ECLI:NL:RBNHO:2025:388

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11382611 \ AO VERZ 24-134
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, met inachtneming van klokkenluidersbescherming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in de ontbindingsprocedure tussen ROM InWest B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. ROM InWest verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer had zich schuldig gemaakt aan een reeks van ongepast en grensoverschrijdend gedrag, waaronder het indienen van een klokkenluidersmelding en het schenden van geheimhoudingsplichten. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich op een dwingende en confronterende manier had gedragen, wat leidde tot een onhoudbare werksituatie. Ondanks de bescherming die de Wet bescherming klokkenluiders biedt, was er geen causaal verband tussen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de klokkenluidersmelding. De kantonrechter concludeerde dat de ontbinding gerechtvaardigd was en dat de werknemer geen recht had op een transitievergoeding of billijke vergoeding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 10 januari 2025, en de proceskosten werden aan de werknemer opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 11382611 \ AO VERZ 24-134
Uitspraakdatum: 10 januari 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De besloten vennootschap
ROM InWest B.V.
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende in Haarlem
verzoekende partij
verder te noemen: ROM InWest
gemachtigde: mrs. M.M. Govaert en V.M. Candelaria
tegen
[verweerder]
wonende te [plaats 1]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mrs. T.J. Vlot en A.W.T. Janus
De zaak in het kort
ROM InWest heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. Dat verzoek wordt met ingang van 10 januari 2024 toegewezen omdat [verweerder] zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat een onhoudbare situatie is ontstaan. [verweerder] heeft op redelijke gronden een vermoeden gemeld van belangenverstrengeling, maar de klokkenluidersbescherming waarop [verweerder] zich beroept, staat niet aan ontbinding in de weg. Het ontbindingsverzoek houdt namelijk geen verband met zijn melding. Dat het gedrag van [verweerder] voortkomt uit frustratie over het feit dat ROM InWest zijn meldingen niet serieus heeft genomen, is niet aannemelijk geworden en vormt bovendien onvoldoende rechtvaardiging voor zijn gedrag. Een transitievergoeding en billijke vergoeding zijn niet aan de orde.

1.Het procesverloop

1.1.
ROM InWest heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een aantal tegenverzoeken gedaan.
1.2.
Op 6 december 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Voorafgaand aan de zitting heeft [verweerder] bij e-mail van 29 november 2024 de producties 1 tot en met 15 toegezonden. ROM InWest heeft bij e-mails van 29 november en 5 december 2024 de aanvullende producties 131 tot en met 167 ingediend.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
ROM InWest is een regionale investeringsmaatschappij die tot doel heeft de economische ontwikkeling van de regio Noord-Holland te stimuleren door (startende) ondernemingen in de regio te adviseren, begeleiden en financieren. Aandeelhouders in ROM InWest zijn onder andere het Rijk, de Gemeente Amsterdam en de Provincie Noord-Holland. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is enig statutair bestuurder van ROM InWest. De raad van commissarissen (RvC) bestaat uit drie leden.
2.2.
[verweerder] is sinds 7 januari 2022 in dienst bij ROM InWest. De (huidige) functie van [verweerder] is Investment Principal en zijn salaris bedraagt € 9.767,41 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.3.
Bij indiensttreding heeft [verweerder] de geheimhoudings- en integriteitsverklaring ROM InWest ondertekend. Daarmee heeft hij zich verplicht tot geheimhouding van vertrouwelijke gegevens en verklaard zich integer te gedragen en zich te houden aan de gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Amsterdam (hierna: de Gedragscode). In deze Gedragscode staat dat er alles aan moet worden gedaan om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.
2.4.
Op 8 november 2023 heeft [verweerder] een officiële waarschuwing ontvangen wegens het buiten medeweten van de leidinggevende om benaderen van een sollicitant, die hij vervolgens vroeg om voor zich te houden dat zij elkaar gesproken hadden. Bij e-mail van 6 november 2024 had de sollicitant hierover geklaagd bij ROM InWest en aangegeven dat zij zich om die reden uit de sollicitatieprocedure terugtrok.
2.5.
Op 6 december 2023 heeft [verweerder] aan zijn toenmalige leidinggevende [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) een WhatsAppbericht gestuurd, waarin hij kritiek uit op het zogeheten ‘Fund-in-fund’ voorstel van adviesbureau [bedrijf 1] , en aangeeft dat sprake is van verkwisting van gemeenschapsgeld.
2.6
Op 19 maart 2024 heeft [verweerder] in een e-mail aan zijn leidinggevende een adviesbureau waarmee wordt samengewerkt ( [bedrijf 2] ) een
‘misdadige club van amateuristische domme bedriegers’genoemd.
2.7.
Op 29 maart 2024 heeft [verweerder] op eigen initiatief en zonder afstemming met zijn leidinggevenden een digitale vergadering met externen opgenomen en deze gedeeld met [betrokkene 3] (MT-lid en Directeur Innoveren, Investeren en Impact, hierna: [betrokkene 3] ) en [betrokkene 1] onder de titel ‘
Greed has a name: [betrokkene 4] ’.
2.8.
Op 17 april 2024 heeft een adviesbureau ( [bedrijf 3] ) van een portfolio ondernemer van ROM InWest zich bij [betrokkene 3] beklaagd over een e-mail van [verweerder] , waarin ‘
op haast chantabele wijze wordt omgegaan met legitiem gemaakte afspraken’ en – zo stelt het adviesbureau – de legitimiteit en de integriteit van zowel de portfolio ondernemer als het adviesbureau ernstig wordt geschaad.
2.9.
Op 21 mei 2024 heeft [verweerder] aan een medewerker van een andere portfolio ondernemer ( [bedrijf 4] ) gemaild dat hij het feit dat de ondernemer niet op zijn voorstel ingaat niet alleen vindt getuigen van een ‘
uitermate onhandige uiting van een kennisgebrek’maar het ook ‘
ronduit ondankbaar’ vindt.
2.10.
Bij e-mail van 22 mei 2024 heeft [betrokkene 3] een tussenevaluatie aan [verweerder] verstuurd. In de e-mail wordt (samengevat) benoemd dat de inzet en gedrevenheid waarmee [verweerder] zijn vak uitoefent gewaardeerd worden, maar dat er essentiële verbeterpunten zijn op het gebied van ‘principieel versus praktisch’ en ‘effectieve en open communicatie’.
2.11.
