ECLI:NL:RBNHO:2024:8683

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
11229617 \ VV EXPL 24-137
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klokkenluidersbescherming en benadeling in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap ROM InWest B.V. [eiser] heeft zich beroepen op klokkenluidersbescherming na het indienen van een melding over vermoedelijke belangenverstrengeling binnen de organisatie. De werknemer was sinds 7 januari 2022 in dienst en had verschillende meldingen gedaan over het functioneren van zijn leidinggevende, [betrokkene 1]. Na het indienen van zijn klokkenluidersmelding op 12 juli 2024, ontving hij een tweede officiële waarschuwing en werd hij op non-actief gesteld. [eiser] vorderde in kort geding dat de kantonrechter deze maatregelen zou intrekken en hem zou toelaten tot zijn werk.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich terecht beroept op de klokkenluidersbescherming. De officiële waarschuwing en de non-actiefstelling zijn in dit kader niet terecht, aangezien de werkgever de werknemer niet mag benadelen als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de maatregelen niet in verband stonden met de klokkenluidersmelding. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld om de non-actiefstelling ongedaan te maken en de waarschuwing in te trekken, en heeft de proceskosten voor rekening van de werkgever gesteld.

De zaak benadrukt het belang van de bescherming van klokkenluiders in de arbeidsrelatie en de verplichtingen van werkgevers om een veilige werkomgeving te waarborgen, waarin werknemers vrijuit misstanden kunnen melden zonder vrees voor repercussies.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11229617 \ VV EXPL 24-137
Uitspraakdatum: 26 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser in de zaak van de vordering
gedaagde in de zaak van de tegenvordering
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.M. Beltzer
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROM InWest B.V.
gevestigd te Haarlem
gedaagde in de zaak van de vordering
eiseres in de zaak van de tegenvordering
verder te noemen: ROM
gemachtigde: mr. H.A.W. Ruiter en mr. D. van Daalen

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft op 26 juli 2024 een dagvaarding met 16 producties ingediend. ROM heeft een conclusie van antwoord met zelfstandige tegenvordering en 73 producties ingediend.
1.2.
Op 12 augustus 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [eiser] en ROM hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [eiser] de aanvullende producties 17 t/m 34 en 35 t/m 55 toegezonden. ROM heeft bezwaar gemaakt tegen de producties 35 t/m 55, omdat deze stukken minder dan één werkdag voorafgaand aan de zitting zijn ingediend. De kantonrechter heeft de toelaatbaarheid van de producties 35 t/m 55 bij aanvang van de zitting besproken en de beslissing tot het einde van de zitting uitgesteld. De kantonrechter heeft aan het einde van de zitting geen beslissing genomen over de toelaatbaarheid van deze producties. Omdat de beslissing van de kantonrechter niet op deze producties is gebaseerd (en ROM aldus niet in haar belangen is geschaad) en omdat ROM in haar pleitaantekeningen zelf naar één van die producties verwijst, worden de producties aangemerkt als onderdeel van het procesdossier.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is sinds 7 januari 2022 in dienst bij ROM. De (huidige) functie van [eiser] is Investment Principal.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de Gedragscode Integriteit Rijk van toepassing. In artikel 8.5 van deze gedragscode staat onder meer:

Als je het vermoeden hebt van een integriteitsschending kun je dat niet zomaar (blijven) negeren. Allereerst wordt van jou verwacht dat je normoverschrijdend gedrag bespreekbaar maakt en anderen aanspreekt op normoverschrijdend gedrag. In ernstiger situaties of als aanspreken niet helpt, wordt van jou verwacht dat je het vermoeden van een integriteitsschending op zijn minst signaleert of er formeel melding van maakt. Je signaleert de integriteitsschending in eerste instantie bij voorkeur bij je leidinggevende. (…)”
2.3.
