit?
3.10.
Electraworks stelt dat de Hoge Raad vraag 2 niet kan beantwoorden omdat deze kan uitmonden in een gemengde beslissing en omdat de rechtbank over deze vraag geen voorlopig maar een definitief oordeel heeft gegeven, zodat de beantwoording van deze vraag door de Hoge Raad niet nodig is (en de rechtbank niet bevoegd is daarover een prejudiciële vraag te stellen). Daarbij zegt Electraworks dat de woorden “en/of” (maatschappelijke ontwikkelingen en/of (…) handhavingsbeleid) de mogelijkheid open laten dat slechts een van beide relevant zou zijn en dat acht zij onjuist.
3.11.
De rechtbank laat het aan de Hoge Raad of deze vraag al dan niet beantwoord kan worden. Ook voor de soms stellig geformuleerde overwegingen over de gestelde vragen geldt dat dit voorlopige oordelen zijn, zoals in rechtsoverweging 5.17 van het tussenvonnis uitdrukkelijk is vermeld.
3.12.
De opmerking van Electraworks over de woorden “en/of” is op zich juist, maar het is aan de Hoge Raad om te beslissen of alleen maatschappelijke ontwikkelingen of alleen het handhavingsbeleid of beide relevant zijn. De vraagstelling hoeft daarom op dit punt niet te worden aangepast.
3.13.
De rechtbank ziet aanleiding aan vraag 2 het volgende toe te voegen:
Moet hierbij een onderscheid worden gemaakt tussen aanbieders van kansspelen die op de ‘grijze lijst’ van de Ksa stonden en andere aanbieders?
Deze aanvulling wordt nodig geacht om inzicht te krijgen of er bij de beoordeling van de vraag of sprake is van strekkingsverlies een onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende aanbieders van online kansspelen.
Vraag 3: Is een kansspelovereenkomst tussen een in Nederland verblijvende consument en een aanbieder van kansspelen op internet die geen vergunning heeft in de zin van de Wok een nietige overeenkomst in de zin van artikel 3:40 BW?
3.14.
Electraworks stelt dat de Hoge Raad ook deze vraag niet met ja of nee kan beantwoorden omdat de vraag of een specifieke kansspelovereenkomst kan worden aangetast vrijwel altijd afhankelijk is van de omstandigheden van het concrete geval. Zij stelt daarom voor de vraag te vervangen door een vraag waarin wordt gevraagd naar de relevantie van een aantal omstandigheden voor de beantwoording van die vraag.
3.15.
De rechtbank gaat er vanuit dat op vraag 3 een positief of negatief antwoord mogelijk is. Als dat niet zo zou zijn en het antwoord afhangt van de omstandigheden van het concrete geval, is het aan de Hoge Raad de afweging te maken of het mogelijk en – in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling – wenselijk is om in het antwoord op deze vraag voor de beoordeling relevante omstandigheden te noemen.
De vraag behoeft daarom niet te worden gewijzigd.
Vraag 4: Maakt het voor de beantwoording van vraag 3 nog uit of de kansspelaanbieder (of een daaraan gelieerde entiteit) voldeed aan de prioriteringscriteria van de Kansspelautoriteit?
3.16.
[eiser] brengt naar voren dat de prioriteringscriteria door de Ksa niet als uitputtend waren bedoeld en dat kansspelaanbod ook op andere wijzen specifiek en onmiskenbaar op de Nederlandse markt gericht kon zijn. Tegen aanbod dat op die andere wijze op de Nederlandse markt gericht was, trad de Ksa (ook) op. Het prioriteringsbeleid was dus ruimer dan de prioriteringscriteria. [eiser] stelt daarom voor vraag 4 uit te breiden met
…en zich niet op andere wijze specifiek en onmiskenbaar (mede) op de Nederlandse markt richtte?
3.17.
Het gaat in deze vraag om de betekenis van het niet optreden van de Ksa. De nuancering die [eiser] voorstelt is daarvoor niet relevant, want deze gaat over een situatie waarin de Ksa wel optrad, namelijk in gevallen waarin aanbod op Nederland was gericht, ook al werd wel aan de prioriteringscriteria voldaan. De rechtbank neemt het voorstel van [eiser] niet over.
3.18.
Volgens Electraworks is de vraag of de kansspelaanbieder voldeed aan de prioriteringscriteria van de Kansspelautoriteit een van de omstandigheden die bij de beantwoording van vraag 3 (zoals door haar geherformuleerd) een rol zou moeten spelen. Verder zou in deze vierde vraag volgens Electraworks ook moeten worden betrokken de vraag of aan de concept-beleidsregels ter uitvoering van de motie Postema is voldaan. Ten slotte ontbreekt volgens Electraworks in de vraag wat de invloed is van een eventuele overtreding van de prioriteringscriteria op de beslissing van de gokker om al dan niet (nog) een kansspelovereenkomst aan te gaan. Ook acht zij de periode waarin mogelijk sprake is geweest van overtreding van één of meer criteria relevant. Zij stelt daarom voor de vraag te herformuleren.
3.19.
De rechtbank overweegt dat het juist is dat vraag 4 voortbouwt op vraag 3, maar omdat zij de suggestie om vraag 3 te wijzigen niet overneemt, zal ook vraag 4 in de huidige vorm worden gehandhaafd. De rechtbank acht de concept-beleidsregels op basis van de motie Postema bovendien zozeer in het verlengde liggen van de prioriteringscriteria dat deze in de vraagstelling geen afzonderlijke vermelding behoeven. De vraag of de handelingen waarmee een kansspelaanbieder mogelijk de prioriteringscriteria heeft overtreden voor een speler van invloed zijn geweest op zijn beslissing om al dan niet (nog) een kansspelovereenkomst aan te gaan, is voor de beantwoording van de vraag niet relevant, omdat het in de vraag gaat om de betekenis van de prioriteringscriteria in de verhouding tussen de Ksa en de aanbieders van (onvergunde) kansspelen en niet om de verhouding tussen deze aanbieder en de spelers. De vraag behoeft daarom niet te worden gewijzigd.