Op 24 mei 2024 heeft [verweerder] een vermoeden van belangenverstrengeling door [betrokkene 3] gemeld bij de bestuurssecretaris tevens MT-lid Legal en op 27 mei 2024 bij HR. Er is volgens [verweerder] sprake van (schijn van) belangenverstrengeling tussen enerzijds de belangen van [betrokkene 3] in zijn functie bij ROM InWest en anderzijds zijn zakelijke belangen als partner van de adviesorganisatie [bedrijf 1] .
2.12.
Bij e-mail van 31 mei 2024 aan [betrokkene 3] heeft [verweerder] , met een groot deel van de medewerkers van ROM InWest in de blinde kopie (‘bcc’), laten weten dat hij zich niet kan vinden in de kritiekpunten uit de tussenevaluatie.
2.13.
Vervolgens heeft [verweerder] op 31 mei, 1 en 4 juni 2024 per WhatsApp meerdere collega’s bericht over zijn e-mail aan [betrokkene 3] . Het gaat onder meer om [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) die per 1 juli 2024 zou terugkomen van zwangerschaps- en bevallingsverlof en dan zijn leidinggevende zou worden, zijn junior teamlid [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ) en [betrokkene 7] (Programma Manager Innovatie en Ecosysteem-ontwikkeling, hierna: [betrokkene 7] ). [verweerder] schrijft in voornoemde WhatsAppberichten onder meer:
‘(…) Alleen de new hires eruit gelaten om ze niet af te schrikken. (…)Ik denk dat ik [betrokkene 3] eruit heb voordat je terug bent.(…)Game on. (…)Fuck you [betrokkene 3] . (…)En heel goed oppassen op [betrokkene 3] . Want die manipulatieve schoft heeft echt geen enkele manieren.(…)En ik pas ook wel op en ik denk goed na. Dus kan er bijna niks mis gaan, right? ;) Begin net de smaak te pakken te krijgen en zonder [betrokkene 2] [[betrokkene 2] , tot 1 januari 2024 de leidinggevende van [verweerder] , ktr
] en [betrokkene 3] kunnen we pas echt aan de slag ;)
2.14.
Op 5 en 6 juni 2024 heeft [verweerder] zijn vermoeden van belangenverstrengeling bij [betrokkene 1] gemeld.
2.15.
Op 5 juni 2024 heeft [verweerder] [betrokkene 6] per WhatsApp bericht:
‘(…) Echt diep teleurgesteld in [betrokkene 8] en [betrokkene 6] btwDat zij mijn roep om hulp van hen als ‘vervelend’ ervaren (…)Ik pak [betrokkene 3] zelf wel aan. Als niemand mij wil helpen dan pak ik hem alleen wel aan. (…)Als ik de plas benzine om [betrokkene 3] heen heb aangestoken. (…)Don’t worry, ik laat jou niks gebeuren. Anders heeft [betrokkene 3] echt ruzie met mij. Dan kom ik heb fysiek opzoeken. (…)Dan doe ik ook gewoon aangifte. Kijken wie er dan slecht slaapt.Ik zal dat zeggen tegen hem Beste [betrokkene 3] , als je nog een keer mijn teamleden een onveilig gevoel geeft.Dan zal ik jou die dienst ook doen.Dan gaan de handschoenen uit. (…)’
2.16.
Op 10 juni 2024 heeft een portfolio ondernemer [verweerder] aangesproken op de antagonistische en onvriendelijke toonzetting van zijn e-mail en het feit dat daarin beweringen, conclusies en suggesties staan die feitelijk onjuist zijn.
2.17.
Op 18 juni 2024 hebben [betrokkene 1] en HR met [verweerder] gesproken over de evaluatie van [betrokkene 3] , het rondsturen van [verweerder] ’s reactie daarop via bcc en over [verweerder] ’s beschuldigingen van belangenverstrengeling door [betrokkene 3] . [betrokkene 1] heeft [verweerder] uitgelegd dat volgens haar geen sprake is van belangenverstrengeling en heeft mediation voorgesteld om de situatie te normaliseren en het ontstane wantrouwen weg te nemen.
2.18.
Op 22 juni 2024 heeft [verweerder] aan [betrokkene 5] geappt dat zijn juristen en andere adviseurs vinden dat hij een klokkenluidersmelding moet doen en heeft hij geschreven: ‘
Het is een interessant schaakbord’.
2.19.
Op 25 juni 2024 heeft [verweerder] [betrokkene 5] geappt dat hij alles onder controle heeft, dat de klacht tegen [betrokkene 3] ( [betrokkene 3] ) bij de RvC ligt en dat de klokkenluidersmelding in voorbereiding is. Hij schrijft verder:
‘Je komt precies terug [van verlof per 1 juli 2024, ktr
] op het juiste moment. (…) De klachtenprocedure tegen [betrokkene 3] loopt langs 3 assen (van de beschikbare 4):- (Psychisch) Geweld en agressie- Pesten en treiteren- Discriminatie(…) Doel is gewoon om voor meerdere ankers te gaan liggen (…). De categorie seksuele intimidatie was een beetje vergezocht. (…)’
2.20.
Ook op 25 juni 2024 heeft [verweerder] een klacht over ongewenste omgangsvormen (agressie en geweld, pesten en treiteren en discriminatie) tegen [betrokkene 3] ingediend (hierna: de Klacht). Op 27 juni 2024 heeft de RvC [verweerder] geïnformeerd dat de Klacht in behandeling is genomen en dat een externe klachtencommissie wordt ingesteld voor onderzoek naar de Klacht.
2.21.
Bij e-mail van 2 juli 2024 heeft [verweerder] aan een klant van adviesbureau [bedrijf 3] waarmee ROM InWest samenwerkt geschreven:
‘(…) [bedrijf 3] , een adviesclub uit [plaats 2] . Graag wil ik jullie waarschuwen voor deze partij… Behalve dat [bedrijf 3] Kwalitatief Uitermate Teleurstellend advieswerk levert, maken ze ronduit schandalige afspraken (…)’.
2.22.
Bij e-mail van 4 juli 2024 heeft [betrokkene 1] aan [verweerder] geschreven:
‘(…) Er gaan dingen niet goed in de communicatie. (…) Zo heb ik signalen ontvangen dat je bepaalde informatie en insinuaties hebt gedeeld met collega’s, waaronder dat er een casus bij de (…) RvC ligt. Dat vinden wij echt niet goed, want dat veroorzaakt onrust binnen de organisatie. Daarom verzoeken wij jou dringend hiermee te stoppen. Laat het proces zijn beloop hebben en betrek anderen daar niet bij (…)’
2.23.