Op 8 november 2023 heeft [eiser] een officiële waarschuwing ontvangen wegens het benaderen van een afgewezen sollicitant.
2.4.
Op 30 april 2024 en 7 mei 2024 hebben (tussen)evaluatiegesprekken plaatsgevonden tussen [eiser] en [betrokkene 1] (Ad-Interim Directeur Innoveren en Investeren bij ROM, hierna: ‘[betrokkene 1]’) over het functioneren van [eiser] . De uiteindelijke beoordeling van deze tussenevaluatie heeft [betrokkene 1] op 22 mei 2024 per e-mail aan [eiser] verstuurd.
[eiser] heeft op 31 mei 2024 inhoudelijk gereageerd op de tussenevaluatie van [betrokkene 1], met [betrokkene 2] (tot juni 2024 de direct leidinggevende van [eiser] , hierna: ‘[betrokkene 2]’) en [betrokkene 3] (HR bij ROM, hierna: ‘[betrokkene 3]’) in de kopie (‘cc’) en een groot deel van de medewerkers van ROM in de blinde kopie (‘bcc’). Het bezwaar van [eiser] was vooral gericht op het feit dat [betrokkene 1] geen (direct) leidinggevende van [eiser] was en dat er voor de evaluatie geen input was gevraagd aan collega’s.
2.5.
Op 24 mei 2024 heeft [eiser] in een telefoongesprek met [betrokkene 4] (Bestuurssecretaris en MT-lid legal bij ROM, hierna: ‘[betrokkene 4]’) een vermoeden van belangenverstrengeling binnen ROM aan de orde gesteld. Het vermoeden heeft betrekking op [betrokkene 1].
2.6.
Op 27 mei 2024 heeft [eiser] [betrokkene 3] in een fysiek overleg op het vermoeden van belangenverstrengeling gewezen.
2.7.
Bij e-mail van 4 juni 2024 heeft [eiser] aan [betrokkene 4] wederom zijn zorgen gemeld over een beslissing van de directie en over de recente afhandeling van een zaak.
2.8.
Op 5 juni 2024 heeft [eiser] zijn vermoeden van belangenverstrengeling bij [betrokkene 5] (CEO van ROM, hierna: ‘[betrokkene 5]’) onder de aandacht gebracht.
2.9.
Bij e-mail van 6 juni 2024 heeft [eiser] zijn zorgen en constateringen over de periode december 2023 tot en met mei 2024 met onderbouwing aan [betrokkene 5] verstuurd.
2.10.
Op 18 juni 2024 hebben [eiser] , [betrokkene 5] en [betrokkene 3] gesproken over het rondsturen van de reactie op de tussenevaluatie en de melding van 6 juni 2024.
2.11.
Op 25 juni 2024 heeft [eiser] een formele klacht ingediend over ongewenste omgangsvormen van [betrokkene 1] richting [eiser] (hierna: de klacht).
2.12.
De klacht is op 27 juni 2024 door de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) in behandeling genomen.
2.13.
Op 5, 6 en 8 juli 2024 heeft [eiser] meerdere e-mails over het handelen van [betrokkene 1] aan [betrokkene 6] (fondsmanager bij ROM en vanaf juni 2024 direct leidinggevende van [eiser] , hierna: ‘[betrokkene 6]’) verstuurd. [eiser] schrijft onder meer: “
Dit is waar mijn klokkenluidersmelding over gaat (…)”.
2.14.
Op 12 juli 2024 om 18:36 uur heeft [betrokkene 6] als volgt op de e-mail(s) van [eiser] onder 2.13 gereageerd:
“(…) Ondanks dat ik je meerdere keren heb gevraagd dit niet te doen, blijf je jouw visie over [betrokkene 1] met mij delen. Je gaf aan het belangrijk te vinden om mij te informeren omdat ik jouw leidinggevende ben, maar je houdt het niet puur feitelijk zoals ik heb gevraagd. Ik voel me daardoor onder druk gezet om partij te kiezen, bijvoorbeeld doordat je e-mails zoals hieronder stuurt. Je toonzetting versterkt dit en vind ik sowieso geen acceptabele manier van communiceren. (…) Nogmaals en voor de laatste keer vraag ik je dit niet meer te doen zodat we op een betere manier kunnen samenwerken.”