Vraag 5: Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt, welke rechtsgevolgen heeft dat dan? Is een vordering tot terugbetaling van het geleden verlies op grond van onverschuldigde betaling toewijsbaar?
3.20.
Electraworks stelt dat ook vraag 5 zich niet met ja of nee laat beantwoorden, omdat het antwoord afhangt van de omstandigheden van het concrete geval. Als een kansspelovereenkomst op grond van artikel 3:40 BW zou kunnen worden aangetast, kan de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de gevolgen van nietigheid worden beperkt. Electraworks wijst daarbij ook op artikel 6:211 BW.
3.21.
De rechtbank gaat er vanuit dat op vraag 5 wel een positief of negatief antwoord mogelijk is. Als dat niet zo zou zijn of als vaststelling van wat als onverschuldigd betaald toewijsbaar is (mede) afhangt van de omstandigheden van het geval, is het aan de Hoge Raad om te beslissen of in het antwoord op de vraag voor de beoordeling relevante omstandigheden worden genoemd. De rechtbank gaat er verder vanuit dat de Hoge Raad de redelijkheid en billijkheid en de wettelijke regeling van de onverschuldigde betaling bij de beantwoording zal betrekken als hij dat van belang vindt. Een noodzaak om de vraagstelling aan te passen ziet de rechtbank daarom niet.
Voorstel aanvullende vragen
Unierechtelijke aspecten
3.22.
Electraworks wijst op het in artikel 56 VWEU geregelde vrije verkeer van diensten en de omstandigheid dat de lidstaten volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie slechts onder strikte vereisten hun beleidsdoelstellingen op het gebied van kansspelen kunnen bepalen. Electraworks wijst er verder op dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Nederland was begonnen omdat het Nederlandse kansspelbeleid en de Nederlandse wetgeving in strijd waren met Europees recht en dat deze inbreukprocedure is ingetrokken als gevolg van het voorstel voor de Wet Koa, waarin een vergunningstelsel voor online gokken is geïntroduceerd. Electraworks zegt verder dat zowel een Duitse als een Maltese rechter vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van het verbod op online kansspelen met het Unierecht. Volgens Electraworks kan men zich afvragen of het verbod en het Nederlandse beleid ten aanzien van online kansspelen in de relevante periode (2006-2021) verenigbaar was met artikel 56 VWEU en in het bijzonder of daarmee voldaan werd aan de door het Hof van Justitie gestelde strikte vereisten dat zij (a) geschikt moeten zijn om verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en (b) samenhangend en stelselmatig moeten zijn: Als het doel was om een totaalverbod te handhaven, was het Nederlandse systeem en beleid daartoe geschikt? Als het doel was om te kanaliseren vooruitlopend op de introductie van het vergunningstelsel onder de Wet Koa, was het totaalverbod daartoe geschikt, mede gelet op het feit dat het beleid medio 2012 gericht was op het leiden van spelers naar zo veilig mogelijk aanbod bij elders in de EU vergunde partijen?
3.23.
De rechtbank stelt vast dat dit verweer tot en met de mondelinge behandeling niet is gevoerd. Electraworks heeft betoogd dat er na de mondelinge behandeling nieuwe ontwikkelingen zijn geweest, maar die brengen niet mee dat het verweer dat zij vervolgens opbrengt niet eerder had kunnen worden gevoerd. Gelet op de stand van het geding ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om op dit punt nadere vragen te stellen. De Hoge Raad kan zo nodig ambtshalve artikel 56 VWEU bij de beoordeling betrekken.
Verder verloop van de procedure
3.24.
De rechtbank stelt de in het dictum vermelde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De zaak zal nu naar de parkeerrol worden verwezen in afwachting van de beantwoording van genoemde vragen. Nadat de Hoge Raad de vragen beantwoord heeft, kan elk van partijen de zaak opbrengen voor akte als bedoeld in artikel 394 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Partijen zullen gelijktijdig een akte kunnen nemen, waarna vonnis zal worden gewezen.
3.25.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
stelt de Hoge Raad de volgende prejudiciële vragen:
Had de Wok aanvankelijk de strekking de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten?
Is de strekking – na aanvankelijk aanwezig geweest te zijn – verloren gegaan, onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen en/of gelet op het handhavingsbeleid van Ksa? Moet hierbij een onderscheid worden gemaakt tussen aanbieders van kansspelen die op de ‘grijze lijst’ van de Ksa stonden en andere aanbieders?
Is een kansspelovereenkomst tussen een in Nederland verblijvende consument en een aanbieder van kansspelen op internet die geen vergunning heeft in de zin van de Wok een nietige overeenkomst in de zin van artikel 3:40 BW?
Maakt het voor de beantwoording van vraag 3 nog uit of de kansspelaanbieder voldeed aan de prioriteringscriteria van Ksa?
Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt, welke rechtsgevolgen heeft dat dan? Is een vordering tot terugbetaling van het geleden verlies op grond van onverschuldigde betaling toewijsbaar?
4.2.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van
1 oktober 2025, voor akte uitlating prejudiciële beslissing,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. H.J. Schaberg en mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1589