Op 4, 5, 6 en 8 juli 2024 in de (late) avonduren heeft [verweerder] talloze [1] WhatsApps en e-mails aan [betrokkene 5] (die op dat moment net terug was van verlof) en [betrokkene 6] gestuurd over [betrokkene 3] , waarin hij onder meer schrijft:
‘(…) Ik snap trouwens wel dat je [betrokkene 3] te vriend wil houden, maar die werkt niet meer voor ROM InWest over ongeveer 5 weken. (…) Ik stuur je een email gesprek met de vertegenwoordiger van de RvC. Goed om van tevoren te weten: jij [[betrokkene 5] , ktr
] wordt erin genoemd. Maar 2 weken geleden had je [betrokkene 2] geheten. (…)
2.24.
Op 9 en 10 juli 2024 in de late avonduren heeft [verweerder] meerdere WhatsAppberichten aan [betrokkene 6] gestuurd, waarin hij onder meer schrijft: ‘
(…)Resumé: de strijd is pas net begonnen. (…) Ik zet in op gevangenisstraf. Maar weet niet of dat haalbaar is. [betrokkene 3] lijkt geen strafblad te hebben verder. Helaas. (…) Dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dit niet snappen is de reden dat [betrokkene 2] er niet meer is, en over een maand [betrokkene 3] ook niet meer. (…)
2.25.
Bij e-mail van 12 juli 2024 heeft [betrokkene 5] aan [verweerder] geschreven:
‘(…) Ondanks dat ik je meerdere keren heb gevraagd dit niet te doen, blijf je jouw visie over [betrokkene 3] met mij delen. Je gaf aan het belangrijk te vinden om mij te informeren omdat ik jouw leidinggevende ben, maar je houdt het niet puur feitelijk zoals ik heb gevraagd. Ik voel me daardoor onder druk gezet om partij te kiezen, bijvoorbeeld doordat je e-mails zoals hieronder stuurt. Je toonzetting versterkt dit en vind ik sowieso geen acceptabele manier van communiceren. (…) Nogmaals en voor de laatste keer vraag ik je dit niet meer te doen zodat we op een betere manier kunnen samenwerken.’
2.26.
Kort daarna, ook op 12 juli 2024, heeft [verweerder] van [betrokkene 1] een ‘tweede en laatste’ officiële waarschuwing ontvangen. In deze waarschuwing staat onder meer:
‘(…) Als CEO van ROM InWest heb ik onder andere de verplichting de organisatorische continuïteit en de (sociale) veiligheid binnen de organisatie te waarborgen. Dat betekent serieuze opvolging te geven aan de melding die jij bij mij hebt gedaan op 6 juni 2024. Bij het opvolgen van deze melding heb ik ook rekening te houden met de belangen van degene over wie je meldt. Ruchtbaarheid geven aan jouw bezwaren en dat deze nu bij de RvC liggen, heeft in onze kleine organisatie een enorme impact. Jouw communicatiestijl en wijze van doen wordt door collega’s als zeer onprettig ervaren. Gezien mijn rol, dien ik ook te acteren op basis van de huidige signalen en klachten over jouw communicatiestijl, met name nu deze van dusdanige aard zijn dat de organisatorische continuïteit en de (sociale) veiligheid binnen de organisatie in het geding komen. Nu je op 8 november 2023 een officiële waarschuwing hebt ontvangen, kan je deze beschouwen als een tweede, en laatste waarschuwing.’
2.27.
Op 12 juli 2024 is [verweerder] akkoord gegaan met het voorstel van [betrokkene 1] om de OostNL Klokkenluidersregeling 2023 (hierna: de Meldregeling) tussen partijen van toepassing te verklaren. Vervolgens heeft [verweerder] dezelfde dag een klokkenluidersmelding (hierna: de Melding) gedaan. Op 19 juli 2024 heeft de RvC de ontvangst van de Melding bevestigd. Daarbij is aangegeven dat, vanwege een overlap tussen de Klacht en de Melding en om dubbel werk te voorkomen, de behandeling van de Melding wordt opschort totdat de behandeling van de Klacht is afgerond.
2.28.
Op 19 juli 2024 is [verweerder] door [betrokkene 1] op non-actief gesteld. In de bevestigingsbrief staat:
‘(…) In mijn e-mail van 12 juli jl. heb ik jou gewezen op de onrust die jij hebt veroorzaakt in de organisatie door jouw communicatiestijl en het organisatie breed verspreiden van jouw tussenevaluatie. Collega’s hebben aangegeven dit als zeer onprettig te ervaren. In ons gesprek op 18 juni jl. ben je hier al eerder op gewezen. De boodschap was helder: houd jouw melding/klacht vertrouwelijk anders ontstaat er een onwerkbare situatie op de werkvloer. Na de eerdere officiële waarschuwing over jouw communicatiestijl, heb je op 12 juli jl. een tweede en laatste waarschuwing ontvangen om niet met collega’s te communiceren over jouw klacht en melding. Nogmaals is uitgelegd dat dit impact heeft op het team. Ondanks deze waarschuwing heb je recent toch jouw klokkenluidersmelding verspreid binnen jouw team. Dit kunnen wij niet accepteren. Ons rest daarom niets anders dan jou met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen met behoud van loon. (…)’.
2.29.
Op 23, 26 en 28 juli 2024 heeft [verweerder] [betrokkene 6] meerdere WhatsAppberichten gestuurd waarin hij haar informeert dat, als zijn schorsing niet wordt teruggedraaid, hij een externe klokkenluidersmelding gaat doen, de aandeelhouders erbij betrekt en een kort geding gaat starten. In één van die berichten heeft [verweerder] ook de dagvaarding aan [betrokkene 6] doorgestuurd. Hij schrijft onder meer: ‘
Geen beste beeldvorming. Maar de zitting is publiek, dus dit komt 100% in de krant zo. (…) Al bel ik zelf de aandeelhouders eerst om ze daarop voor te bereiden. (…). Een veldslag in de kortgeding rechtbank aan het voorbereiden’. [verweerder] heeft [betrokkene 6] in die berichten ook gevraagd een verklaring voor hem af te leggen.
2.30.
Op 24 juli 2024 is [verweerder] naar de crediteurenvergadering van een portfolio ondernemer ( [bedrijf 5] ) gegaan, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van [betrokkene 5] om dat niet te doen. [betrokkene 5] heeft verklaard dat [verweerder] haar na de zitting aansprak op een wijze die door haar als intimiderend en bedreigend is ervaren.