2.15.
Op 12 juli 2024 om 18:49 uur heeft [eiser] van [betrokkene 5] een ‘tweede en laatste’ officiële waarschuwing ontvangen. In deze waarschuwing staat onder meer:
“(…) Op 6 juni 2024 heb jij bij mij een melding gedaan over de verhoudingen tussen Rebel Group, [betrokkene 1] [[betrokkene 1],toevoeging kantonrechter
] en ROMInWest. Eerder, op 31 mei 2024, heb jij een reactie over jouw tussenevaluatie van 22 mei 2024 gedeeld binnen ROMInWest. Dit heeft geleid tot onrust in de organisatie. Daarop hebben [betrokkene 3] en ik met jou op 18 juni 2024 een gesprek gevoerd. Jij kwalificeerde dit gesprek als goed en open. In dit gesprek heb ik je reeds toegelicht dat er geen sprake is van belangenverstrengeling omdat ik degene ben die Rebel Group een opdracht heb gegeven, waar [betrokkene 1] niet eens bij betrokken is. Je hebt ook veel ernstige klachten naar voren gebracht over het functioneren van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Mede naar aanleiding van dit gesprek heb ik jou het aanbod gedaan om samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een mediation-traject in te gaan, maar jij gaf aan deze mediation niet verder te willen brengen omdat je inmiddels een klacht had ingediend bij de RvC. De RvC behandelt deze klacht momenteel. Zoals eerder aangegeven, sta ik daarbuiten. (…) Als CEO van ROM InWest heb ik onder andere de verplichting de organisatorische continuïteit en de (sociale) veiligheid binnen de organisatie te waarborgen. Dat betekent serieuze opvolging te geven aan de melding die jij bij mij hebt gedaan op 6 juni 2024. Bij het opvolgen van deze melding heb ik ook rekening te houden met de belangen van degene over wie je meldt. Ruchtbaarheid geven aan jouw bezwaren en dat deze nu bij de RvC liggen, heeft in onze kleine organisatie een enorme impact. Jouw communicatiestijl en wijze van doen wordt door collega’s als zeer onprettig ervaren. Gezien mijn rol, dien ik ook te acteren op basis van de huidige signalen en klachten over jouw communicatiestijl, met name nu deze van dusdanige aard zijn dat de organisatorische continuïteit en de (sociale) veiligheid binnen de organisatie in het geding komen. Nu je op 8 november 2023 een officiële waarschuwing hebt ontvangen, kan je deze beschouwen als een tweede, en laatste waarschuwing.”
2.16.
Op 12 juli 2024 om 20:00 uur is [eiser] akkoord gegaan met het voorstel van [betrokkene 5] om de OostNL Klokkenluidersregeling 2023 tussen partijen van toepassing te verklaren.
2.17.
Op 12 juli 2024 om 20:02 uur heeft [eiser] een klokkenluidersmelding gedaan via het daarvoor aangewezen kanaal.
2.18.
Op 12 juli 2024 om 23:10 uur heeft [eiser] per e-mail aan [betrokkene 6] laten weten dat hij een klokkenluidersmelding heeft gedaan, met in de bijlage een bijgewerkte samenvatting van de melding inclusief wettelijke grondslag.
2.19.
Op 19 juli 2024 om 12:35 uur heeft de RvC de ontvangst van de klokkenluidersmelding bevestigd. De RvC heeft meegedeeld dat de melding in het daartoe ingestelde register is ingeschreven en dat zij zich beraadt over de persoon van de in te schakelen deskundige.
2.20.
Op 19 juli 2024 om 19:55 uur is [eiser] op non-actief gesteld:
“Jouw antwoord is wat mij betreft een herhaling van je eerdere mails waarin we je al uitvoerig hebben uitgelegd waarom we met je in gesprek willen. Jij hebt inmiddels een klacht en een melding ingediend. Deze zullen respectievelijk door de klachtencommissie en de RvC worden behandeld. Hierbij ben ik niet betrokken. Hiernaast ben je als werknemer van ROMInWest verplicht mee te werken aan redelijke verzoeken van mij als directeur-bestuurder. In dit kader heb ik jou meerder malen verzocht om uiterlijk deze week het gesprek aan te gaan om verdere onrust op de werkvloer te voorkomen. Ondanks uitnodigingen op 25 juni, 26 juni, 3 juli, 12 juli en 17 juli weiger je hieraan mee te werken.
In mijn e-mail van 12 juli jl. heb ik jou gewezen op de onrust die jij hebt veroorzaakt in de organisatie door jouw communicatiestijl en het organisatie breed verspreiden van jouw tussenevaluatie. Collega’s hebben aangegeven dit als zeer onprettig te ervaren. In ons gesprek op 18 juni jl. ben je hier al eerder op gewezen. De boodschap was helder: houd jouw melding/klacht vertrouwelijk anders ontstaat er een onwerkbare situatie op de werkvloer. Na de eerdere officiële waarschuwing over jouw communicatiestijl, heb je op 12 juli jl. een tweede en laatste waarschuwing ontvangen om niet met collega’s te communiceren over jouw klacht en melding. Nogmaals is uitgelegd dat dit impact heeft op het team.
Ondanks deze waarschuwing heb je recent toch jouw klokkenluidersmelding verspreid binnen jouw team. Dit kunnen wij niet accepteren. Ons rest daarom niets anders dan jou met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen met behoud van loon. (…)”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – na vermeerdering van eis – dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening:
I. ROM veroordeelt om de aan [eiser] opgelegde schorsing ongedaan te maken en ongedaan gemaakt te houden, in ieder geval voor zo lang als de onderzoeken naar de meldingen van [eiser] nog lopen en de adviezen die hieruit voortvloeien nog niet zijn geïmplementeerd, hetzij nog niet intern centraal is gecommuniceerd dat deze niet zullen worden geïmplementeerd, op straffe van een dwangsom;
II. ROM veroordeelt om de schriftelijke reprimande (12 juli 2024) en officiële waarschuwingen (8 november 2023 en 12 juli 2024) in te trekken en ingetrokken te houden, in ieder geval voor zolang als de onderzoeken naar de meldingen van [eiser] nog lopen en de adviezen die hieruit voortvloeien nog niet zijn geïmplementeerd, hetzij nog niet intern centraal is gecommuniceerd dat deze niet zullen worden geïmplementeerd, op straffe van een dwangsom;
III. ROM verbiedt om benadelingshandelingen te verrichten tegen [eiser] , in ieder geval voor zolang als de onderzoeken naar de meldingen van [eiser] nog lopen en de adviezen die hieruit voortvloeien nog niet zijn geïmplementeerd, hetzij nog niet intern centraal is gecommuniceerd dat deze niet zullen worden geïmplementeerd, op straffe van een dwangsom;
IV. ROM veroordeelt om de centrale communicaties, die sinds donderdag 25 juli 2024 door ROM zijn geuit ten aanzien van de tijdelijke afwezigheid van [eiser] per datum opheffing schorsing te laten rectificeren en gerectificeerd te houden, op straffe van een dwangsom;
V. tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij sinds zijn eerste melding van een misstand, herhaaldelijk door ROM is benadeeld (twee waarschuwingen, een schriftelijke reprimande en een schorsing voor onbepaalde tijd, hierna gezamenlijk te noemen: de maatregelen). Op grond van de Wet Bescherming Klokkenluiders (hierna: Wbk) en de OostNL Klokkenluidersregeling 2023 moet worden aangenomen dat deze benadelingshandelingen het gevolg zijn geweest van de klokkenluidersmelding(en), hetgeen verboden is.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
ROM betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat er geen causaal verband bestaat tussen de maatregelen en de klokkenluidersmelding. De maatregelen zijn opgelegd omdat [eiser] zich niet houdt aan werkinstructies, de geheimhoudingsverplichtingen schendt, de hiërarchische verhoudingen binnen de organisatie niet respecteert, buiten zijn bevoegdheden treedt en collega’s op grensoverschrijdende wijze benadert. [eiser] heeft daarmee een onwerkbare situatie gecreëerd. Er is aldus geen sprake van verboden benadelingshandelingen.