2.31.
Na de kort geding zitting op 12 augustus 2024 heeft [verweerder] [betrokkene 6] op 14 augustus 2024 WhatsAppberichten gestuurd, waarin hij een krantenartikel over het kort geding doorstuurt en schrijft:
‘Nu moeten we:- [betrokkene 3] nog laten schorsen en;- [betrokkene 3] ontslaan;
- en voorkomen dat ik ontslagen wordt;- en misschien [betrokkene 1] [[betrokkene 1] , ktr]
vervangenEigenlijk ben ik amper halverwege (…)’
2.32.
Op 21 augustus 2024 is [verweerder] onaangekondigd verschenen op de homologatievergadering van [bedrijf 5] en heeft hij overleg met de bewindvoerder gevoerd.
2.33.
Bij kort geding vonnis van 26 augustus 2024 [2] is ROM InWest veroordeeld om de waarschuwing van 12 juli 2024 in te trekken en de non-actiefstelling van 19 juli 2024 ongedaan te maken. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat ROM InWest niet heeft weten te weerleggen dat de maatregelen verband houden met de Melding. Ten tijde van dit kort geding waren de hiervoor geciteerde berichten van [verweerder] nog niet bij ROM InWest bekend, zodat deze geen onderdeel uitmaakten van die procedure.
2.34.
Bij e-mail van 29 augustus 2024 heeft ROM InWest aan [verweerder] bevestigd dat de non-actiefstelling wordt ingetrokken en is [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op 9 september 2029 met [betrokkene 1] en [betrokkene 5] en aansluitend een intakegesprek voor mediation met [betrokkene 5] om de verstoorde relatie te herstellen.
2.35.
Bij e-mail van 6 september 2024 heeft [verweerder] ROM InWest laten weten dat hij voor mediation geen aanleiding ziet, omdat hij nooit problemen met [betrokkene 5] heeft ervaren.
2.36.
[verweerder] is niet verschenen op het gesprek op 9 september 2024. Bij e-mail van 10 september 2024 heeft [betrokkene 5] het volgende aan [verweerder] geschreven:
‘(…) Je bent helaas niet gekomen. (…) Voor alle duidelijkheid (…) je hebt mijn vertrouwen en onze werkrelatie wel degelijk ernstig geschaad. Dit niet alleen door jouw optreden tegen mij tijdens de surseance-zitting (…) waar je intimiderend voor me bent gaan staan en ik me echt onveilig voelde maar ook daarbuiten. (…) Steeds probeer je mij te controleren en accepteer je mijn leiding niet. (…) Het vonnis betekent niet dat de vertrouwensbreuk tussen ons niet bestaat. Wel wil ik graag werken aan herstel van die vertrouwensbreuk om onze relatie te verbeteren (…)’ . In voornoemde e-mail heeft [betrokkene 5] [verweerder] geïnstrueerd welke werkzaamheden hij dient op te pakken en hem uitgenodigd voor een gesprek hierover, desgewenst in aanwezigheid van zijn vertrouwenspersoon.
2.37.
Bij e-mail van 11 september 2024 heeft [verweerder] onder meer aan [betrokkene 5] laten weten dat hij niet akkoord is met haar voorstel voor de op te pakken werkzaamheden, omdat dit zou neerkomen op een overplaatsing.
2.38.
Bij e-mail van 16 september 2024 heeft [verweerder] aan [betrokkene 5] laten weten dat hij doorgaat met het bedienen van de portfoliobedrijven waarvoor hij voor zijn non-actiefstelling werkte. In navolging hierop heeft [verweerder] kort daarna onaangekondigd en zonder zijn leidinggevende en betrokken medewerkers te informeren deelgenomen aan een digitale vergadering met een externe ondernemer ( [bedrijf 4] ) en contact gelegd met een potentiële co-financier ( [bedrijf 6] ). [verweerder] weigerde uit de digitale vergadering met [bedrijf 4] te vertrekken en zocht na afloop collega [betrokkene 6] fysiek op. Twee collega’s die daarbij waren, hebben verklaard over de agressieve en intimiderende houding en toon die hij zich hierbij aanmat.
2.39.
Op 17 september 2024 hebben [betrokkene 5] en [verweerder] in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon met elkaar gesproken en op 4 oktober 2024 heeft [betrokkene 1] met [verweerder] gesproken. In beide gesprekken is aan [verweerder] – mede naar aanleiding van het advies van de klachtcommissie en de RvC – mediation voorgesteld. [verweerder] heeft aangegeven dat hij geen mediation wil omdat hij dan zou meewerken aan zijn eigen ontslagdossier.
2.40.
Op 23 oktober 2024 heeft de klachtcommissie geoordeeld dat de Klacht ongegrond is, omdat geen van de gedragingen van [betrokkene 3] , voor zover deze zijn komen vast te staan, kan worden aangemerkt als ongewenste omgangsvorm.
2.41.
Op 30 oktober 2024 heeft de RvC [verweerder] laten weten dat zij een externe deskundige zal benoemen om via een “quick scan” vast te stellen of er sprake is van een vermoeden dat verder en uitgebreider onderzoek naar de misstandmelding noodzakelijk maakt.
2.42.
Op 5 november 2024 heeft de zitting plaatsgevonden in een kort geding van [verweerder] tegen ROM InWest. [verweerder] vorderde onder andere dat hij zou worden toegelaten tot werkzaamheden voor een aantal specifieke portfolio’s waaraan hij voor zijn non-actiefstelling ook werkte.
2.43.
Op 10 november 2024 heeft [verweerder] bij de aandeelhouders van ROM InWest andere misstandvermoedens gemeld.
2.44.
Bij e-mail van 15 november 2024 heeft de RvC [verweerder] geïnformeerd dat een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld, omdat op grond van de “quick scan” een onderzoek naar de Melding en de op 10 november 2024 door [verweerder] gemelde verwijten, gewenst is.
2.45.
Bij kort geding vonnis van 15 november 2024 zijn de vorderingen van [verweerder] afgewezen en is de tegenvordering van ROM InWest, om [verweerder] voor de duur van deze ontbindingsprocedure op non-actief te stellen, toegewezen. Verder is [verweerder] veroordeeld om, op straffe van een dwangsom, zijn geheimhoudingsplichten na te leven. [3]
2.46.