4.2.
ROM vordert dat de kantonrechter [eiser] bij wijze van tegenvordering in kort geding veroordeelt om conform artikel 13 Arbeidsovereenkomst en de Geheimhoudings- en Integriteitsverklaring van ROM strikte geheimhouding te betrachten ten aanzien van de hem bekende vertrouwelijke informatie van de werkgever, klanten, leveranciers of andere zakelijke relaties, op straffe van een dwangsom.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, omdat het hier gaat om de vordering tot toelating tot het werk.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
In de kern draait dit geschil om de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op klokkenluidersbescherming. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Wbk van toepassing is en dat door [eiser] een melding van een (vermoeden van) een misstand in de zin van de Wbk (en de tussen partijen van toepassing verklaarde Klokkenluidersregeling) is gedaan. ROM heeft dit in de conclusie van antwoord niet weersproken. Op grond van het bepaalde in artikel 17e Wbk mag een werkgever de werknemer niet benadelen als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand in de zin van de klokkenluiderswetgeving. Dat wettelijk voorschrift is uitgewerkt in artikel 10 van de “OostNL Klokkenluidersregeling 2023”. Daarin staat dat de werkgever ervoor moet zorgen dat de melder bij zijn werk op geen enkele wijze nadelige gevolgen ondervindt van de melding. Op grond van artikel 17da Wbk worden een schorsing en een schriftelijke berisping in elk geval onder benadeling verstaan.
5.5.
Artikel 17ea Wbk bepaalt dat niet mag worden benadeeld indien de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie juist is. [eiser] heeft in zijn melding(en) zorgen en constateringen kenbaar gemaakt. ROM heeft zich tegen de juistheid van de informatie en de redelijke gronden daarvoor niet verweerd, zodat aan deze voorwaarde is voldaan. Bovendien heeft de RvC de melding van 12 juli 2024 in behandeling genomen.
5.6.
Artikel 17eb Wbk bepaalt dat bij benadeling van een melder tijdens en na de behandeling van een melding bij de werkgever wordt vermoed dat de benadeling het gevolg is van de melding. ROM stelt zich op het standpunt dat noch de officiële waarschuwingen noch de non-actiefstelling als benadelingshandeling op grond van de Wbk of de Klokkenluidersregeling kwalificeren. De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat ROM het rechtsvermoeden ten aanzien van de tweede en laatste waarschuwing en de non-actiefstelling onvoldoende heeft ontzenuwd. Dit zal hierna worden toegelicht.
Klokkenluidersmelding
5.7.
In het algemeen kan een klokkenluidersmelding vormvrij worden gedaan. Een werknemer hoeft dus niet expliciet aan te geven dat hij een melding doet in de zin van de klokkenluiderswet- en regelgeving. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] vanaf eind mei 2024 diverse interne meldingen heeft gedaan over vermoedelijke belangenverstrengeling van [betrokkene 1]. Anders dan door [eiser] wordt betoogd, is onvoldoende gebleken dat hij het (vermoeden van) een misstand al schriftelijk op 29 oktober 2023 of mondeling vóór die datum had gemeld. De eerste concrete en onderbouwde melding van [eiser] aan [betrokkene 5] dateert van 6 juni 2024. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de melding van 6 juni 2024 aangemerkt moet worden als klokkenluidersmelding.
Benadelingshandelingen
5.8.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij is benadeeld als gevolg van zijn melding(en). Het gaat hem om de schorsing op 19 juli 2024, de officiële waarschuwingen van 8 november 2023 en 12 juli 2024 en de schriftelijke reprimande van 12 juli 2024 (r.o. 2.14.).
5.9.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de ‘reprimande’ van 12 juli 2024 niet onder de reikwijdte van het begrip ‘benadelen’ valt. Het betreft een informele e-mail van [betrokkene 6] zonder (juridische) status. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd welke nadelige gevolgen deze e-mail voor hem heeft (gehad).
Eerste officiële waarschuwing
5.10.
De eerste officiële waarschuwing dateert van 8 november 2023. Deze datum ligt ruim vóór de klokkenluidersmelding van 6 juni 2024. Daar komt bij dat ROM onweersproken heeft aangevoerd dat deze waarschuwing is opgelegd omdat [eiser] op eigen initiatief en zonder medeweten van een leidinggevende een (afgewezen) sollicitant had benaderd. Dit onderwerp houdt geen enkel verband met de klokkenluidersmelding van [eiser] . De kantonrechter is daarom van oordeel dat ROM voldoende heeft aangevoerd om het bewijsvermoeden op dit punt voorshands te ontkrachten.
Tweede en laatste officiële waarschuwing
5.11.
ROM stelt zich op het standpunt dat sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding met [eiser] . [eiser] heeft: 1) werkinstructies van zowel de direct leidinggevende als de CEO geweigerd, 2) de hiërarchische verhoudingen binnen de organisatie niet gerespecteerd, 3) is buiten zijn bevoegdheden getreden door uitspraken over de financiële positie van ROM in een surseance te doen die hij niet kan en mag doen, 4) collega’s op grensoverschrijdende wijze benaderd, 5) een conflict gecreëerd met leidinggevenden en de CEO, 6) meerdere medewerkers van ROM betrokken bij zijn kruistocht tegen [betrokkene 1], 7) collega’s tegen zich in het harnas gejaagd en onrust veroorzaakt binnen de organisatie, en 8) aandeelhouders benaderd met verhalen over de vermeende belangenverstrengeling binnen de organisatie van ROM.
5.12.
De kantonrechter zal de gronden voor de tweede en laatste officiële waarschuwing beoordelen aan de hand van hetgeen ROM daarover in haar brief van 12 juli 2024 (r.o. 2.15.) aan de orde heeft gesteld. Weliswaar wordt in de waarschuwingsbrief het doorsturen van de tussenevaluatie door [eiser] genoemd, maar zoals in de brief zelf en ook door [betrokkene 5] ter zitting is bevestigd, was dit onderwerp al uitvoerig besproken op 18 juni 2024 en kennelijk op dat moment geen aanleiding voor een (officiële) waarschuwing. Wat betreft de onrust die dit binnen de organisatie zou hebben opgeleverd heeft [betrokkene 5] ter zitting meegedeeld dat het ‘koffieapparaat gesprekken’ veroorzaakte. Verder verwijt ROM [eiser] dat hij ruchtbaarheid heeft gegeven aan de klacht bij de RvC. [eiser] ontkent dat. Hij stelt dat hij alleen zijn leidinggevende [betrokkene 6] op de hoogte heeft gebracht. De nadere stelling van ROM ter zitting dat [eiser] ook een junior collega (actief) op de hoogte zou hebben gebracht is door [eiser] gemotiveerd weersproken en is niet nader door ROM onderbouwd. Het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter een tweede en laatste officiële waarschuwing niet dragen. [betrokkene 5] heeft ter zitting uiteindelijk verklaard dat de directe aanleiding voor de waarschuwing de herhaalde en aanhoudende e-mails aan [betrokkene 6] waren en het feit dat [betrokkene 6] daarvan druk ervoer. Deze