ROM InWest heeft verklaringen overgelegd van de navolgende medewerkers van ROM: [betrokkene 6] , [betrokkene 5] , [betrokkene 9] , [betrokkene 7] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] , [betrokkene 12] , [betrokkene 13] , [betrokkene 14] , [betrokkene 15] , [betrokkene 16] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] . Daarnaast heeft een aantal werknemers bij e-mail van 18 oktober 2024 een anonieme verklaring afgelegd. De medewerkers verklaren daarin over de gedragingen van [verweerder] en welk effect dit op hen en op de werksfeer heeft gehad.

3.Het verzoek

3.1.
ROM InWest verzoekt primair om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen. Subsidiair wordt verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens verwijtbaar handelen (e-grond), een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) dan wel een combinatie van beide gronden (i-grond).

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich en verzoekt
primairom afwijzing van het ontbindingsverzoek.
Subsidiairverzoekt [verweerder] om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de RvC zijn onderzoek naar de Melding heeft afgerond en een verslag daarvan heeft geproduceerd.
Meer subsidiair, in het geval er toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om rekening te houden met de geldende opzegtermijn, te bepalen dat ROM InWest een transitievergoeding - in geval van ontbinding op de i-grond met 50% verhoogd - en een billijke vergoeding van
€ 272.503,44 bruto (twee jaarsalarissen) aan [verweerder] moet betalen.
4.2.
Primair, subsidiair en meer subsidiairverzoekt [verweerder] om te bepalen dat (1) het door de RvC uit te voeren onderzoek transparant dient te gebeuren conform het bepaalde in de Meldregeling, (2) [verweerder] gehouden is aan het geheimhoudingsbeding in zijn huidige arbeidsovereenkomst zonder dat op overtreding daarvan een dwangsom is gesteld met betrekking tot communicatie over de misstand aan een instantie die nu of op enig moment belast is met onderzoek naar de misstand en (3) ROM InWest gehouden is om gegevens omtrent [verweerder] in relatie tot de Melding bij de RvC en alle in relatie daarmee staande feiten en omstandigheden die zijn persoon betreffen, geheim te houden.

5.De beoordeling

het verzoek

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en zo ja, of ROM InWest daarbij een transitievergoeding en een billijke vergoeding aan [verweerder] verschuldigd is.
5.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
5.3.
ROM InWest legt aan haar verzoek (samengevat) ten grondslag dat gedurende het korte dienstverband van [verweerder] veel incidenten hebben plaatsgevonden. [verweerder] speelt een agressief schaakspel om zijn leidinggevende(n) uit de organisatie te werken. Hij schuwt daarbij geen enkel middel, conformeert zich niet aan adviezen van de klachtencommissie en de RvC om aan mediation mee te werken en heeft bewust ingezet op volledige escalatie. [verweerder] heeft daarbij ongevraagd collega’s en externen betrokken en daarmee de reputatie van ROM InWest ernstig geschaad. Ook heeft [verweerder] informatie achtergehouden of onjuiste informatie gedeeld en zijn geheimhoudingsverplichting geschonden ten aanzien van de Klacht en de Melding. Ondanks waarschuwingen van ROM InWest heeft [verweerder] zijn handelwijze en (dreigende en schofferende) manier van communiceren niet aangepast. Hierdoor is er een onhoudbare, onveilige werksfeer ontstaan en willen zijn leidinggevende en collega’s niet meer met [verweerder] samenwerken, aldus nog steeds ROM InWest.
5.4.
[verweerder] erkent dat zijn gedrag en communicatie(stijl) als confronterend en dwingend kan worden ervaren. Hij is echter van mening dat dit geen ontbinding rechtvaardigt, omdat zijn handelwijze moet worden gezien in de context van (de aard en de ernst van) de Melding en zijn frustratie over het feit dat ROM InWest zijn meldingen nooit serieus heeft genomen. [verweerder] geniet als klokkenluider bescherming tegen benadelingshandelingen en ROM InWest heeft niet aangetoond dat de ontbinding geen verband houdt met zijn melding. ROM InWest heeft [verweerder] in strijd met de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk) benadeeld en het eerste kort geding vonnis in de wind geslagen. Daarmee heeft zij de situatie bewust laten escaleren en de arbeidsrelatie kapot gemaakt, aldus [verweerder] .
Ontbinding wegens verwijtbaar gedrag [verweerder] (e-grond)
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat een ontbinding wegens verwijtbaar gedrag van [verweerder] gerechtvaardigd is. Door verwijtbare gedragingen van [verweerder] is een dusdanig onhoudbare situatie ontstaan dat in redelijkheid niet van ROM InWest kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De klokkenluidersbescherming waarop [verweerder] zich beroept staat niet aan ontbinding in de weg, omdat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de Melding. Dat het gedrag van [verweerder] voortkomt uit frustratie over het feit dat ROM InWest zijn meldingen niet serieus heeft genomen, is niet aannemelijk en vormt bovendien onvoldoende rechtvaardiging voor zijn gedrag. Herplaatsing ligt gelet op het voorgaande niet in de rede. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Vermoedens van [verweerder] gebaseerd op redelijke gronden
5.6.
Voorop wordt gesteld dat [verweerder] zijn vermoedens van (de schijn van) belangenverstrengeling bij ROM InWest mocht melden, en daartoe zelfs verplicht was op grond van de Integriteitsverklaring. [4] ROM InWest is in lijn met de overeengekomen Meldregeling gehouden de melding serieus te nemen en zorgvuldig te onderzoeken.
5.7.
ROM InWest heeft aangevoerd dat zij de Meldregeling nooit onverplicht zou hebben aangeboden als zij had geweten wat zij nu weet. Voor zover daarin een beroep op vernietiging wegens dwaling moet worden gelezen, slaagt dat niet. Dat [verweerder] met zijn Melding mogelijk ook andere (persoonlijke) belangen heeft gehad dan het blootleggen van een (vermoedelijke) misstand, doet aan het kunnen bestaan van redelijke gronden voor het vermoeden van die misstand immers niet af.
5.8.
De kantonrechter is met [verweerder] eens dat er redelijke gronden zijn voor zijn vermoedens van belangenverstrengeling. De schijn van belangenverstrengeling is gegeven, doordat [betrokkene 3] naast zijn functie van Directeur Innoveren, Investeren en Impact en MT-lid bij ROM InWest ook bestuurder en aandeelhouder is van adviesbureau [bedrijf 1] , terwijl ROM InWest met publiek geld gefinancierde opdrachten aan [bedrijf 1] heeft verstrekt. Relevant in dit verband is de Gedragscode [5] die ROM InWest op haar organisatie van toepassing heeft verklaard. Daarin wordt een vergelijkbare situatie genoemd als voorbeeld van (de schijn van) verstrengelde situaties. Ook het besluit van de RvC om de Melding in behandeling te nemen en deze, naar aanleiding van de uitgevoerde ‘quick scan’, verder te (laten) onderzoeken, vormt een bevestiging van het bestaan van de redelijke gronden. Dat betekent overigens niet dat de Melding ook gegrond is; dat zal nader onderzoek moeten uitwijzen. Het verweer van ROM InWest dat er geen redelijke gronden zijn voor de Melding omdat [verweerder] ‘precies weet hoe de vork in de steel zit’ [6] , wordt in het licht van het voorgaande als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
5.9.
Doordat [verweerder] een redelijke grond voor zijn vermoedens heeft, en deze zien op belangenverstrengeling bij het aanwenden van publieke middelen zodat het maatschappelijk belang in het geding is, valt de Melding onder de werking van de Wbk. ROM InWest heeft ook niets aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het hier niet gaat om melding van een vermoeden van een misstand als bedoeld in de definitiebepalingen van de Wbk. Dat ROM InWest minder dan vijftig werknemers heeft, zoals ROM InWest naar voren heeft gebracht, leidt er niet toe dat de Wbk niet van toepassing is. Dit criterium geldt alleen voor de verplichting om een interne meldregeling te hebben, maar niet voor andere verplichtingen uit de Wbk.
5.10.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [verweerder] zijn eerste klokkenluidersmelding op 24 mei 2024 bij ROM InWest heeft gedaan. [7] De stelling van [verweerder] dat hij zijn vermoedens mondeling al in oktober 2023 en per WhatsApp op 6 december 2023 heeft gemeld, is onvoldoende concreet onderbouwd. Het dossier bevat daarvoor geen aanknopingspunten. De WhatsAppberichten van 6 december 2023 kwalificeren niet als zo’n melding. Het bericht aan [betrokkene 13] alleen al niet omdat [betrokkene 13] niet de leidinggevende van [verweerder] is, en het bericht aan [betrokkene 2] niet omdat daarin niets over (de schijn van) belangenverstrengeling wordt gemeld. [verweerder] heeft het weliswaar over ‘verspilling van overheidsgelden’, maar daaruit volgt niet dat het hem toen al te doen was om belangenverstrengeling van [betrokkene 3] . Mede in dat licht acht de kantonrechter ook de stelling dat [verweerder] al in oktober 2023 zijn vermoedens mondeling met [betrokkene 2] zou hebben gedeeld, onvoldoende concreet. Uit die stelling blijkt immers niet wat er dan precies zou zijn gemeld of gezegd en of deze uitlatingen wél als klokkenluidersmelding te kwalificeren zijn. Omdat [verweerder] op dit punt onvoldoende heeft gesteld, wordt zijn bewijsaanbod gepasseerd.
Geen verboden benadeling, want ontbinding houdt geen verband met de Melding
5.11.
Op grond van de Wbk is het verboden klokkenluiders te benadelen. Deze wet bevat een bewijsvermoeden dat benadeling van een werknemer nadat een klokkenluidersmelding is gedaan, verband houdt met die melding. Het is aan de werkgever om dat vermoeden te ontzenuwen. [8] Uit het voorgaande volgt dat [verweerder] bescherming geniet tegen benadelingshandelingen vanaf het moment dat hij zijn vermoedens voor het eerst bij ROM InWest heeft gemeld (24 mei 2024). Maar de kantonrechter is van oordeel dat ROM InWest erin is geslaagd aan te tonen dat de benadeling niet het gevolg is van de Melding. Uit de vaststaande feiten volgt dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met het feit dat [verweerder] de Melding heeft gedaan, maar met de verwijtbare en voor ROM InWest nodeloos schadelijke wijze waarop hij daarmee is omgegaan en ander verwijtbaar gedrag dat volledig losstaat van de Melding. Als gevolg daarvan is de onhoudbare situatie ontstaan dat een groot aantal collega’s schriftelijk heeft verklaard dat zij een samenwerking met [verweerder] niet meer zien zitten, [betrokkene 5] heeft verklaard dat zij geen leiding meer wil geven aan [verweerder] en [betrokkene 1] (CEO) het vertrouwen in [verweerder] heeft opgezegd, terwijl eerdere pogingen van ROM InWest om in mediation te spreken over herstel van de ontstane vertrouwensbreuk door [verweerder] stelselmatig uit de weg zijn gegaan.
5.12.
De verwijten aan het adres van [verweerder] komen erop neer dat hij zich op veel momenten onacceptabel, ongepast en/of grensoverschrijdend heeft gedragen richting collega’s, leidinggevenden en externen, en zijn leidinggevenden bij herhaling heeft ondermijnd. Hiermee heeft hij de belangen van ROM InWest en andere betrokkenen onnodig geschaad. ROM InWest heeft de verwijten aan de hand van gedocumenteerde voorbeelden onderbouwd. De kantonrechter doelt bijvoorbeeld op: (i) het incident met de sollicitant, (ii) het heimelijk opnemen van een gesprek met een portfolio-ondernemer en dat intern delen met de titel ‘greed has a name’, (iii) het heimelijk (in de bcc) aan vrijwel de hele organisatie versturen van zijn reactie op het beoordelingsverslag van [betrokkene 3] , (iv) zijn ongepaste, denigrerende en/of agressieve toonzetting in communicatie met of over leidinggevenden, collega’s en externe partijen ( [bedrijf 2] , [bedrijf 4] en [bedrijf 3] ), waarover externen zich ook hebben beklaagd, (v) het tegen werkinstructies in deelnemen aan vergaderingen (Fund-in-Fund werkgroep, crediteuren- en homologatievergadering van [bedrijf 5] , [bedrijf 4] ), (vi) het zonder medeweten van de leidinggevenden benaderen van een co-financier om een door de leidinggevende uitgezette koers te saboteren ( [bedrijf 6] ) en (vii) bejegening van collega’s op een manier die door hen als intimiderend en bedreigend is ervaren ( [betrokkene 5] en [betrokkene 6] ).
5.13.
Verder volgt uit de vele WhatsAppberichten van [verweerder] aan [betrokkene 6] en [betrokkene 5] dat [verweerder] , na ontvangst van de hem onwelgevallige beoordeling van [betrokkene 3] , de persoonlijke aanval op [betrokkene 3] heeft geopend en het plan heeft opgevat om [betrokkene 3] ‘koste wat kost’ de organisatie uit te werken. [verweerder] heeft, zo valt uit zijn WhatsAppberichten af te leiden, in elk geval mede met dit doel een (later ongegrond verklaarde) klacht over ongewenste omgangsvormen en een klokkenluidersmelding over [betrokkene 3] ingediend. Tijdens de zitting heeft [verweerder] ook gezegd dat hij die beoordeling als een “afrekening” beschouwde. Voor die zienswijze bestaan naar het oordeel van de kantonrechter geen aanknopingspunten. In de beoordeling worden naast verbeterpunten ook positieve punten benoemd. En nog daargelaten dat [verweerder] op dat moment nog geen klokkenluidersmelding had gedaan [9] , kan ook niet worden gezegd dat de waarnemingen van [betrokkene 3] over het functioneren van [verweerder] , ongegrond en uit de lucht gegrepen zijn. Het beeld dat uit de communicatie van [verweerder] zelf naar voren komt, is in lijn met de kritiekpunten van [betrokkene 3] .
Zoals hiervoor is overwogen mocht [verweerder] zijn vermoedens van belangenverstrengeling melden, los van het motief daarvoor, maar dat ontslaat hem niet van de plicht zich als goed werknemer te (blijven) gedragen en oog te houden voor de belangen van ROM InWest en andere betrokkenen, inclusief degene over wie de melding ging. Dat heeft hij, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, niet gedaan. Meerdere collega’s hebben schriftelijk verklaard dat [verweerder] hen tegen hun wil heeft betrokken bij zijn strijd tegen [betrokkene 3] en dat zijn handelwijze tot veel onrust en een algemeen gedeeld gevoel van onveiligheid op de werkvloer heeft geleid. Verder blijkt uit de overgelegde correspondentie dat [verweerder] informatie over zijn melding/strijd tegen [betrokkene 3] en ROM InWest en over de door hem gevoerde kort gedingen, niet alleen deelde met de daartoe aangewezen personen/autoriteiten, maar ook met collega’s en externen, kennelijk met het doel om [betrokkene 3] bij zoveel mogelijk mensen in een kwaad daglicht te stellen. Ofschoon het onder omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn om het vermoeden van een misstand openbaar te maken, gelden daarvoor criteria die [verweerder] niet in acht heeft genomen. Niet alleen heeft hij al kort na de Melding informatie met derden gedeeld, maar door de wijze waarop hij zich heeft geuit en is blijven uiten heeft hij onvoldoende zorgvuldigheid betracht richting zijn werkgever en [betrokkene 3] en zijn persoonlijk belang laten prevaleren boven het belang van ROM InWest. [verweerder] heeft de kantonrechter er niet van kunnen overtuigen dat het algemeen belang gediend was bij deze manier van openbaren, en bovendien in de gegeven omstandigheden zwaarder moest wegen dan het nadeel dat daarmee aan ROM InWest en [betrokkene 3] werd toegebracht.
5.14.
De stelling dat het gedrag van [verweerder] voortkomt uit frustratie over de wijze waarop ROM InWest met de Melding is omgegaan, wordt niet gevolgd. De kantonrechter is wél met [verweerder] eens dat de Melding onvoldoende voortvarend is opgepakt. Het is voorstelbaar dat [verweerder] zich daarin niet serieus genomen heeft gevoeld, nu [betrokkene 1] hem direct na de melding al liet weten dat van belangenverstrengeling geen sprake was, en de melding – in tegenstelling tot wat de Meldregeling voorschrijft – niet direct is onderzocht. De quick scan is pas begin november 2024 uitgevoerd en het verdergaande onderzoek moest ten tijde van de zitting nog worden opgestart. Het is aannemelijk dat deze gang van zaken eraan heeft bijgedragen dat de situatie verder kon ontsporen, maar daarmee is nog niet gezegd dat het verwijtbare gedrag van [verweerder] ook daardoor is veroorzaakt. Dat is niet het geval. De eerste ongepaste en grensoverschrijdende appberichten aan [betrokkene 6] en [betrokkene 5] over hoe [verweerder] [betrokkene 3] ‘ten val’ wil gaan brengen zijn al vroeg in het meldproces verstuurd, nog voordat [verweerder] een officiële melding bij de RvC had gedaan. [10] Verder geldt dat veel van de aangehaalde incidenten waarin [verweerder] onacceptabel gedrag heeft vertoond, niets te maken hebben met de melding of de wijze waarop die is opgepakt (zie bijvoorbeeld rov. 5.12 onder i, ii, vi en vii). Tot slot volgt uit de stukken dat [verweerder] ook vóór zijn eerste melding al verwijtbaar gedrag vertoonde. [11]
5.15.
[verweerder] heeft zich er nog op beroepen dat de waarschuwing van 12 juli 2024 en zijn non-actiefstelling in het kort geding vonnis van 26 augustus 2024 als benadelingshandelingen zijn beschouwd waartegen hij klokkenluidersbescherming genoot. Volgens [verweerder] heeft de werkgever verwijtbaar gehandeld door hem te waarschuwen en op non-actief te stellen en heeft dit verwijtbaar handelen (mede) [verweerder] ’s frustratie veroorzaakt. Maar ook dit argument slaagt niet. Het vonnis van 26 augustus 2024 is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die op dat moment bij de kantonrechter bekend waren en behelst bovendien naar zijn aard een voorlopig oordeel. Op basis van alle informatie die nu beschikbaar is, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] zich niet kon beroepen op klokkenluidersbescherming tegen de waarschuwing en non-actiefstelling. Ook deze hielden op basis van de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden geen verband met het feit dat [verweerder] de Melding heeft gedaan, maar met de verwijtbare wijze waarop hij zich richting zijn collega’s heeft gedragen.
5.16.
Ten slotte overweegt de kantonrechter dat, ook als het gedrag van [verweerder] wel zou voortkomen uit frustratie over de handelwijze van ROM InWest, dit geen rechtvaardiging vormt voor zijn gedrag. Voor het aan de kaak stellen van een misstand is het niet nodig om zo op de man te spelen als [verweerder] heeft gedaan en collega’s en derden te (blijven) betrekken bij de strijd. Voor het feit dat collega’s zich daardoor steeds onveiliger zijn gaan voelen, heeft [verweerder] geen enkel oog gehad. Als het [verweerder] werkelijk te doen was geweest om het blootleggen van een mogelijke misstand, dan hadden hem bovendien andere, voor ROM InWest minder schadelijke alternatieven opengestaan. Hij had in dat geval bijvoorbeeld het Huis van Klokkenluiders (hierna: het Huis) kunnen vragen onderzoek naar de vermeende misstanden te doen. [verweerder] heeft echter, nadat hij zich op 23 juni 2024 bij het Huis had gemeld, geen toestemming gegeven voor een gesprek tussen het Huis en ROM InWest, waarmee hij dat traject heeft afgesneden.
5.17.
De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te bepalen dat de behandeling van het ontbindingsverzoek zal worden aangehouden totdat de RvC het onderzoek naar de Melding heeft afgerond. Een eventuele gegrondverklaring van de Melding, kan de gedragingen van [verweerder] en de onhoudbare situatie die inmiddels is ontstaan niet ongedaan maken.
Ontbinding zonder inachtneming opzegtermijn en zonder transitievergoeding
5.18.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van ROM InWest zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kwalificeert de kantonrechter het gedrag van [verweerder] als
ernstigverwijtbaar. Die conclusie is met name gebaseerd op de duur en de ernst van de gedragingen. Daarbij wegen vooral zwaar de toon en de dwingende wijze waarop [verweerder] zich richting zijn collega’s heeft geuit, de kwade bedoelingen van [verweerder] - die zich niet uitsluitend heeft gericht op de misstand, maar de aanval op [betrokkene 3] persoonlijk heeft geopend - en dat [verweerder] ondanks waarschuwingen herhaaldelijk instructies van zijn leidinggevende in de wind heeft geslagen, collega’s heeft geïntimideerd en hen ten overstaan van portfolio-bedrijven voor het blok heeft gezet. Het gevolg daarvan is dat het einde van de arbeidsovereenkomst zonder toepassing van een opzegtermijn wordt bepaald op 10 januari 2025 [12] en dat [verweerder] geen aanspraak heeft op een transitievergoeding. [13]
Geen ernstig verwijtbaar handelen ROM InWest
5.19.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door ROM InWest als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst eindigt. Het einde van de arbeidsovereenkomst is immers het gevolg van het (ernstig verwijtbare) handelen van [verweerder] . Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor in 5.10 tot en met 5.16 is overwogen.
5.20.
Omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft ROM InWest geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
Proceskosten
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van ROM InWest worden vastgesteld op € 814,-.
Het tegenverzoek
5.22.
Op het verzoek van [verweerder] om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding is hiervoor al beslist.
Onderzoek naar de Melding
5.23.
Hiervoor is al overwogen dat de RvC de Melding moet afhandelen conform het bepaalde in de overeengekomen Meldregeling. [14] De RvC heeft onlangs aan [verweerder] bevestigd dat een onafhankelijk onderzoek door externe onderzoekers wordt opgestart. Ter zitting heeft de voorzitting van de RvC die toezegging herhaald. Op grond van de Meldregeling is de RvC gehouden tot het (laten) doen van een onafhankelijk onderzoek, waarbij hoor- en wederhoor moet worden toegepast en het (concept en definitieve) onderzoeksrapport aan [verweerder] moet worden verstrekt. [15] Omdat deze verplichtingen al uit de Meldregeling voortvloeien en er geen aanwijzingen zijn dat die verplichtingen niet door de RvC zullen worden nageleefd, bestaat op dit moment onvoldoende belang bij een veroordeling van ROM InWest daartoe. Het verzoek van [verweerder] terzake zal daarom worden afgewezen.
Geheimhouding
5.24.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter om te bepalen dat [verweerder] gehouden is aan het geheimhoudingsbeding uit zijn arbeidsovereenkomst zonder dat op overtreding daarvan een dwangsom is gesteld met betrekking tot communicatie over de Misstand aan een instantie die belast is of zal worden met onderzoek naar de Misstand. [verweerder] heeft dit verzoek in het verweerschrift niet toegelicht. Ter zitting heeft de gemachtigde uitgelegd dat het op basis van het tweede kort geding vonnis voor [verweerder] niet duidelijk is waar hij zich aan moet houden. De kantonrechter stelt vast dat het ingestelde, algemeen geformuleerde verzoek daarvoor geen oplossing biedt en bij toewijzing juist aanleiding zou kunnen vormen voor executieproblemen. De kantonrechter zal het verzoek van [verweerder] dan ook afwijzen. Daarbij wordt wel opgemerkt dat er op grond van artikel 1a Wbk en artikel 9 Meldregeling geen geheimhoudingsplicht voor [verweerder] geldt als mededeling verplicht is op grond van een wettelijk voorschrift.
5.25.
Tot slot heeft [verweerder] verzocht om te bepalen dat ROM InWest gehouden is tot geheimhouding van gegevens omtrent de persoon van [verweerder] in relatie tot de Melding en alle in relatie daarmee staande feiten en omstandigheden die zijn persoon betreffen. Een dergelijke geheimhoudingsplicht rust al op ROM InWest op grond van artikel 1a van de Wbk en artikel 9 van de Meldregeling. Niet gesteld of gebleken is dat ROM InWest deze verplichtingen heeft geschonden. [verweerder] heeft dan ook onvoldoende belang bij toewijzing van zijn verzoek.
Proceskosten
5.26.
De proceskosten voor het tegenverzoek komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij in het ongelijk wordt gesteld. Gelet op de samenhang tussen het verzoek en het tegenverzoek zal het salaris van de gemachtigde van RomInWest op nihil worden gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 10 januari 2025;
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ROM InWest tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 130,00
salaris gemachtigde € 814,00;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.4.
wijst het verzoek af;
6.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ROM InWest tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zo zond [verweerder] op 4 juli 2024 131 whatsappberichten aan [betrokkene 5] en 51 aan [betrokkene 6] en op 6 juli 2024 in totaal 171 berichten aan [betrokkene 5] .
4.Zie 2.3 bij Feiten
5.Zie 2.3 bij Feiten
6.Randnummer 139 verzoekschrift
7.Zie 2.11 bij Feiten.
8.Art 17eb Wbk.
9.Zie rov. 5.10 hiervoor.
10.Zie 2.13, 2.15, 2.19, 2.23 en 2.24 bij Feiten
11.Zie 2.6 tot en met 2.9 bij Feiten.
12.Art. 7:671b lid 9 sub b BW.
13.Art. 7:673 lid 7 sub c BW.
14.Zie rov 5.7.
15.Art 4 lid 4 en art 5 van de Meldregeling.