gang van zaken kan naar het oordeel van de kantonrechter voorshands niet los worden gezien van de melding van [eiser] . [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat hij 1. zijn leidinggevende heeft bijgepraat over de situatie omdat zij met verlof was geweest en 2. hij zijn leidinggevende op de hoogte hield omdat [betrokkene 1] invloed had op de dagelijkse lopende projecten waar hij met [betrokkene 6] samen aan werkte. Volgens [eiser] ziet de melding op het handelen van [betrokkene 1] in concrete, met namen genoemde lopende dossiers en ging en gaat dit gewoon door. [eiser] was op grond van de Gedragscode Integriteit Rijk verplicht om dit aan zijn leidinggevende te melden. ROM heeft dit niet weersproken. ROM heeft er verder op gewezen dat er in de e-mails sprake was van een onprettige en grensoverschrijdende communicatiestijl. In dit verband slaat de kantonrechter acht op het feit dat [eiser] op 6 juni 2024 zijn melding heeft gedaan. In het gesprek van 18 juni 2024 heeft [betrokkene 5] aan [eiser] meegedeeld dat er geen sprake is van belangenverstrengeling. Ook in de tweede en laatste waarschuwing, die na de bedoelde e-mails komt, schrijft ROM dat zij weliswaar serieuze opvolging zal geven aan de melding van 6 juni 2024, maar deelt zij wederom mee dat er geen sprake is van belangenverstrengeling. Op het moment van de e-mails van [eiser] en de tweede en laatste waarschuwing was de melding van [eiser] nog niet (officieel) in behandeling genomen. Uit de overgelegde e-mails rijst de indruk dat [eiser] zich niet serieus genomen voelde door ROM, dat hij daardoor aanhoudender en dwingender werd en steun zocht bij zijn leidinggevende, waardoor zijn leidinggevende zich toenemend onder druk gezet voelde. Dit houdt naar het oordeel van de kantonrechter verband met de melding.
Non-actiefstelling
5.13.
ROM heeft [eiser] op 19 juli 2024 op non-actief gesteld. ROM heeft aangevoerd dat dit noodzakelijk was omdat er een onwerkbare situatie was ontstaan door een reeks van problemen met het ongepaste gedrag van [eiser] en zijn communicatie. Dit staat volgens ROM los van de (lopende) klacht en de melding. In de bevestiging van de non-actiefstelling (r.o. 2.20.) meldt ROM dat zij uiterlijk dezelfde week een gesprek met [eiser] wilde aangaan om verdere onrust op de werkvloer te voorkomen en dat [eiser] ondanks diverse uitnodigingen heeft geweigerd hieraan mee te werken. Dat is onjuist, zoals ROM ook erkent in haar conclusie van antwoord. [eiser] heeft op 18 juli 2024, dus vóór de non-actiefstelling, schriftelijk meegedeeld geen onwerkbare situatie te willen creëren. Hij stemde in om met zijn vertrouwenspersoon, mevrouw [betrokkene 7], een gesprek met [betrokkene 5] te voeren.
5.14.
Verder verwijt ROM [eiser] dat hij, ondanks de waarschuwingen en instructies om zijn melding vertrouwelijk te houden, recent zijn klokkenluidersmelding heeft verspreid binnen zijn team. ROM stelt zich in de conclusie van antwoord op het standpunt dat [eiser] op 18 juli 2024 de volledige klokkenluidersmelding heeft doorgestuurd aan een junior collega van het team. [eiser] betwist dit; hij heeft na het doen van de officiële klokkenluidersmelding op 12 juli 2024 alleen nog één e-mail aan zijn leidinggevende verstuurd om haar van de melding op de hoogte te stellen. Verder heeft hij de melding niet gedeeld. De kantonrechter is van oordeel dat ROM, tegenover deze gemotiveerde betwisting door [eiser] , onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] zijn melding binnen zijn team heeft verspreid.
5.15.
Met de algemene stellingen over het gedrag van [eiser] (zoals onder r.o. 5.11 opgesomd) heeft ROM vooralsnog het vermoeden dat de non-actiefstelling in verband staat met de melding niet ontkracht. Dit betekent dat de kantonrechter er voorhans vanuit gaat dat de non-actiefstelling van [eiser] in verband staat met zijn klokkenluidersmelding.
5.16.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat [eiser] zich terecht beroept op de hem toekomende (klokkenluiders)bescherming tegen benadeling. De officiële waarschuwing van 12 juli 2024 en de non-actiefstelling van 19 juli 2024 moeten in deze context worden bezien en zijn dus niet terecht. De slotsom is dat de waarschuwing moet worden ingetrokken en de non-actiefstelling moet worden opgeheven. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom.
Verbod benadelingshandelingen
5.17.
[eiser] heeft de kantonrechter gevraagd om ROM te verbieden benadelingshandelingen te verrichten tegen hem. De kantonrechter overweegt dat het benadelingsverbod als zodanig reeds uit de wet en de OostNL Klokkenluidersregeling 2023 volgt. Naar het oordeel van de kantonrechter reikt een algemeen benadelingsverbod onder verbeurte van een dwangsom in deze procedure te ver. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Rectificatie
5.18.
[eiser] heeft de kantonrechter verder gevraagd om ROM te gebieden de communicatie over de reden van afwezigheid van [eiser] naar haar medewerkers te rectificeren. ROM heeft in dit verband aangevoerd dat zij neutraal over de afwezigheid van [eiser] heeft gecommuniceerd. Dit is niet weersproken. De kantonrechter ziet daarom geen reden voor rectificatie. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van ROM, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.
de tegenvordering
5.20.
ROM vordert in reconventie [eiser] te veroordelen tot het betrachten en blijven betrachten van strikte geheimhouding, onder verbeurte van een dwangsom. ROM stelt onder meer dat [eiser] na de non-actiefstelling op eigen gelegenheid aandeelhouders heeft benaderd en dat hij in het kader van een surseance vertrouwelijke informatie van ROM heeft gedeeld. [eiser] heeft deze stelling niet weersproken. Ter zitting heeft [eiser] erkend dat hij nadat hij het onderhavige kort geding had aangebracht twee aandeelhouders van ROM heeft geïnformeerd over zijn vermoeden van een misstand en de onderhavige procedure. Aan één van de aandeelhouders heeft [eiser] de betrokkenheid van [betrokkene 1] gemeld.
5.21.
De kantonrechter zal de tegenvordering van ROM afwijzen. De verplichting tot geheimhouding is in de arbeidsovereenkomst en de Geheimhoudings- en Integriteitsverklaring met [eiser] overeengekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter reikt een algemeen gebod onder verbeurte van een dwangsom in deze procedure te ver. Dit betekent echter voor [eiser] geen vrijbrief om zich niet aan de overeengekomen geheimhouding te houden. Ook onder de Wbk en de Klokkenluidersregeling is [eiser] verplicht tot geheimhouding, in elk geval zo lang het onderzoek loopt.
5.22.
De proceskosten komen voor rekening van ROM, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter zal het salaris gemachtigde van [eiser] gelet op de samenhang tussen vordering en tegenvordering op nihil stellen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt ROM om de non-actiefstelling van [eiser] ongedaan te maken;
6.2.
veroordeelt ROM om de waarschuwing van 12 juli 2024 in te trekken;
6.3.
veroordeelt ROM tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 139,42;
griffierecht € 87,00;
salaris gemachtigde € 814,00;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.6.
wijst de tegenvordering af;
6.7.
veroordeelt ROM tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter