ECLI:NL:RBNHO:2024:12101

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
11346184
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van gevorderde wedertewerkstelling en non-actiefstelling werknemer na klokkenluidersmelding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en de besloten vennootschap ROM InWest B.V., aangeduid als ROM. De werknemer had een klokkenluidersmelding gedaan en vorderde wedertewerkstelling na een eerdere non-actiefstelling. De werkgever, ROM, had de werknemer op non-actief gesteld vanwege wangedrag en een onhoudbare situatie op de werkvloer. De kantonrechter oordeelde dat de non-actiefstelling gerechtvaardigd was, gezien het gedrag van de werknemer, dat door collega's als bedreigend en onprofessioneel werd ervaren. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer af en bevestigde de non-actiefstelling, waarbij hij tevens oordeelde dat de werknemer zich aan zijn geheimhoudingsplicht moest houden. De kantonrechter benadrukte dat de klokkenluidersmelding de werknemer niet vrijstelde van wangedrag en dat de werkgever de verantwoordelijkheid had om de veiligheid en continuïteit binnen de organisatie te waarborgen. De uitspraak werd gedaan in het kader van civiel recht en arbeidsrecht, waarbij de kantonrechter de belangen van zowel de werknemer als de werkgever afwoog.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11346184 VV 24-165
Uitspraakdatum: 15 november 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser in de zaak van de vordering
gedaagde in de zaak van de tegenvordering
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.M. Beltzer
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROM InWest B.V.
gevestigd te Haarlem
gedaagde in de zaak van de vordering
eiseres in de zaak van de tegenvordering
verder te noemen: ROM
gemachtigde: mrs. Candelaria en Govaert
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een werknemer die een klokkenluidersmelding heeft gedaan en een klacht heeft ingediend over een medewerker van de werkgever. Volgens de werknemer heeft de medewerker zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en ongewenste omgangsnormen. Na eerdere waarschuwingen over zijn communicatiestijl en het op de werkvloer verspreiden van informatie over zijn beschuldigingen, is de werknemer op non-actief gesteld. Deze non-actiefstelling is na een eerder kort geding vonnis opgeheven, waarna de werknemer weer tot zijn werk is toegelaten. De klacht over de ongewenste omgangsvormen is onlangs door een externe onderzoekscommissie ongegrond verklaard. In dit kort geding vordert de werknemer dat hij tot bepaalde specifieke werkzaamheden wordt toegelaten en dat het onderzoek naar zijn melding zo snel mogelijk wordt gestart. De werkgever vordert bij wijze van tegenvordering dat de werknemer alsnog op non-actief wordt gesteld en dat de werknemer geheimhouding betracht. Na het eerdere korte geding is nieuwe informatie boven tafel gekomen, waaruit volgt dat de werknemer zich totaal ongepast en grensoverschrijdend heeft gedragen en de situatie onhoudbaar is. De werkgever heeft inmiddels ook een ontbindingsverzoek ingediend. De kantonrechter stelt de werknemer in dit kort geding op non-actief en verplicht de werknemer de geheimhoudingplicht na te leven op straffe van een dwangsom.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft op 15 oktober 2024 een dagvaarding met 61 producties ingediend. Op 28 en op 31 oktober 2024 heeft [eiser] een akte eisvermeerdering en aanvullende producties 62 t/m met 76 ingediend. ROM heeft op 1 november 2024 de producties 1 t/m 133 ingediend. Op 4 november 2024 heeft ROM een conclusie van antwoord met aanvullende producties 134 t/m 138 ingediend.
1.2.
Op 5 november 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar, beiden aan de hand van pleitaantekeningen, hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
ROM is een regionale investeringsmaatschappij die tot doel heeft de economische ontwikkeling van de regio Noord-Holland te stimuleren door (startende) ondernemingen in de regio te adviseren, begeleiden en financieren. Aandeelhouders in ROM zijn onder andere het Rijk, de Gemeente Amsterdam en de Provincie Noord-Holland. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is enig statutair bestuurder van ROM. De raad van commissarissen (RvC) bestaat uit drie leden. Bij ROM zijn circa 30 medewerkers in dienst.
2.2.
[eiser] is sinds 7 januari 2022 in dienst bij ROM. De (huidige) functie van [eiser] is Investment Principal.
2.3.
Op 8 november 2023 heeft [eiser] een officiële waarschuwing ontvangen wegens het achter de rug van de leidinggevende om benaderen van een afgewezen sollicitant, die hij vervolgens vroeg om voor zich te houden dat zij elkaar gesproken hadden.
2.4.
Bij e-mail van 22 mei 2024 heeft [betrokkene 2] (ad-Interim Directeur Innoveren en Investeren bij ROM en MT-lid tot 1 januari 2024, hierna: [betrokkene 2] ) een tussenevaluatie aan [eiser] verstuurd. In de e-mail wordt (samengevat) benoemd dat de inzet en gedrevenheid waarmee [eiser] zijn vak uitoefent gewaardeerd worden, maar dat er essentiële verbeterpunten zijn op het gebied van ‘principieel versus praktisch’ en ‘effectieve en open communicatie’.
2.5.
Op 24 mei 2024 heeft [eiser] bij [betrokkene 3] (bestuurssecretaris en MT-lid legal bij ROM, hierna: [betrokkene 3] ) en op 27 mei 2024 bij HR een vermoeden van belangenverstrengeling binnen ROM aan de orde gesteld. Er is volgens [eiser] sprake van (schijn van) belangenverstrengeling tussen enerzijds de belangen van [betrokkene 2] in zijn functie bij ROM en anderzijds zijn zakelijke belangen als partner van de adviesorganisatie Rebel Groep.
2.6.
Bij e-mail van 31 mei 2024 aan [betrokkene 2] heeft [eiser] , met een groot deel van de medewerkers van ROM in de blinde kopie (‘bcc’), laten weten dat hij zich niet kan vinden in de kritiekpunten uit de tussenevaluatie.
2.7.
Vervolgens heeft [eiser] op 31 mei, 1 en 4 juni 2024 per whatsapp meerdere collega’s, over zijn e-mail aan [betrokkene 2] bericht. Het gaat onder meer om [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ) die per 1 juli 2024 zou terugkomen van zwangerschaps- en bevallingsverlof en dan zijn leidinggevende zou worden, zijn junior teamlid [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) en [betrokkene 6] (Programma Manager Innovatie en Ecosysteem-ontwikkeling, hierna: [betrokkene 6] ). [eiser] schrijft in voernoemde whatsappberichten onder meer:
‘(…)
Alleen de new hires eruit gelaten om ze niet af te schrikken.(…)
Ik denk dat ik [betrokkene 2] eruit heb voordat je terug bent.(…)Game on. (…)Fuck you [betrokkene 2] . (…)En heel goed oppassen op [betrokkene 2] . Want die manipulatieve schoft heeft echt geen enkele manieren.(…)En ik pas ook wel op en ik denk goed na. Dus kan er bijna niks mis gaan, right? ;) Begin net de smaak te pakken te krijgen en zonder [betrokkene 7][ [betrokkene 7] , tot 1 januari 2024 de leidinggevende van [eiser] , ktr]
en [betrokkene 2] kunnen we pas echt aan de slag ;) [1]
2.8.
Op 5 en 6 juni 2024 heeft [eiser] zijn vermoeden van belangenverstrengeling bij [betrokkene 1] gemeld.
2.9.
Op 5 juni 2024 heeft [eiser] [betrokkene 5] per whatsapp bericht:
‘(…)
Echt diep teleurgesteld in [betrokkene 8] en [betrokkene 5] btwDat zij mijn roep om hulp van hen als ‘vervelend’ ervaren (…)
Ik pak [betrokkene 2] zelf wel aan. Als niemand mij wil helpen dan pak ik hem alleen wel aan. (…)
Als ik de plas benzine om [betrokkene 2] heen heb aangestoken.
Don’t worry, ik laat jou niks gebeuren. Anders heeft [betrokkene 2] echt ruzie met mij. Dan kom ik heb fysiek opzoeken. (…)
Dan doe ik ook gewoon aangifte. Kijken wie er dan slecht slaapt.
Ik zal dat zeggen tegen hem Beste [betrokkene 2] , als je nog een keer mijn teamleden een onveilig gevoel geeft.
Dan zal ik jou die dienst ook doen.
Dan gaan de handschoenen uit. (…)’ [2]
2.10.
Op 18 juni 2024 hebben [betrokkene 1] en HR met [eiser] gesproken over de evaluatie en het rondsturen van [eiser] ’s reactie daarop via bcc en over [eiser] ’s beschuldigingen van belangenverstrengeling door [betrokkene 2] . [betrokkene 1] heeft [eiser] uitgelegd dat volgens haar geen sprake is van belangenverstrengeling en heeft mediation voorgesteld om de situatie te normaliseren en het ontstane wantrouwen weg te nemen.
2.11.
Op 22 juni 2024 heeft [eiser] aan [betrokkene 4] geappt dat zijn juristen en andere adviseurs vinden dat hij een klokkenluidersmelding moet doen en:
‘ Het is een interessant schaakbord’vindt. Op 25 juni 2024 heeft [eiser] [betrokkene 4] geappt dat hij alles onder controle heeft, dat de klacht tegen [betrokkene 2] bij de RvC ligt en dat de klokkenluidersmelding in voorbereiding is. Hij schrijft verder:

Je komt precies terug[van verlof per 1 juli 2024, ktr]
op het juiste moment. (…) De klachtenprocedure tegen [betrokkene 2] loopt langs 3 assen (van de beschikbare 4):- (Psychisch) Geweld en agressie- Pesten en treiteren- Discriminatie(…) Doel is gewoon om voor meerdere ankers te gaan liggen (…).
De categorie seksuele intimidatie was een beetje vergezocht. (…)’ [3]
2.12.
Op 25 juni 2024 heeft [eiser] een klacht over ongewenste omgangsvormen (agressie en geweld, pesten en treiteren en discriminatie) tegen [betrokkene 2] ingediend (hierna: de Klacht). Op 27 juni 2024 heeft de RvC [eiser] geïnformeerd dat de Klacht in behandeling is genomen en dat een externe klachtencommissie wordt ingesteld om de Klacht te onderzoeken.
2.13.
Bij e-mail van 4 juli 2024 heeft [betrokkene 1] aan [eiser] geschreven: ‘
(…) Er gaan dingen niet goed in de communicatie. (…) Zo heb ik signalen ontvangen dat je bepaalde informatie en insinuaties hebt gedeeld met collega’s, waaronder dat er een casus bij de (…) RvC ligt. Dat vinden wij echt niet goed, want dat veroorzaakt onrust binnen de organisatie. Daarom verzoeken wij jou dringend hiermee te stoppen. Laat het proces zijn beloop hebben en betrek anderen daar niet bij (…)’
2.14.
Op 4, 5, 6 en 8 juli 2024 in de (late) avonduren heeft [eiser] talloze [4] whatsapps en e-mails aan [betrokkene 4] (die op dat moment net terug was van verlof) en [betrokkene 5] gestuurd over het handelen van [betrokkene 2] , waarin hij onder meer schrijft:
‘(…) Ik snap trouwens wel dat je [betrokkene 2] te vriend wil houden, maar die werkt niet meer voor ROM InWest over ongeveer 5 weken. (…) Ik stuur je een email gesprek met de vertegenwoordiger van de RvC. Goed om van tevoren te weten: jij[ [betrokkene 4] , ktr]
wordt erin genoemd. Maar 2 weken geleden had je [betrokkene 7] geheten. (…)’ [5]
2.15.
Op 9 en 10 juli 2024 in de late avonduren heeft [eiser] meerdere whatsappberichten aan [betrokkene 5] gestuurd, waarin hij onder meer schrijft: “
(…)Resumé: de strijd is pas net begonnen. (…) Ik zet in op gevangenisstraf. Maar weet niet of dat haalbaar is. [betrokkene 2] lijkt geen strafblad te hebben verder. Helaas. (…) Dat [betrokkene 7] en [betrokkene 2] dit niet snappen is de reden dat [betrokkene 7] er niet meer is, en over een maand [betrokkene 2] ook niet meer. (…)’ [6]
2.16.
Bij e-mail van 12 juli 2024 heeft [betrokkene 4] aan [eiser] geschreven: “
(…) Ondanks dat ik je meerdere keren heb gevraagd dit niet te doen, blijf je jouw visie over [betrokkene 2] met mij delen. Je gaf aan het belangrijk te vinden om mij te informeren omdat ik jouw leidinggevende ben, maar je houdt het niet puur feitelijk zoals ik heb gevraagd. Ik voel me daardoor onder druk gezet om partij te kiezen, bijvoorbeeld doordat je e-mails zoals hieronder stuurt. Je toonzetting versterkt dit en vind ik sowieso geen acceptabele manier van communiceren. (…) Nogmaals en voor de laatste keer vraag ik je dit niet meer te doen zodat we op een betere manier kunnen samenwerken.”
2.17.
Kort daarna, ook op 12 juli 2024, heeft [eiser] van [betrokkene 1] een ‘tweede en laatste’ officiële waarschuwing ontvangen. In deze waarschuwing staat onder meer: ‘(…)
Als CEO van ROM InWest heb ik onder andere de verplichting de organisatorische continuïteit en de (sociale) veiligheid binnen de organisatie te waarborgen. Dat betekent serieuze opvolging te geven aan de melding die jij bij mij hebt gedaan op 6 juni 2024. Bij het opvolgen van deze melding heb ik ook rekening te houden met de belangen van degene over wie je meldt. Ruchtbaarheid geven aan jouw bezwaren en dat deze nu bij de RvC liggen, heeft in onze kleine organisatie een enorme impact. Jouw communicatiestijl en wijze van doen wordt door collega’s als zeer onprettig ervaren. Gezien mijn rol, dien ik ook te acteren op basis van de huidige signalen en klachten over jouw communicatiestijl, met name nu deze van dusdanige aard zijn dat de organisatorische continuïteit en de (sociale) veiligheid binnen de organisatie in het geding komen. Nu je op 8 november 2023 een officiële waarschuwing hebt ontvangen, kan je deze beschouwen als een tweede, en laatste waarschuwing.”
2.18.
Op 12 juli 2024 is [eiser] akkoord gegaan met het voorstel van [betrokkene 1] om de OostNL Klokkenluidersregeling 2023 (hierna: de Meldregeling) tussen partijen van toepassing te verklaren. Vervolgens heeft [eiser] dezelfde dag een klokkenluidersmelding gedaan. Op 19 juli 2024 heeft de RvC de ontvangst van de klokkenluidersmelding (hierna: de Melding) bevestigd en aangegeven dat zij de behandeling van de Melding opschort totdat de behandeling van de Klacht is afgerond, vanwege een overlap tussen de Klacht en de Melding en om dubbel werk te voorkomen.
2.19.
Op 19 juli 2024 is [eiser] door [betrokkene 1] op non-actief gesteld: ‘(…)
In mijn e-mail van 12 juli jl. heb ik jou gewezen op de onrust die jij hebt veroorzaakt in de organisatie door jouw communicatiestijl en het organisatie breed verspreiden van jouw tussenevaluatie. Collega’s hebben aangegeven dit als zeer onprettig te ervaren. In ons gesprek op 18 juni jl. ben je hier al eerder op gewezen. De boodschap was helder: houd jouw melding/klacht vertrouwelijk anders ontstaat er een onwerkbare situatie op de werkvloer. Na de eerdere officiële waarschuwing over jouw communicatiestijl, heb je op 12 juli jl. een tweede en laatste waarschuwing ontvangen om niet met collega’s te communiceren over jouw klacht en melding. Nogmaals is uitgelegd dat dit impact heeft op het team. Ondanks deze waarschuwing heb je recent toch jouw klokkenluidersmelding verspreid binnen jouw team. Dit kunnen wij niet accepteren. Ons rest daarom niets anders dan jou met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen met behoud van loon. (…)”.
2.20.
Op 23, 26 en 28 juli 2024 heeft [eiser] [betrokkene 5] meerdere whatsappberichten gestuurd waarin hij haar informeert dat, als zijn schorsing niet wordt teruggedraaid, hij een externe klokkenluidersmelding gaat doen, de aandeelhouders erbij betrekt en een kort geding gaat starten en dat alles dan naar verwachting binnenkort in de landelijke nieuwsbladen staat. In één van die berichten heeft [eiser] ook de dagvaarding aan [betrokkene 5] doorgestuurd. Hij schrijft onder meer: ‘
Geen beste beeldvorming Maar de zitting is publiek, dus dit komt 100% in de krant zo. (…) Al bel ik zelf de aandeelhouders eest om ze daarop voor te bereiden. (…). Een veldslag in de kortgeding rechtbank aan het voorbereiden’. [7] [eiser] heeft [betrokkene 5] in die berichten ook gevraagd een verklaring voor hem af te leggen.
2.21.
Na de kortgeding zitting op 12 augustus 2024 heeft [eiser] [betrokkene 5] op 14 augustus 2024 whatsappberichten gestuurd waarin hij een krantenartikel over het kort geding doorstuurt en schrijft:
‘Nu moeten we:- [betrokkene 2] nog laten schorsen en;- [betrokkene 2] ontslaan;- en voorkomen dat ik ontslagen wordt;- en misschien [betrokkene 1] [ [betrokkene 1] , ktr) vervangenEigenlijk ben ik amper halverwege (…)’ [8]
2.22.
Op 26 augustus 2024 is het eerste kort geding vonnis [9] (hierna: het Vonnis) gewezen, waarin is ROM veroordeeld om de waarschuwing van 12 juli 2024 in te trekken en de non-actiefstelling van 19 juli 2024 ongedaan te maken. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat ROM het in de Wet Bescherming Klokkenluiders (Wbk) bedoelde rechtsvermoeden dat deze maatregelen verband houden met de Melding, onvoldoende heeft weten te ontzenuwen. Ten tijde van dit kort geding waren de hiervoor geciteerde berichten van [eiser] nog niet bekend bij ROM, zodat deze geen onderdeel uitmaken van die procedure.
2.23.
Bij e-mail van 29 augustus 2024 heeft ROM aan [eiser] bevestigd dat de non-actiefstelling wordt ingetrokken en is [eiser] uitgenodigd voor een gesprek met [betrokkene 1] en [betrokkene 4] op 9 september 2024 en aansluitend een intakegesprek voor mediation met [betrokkene 4] .
2.24.
Bij e-mail van 6 september 2024 heeft [eiser] ROM laten weten dat hij voor mediation geen aanleiding ziet omdat hij nooit problemen met [betrokkene 4] heeft ervaren en heeft hij voorgesteld een gesprek in aanwezigheid van zijn vertrouwenspersoon te voeren.
2.25.
Bij e-mail van 10 september 2024 heeft [betrokkene 4] het volgende aan [eiser] geschreven:
‘(…) Je bent helaas niet gekomen. (…) Voor alle duidelijkheid (…) je hebt mijn vertrouwen en onze werkrelatie wel degelijk ernstig geschaad. Dit niet alleen door jouw optreden tegen mij tijdens de surseance-zitting (…) waar je intimiderend voor me bent gaan staan en ik me echt onveilig voelde maar ook daarbuiten. (…) Steeds probeer je mij te controleren en accepteer je mijn leiding niet. (…) Het vonnis betekent niet dat de vertrouwensbreuk tussen ons niet bestaat. Wel wil ik graag werken aan herstel van die vertrouwensbreuk om onze relatie te verbeteren (…)’. In voornoemde e-mail heeft [betrokkene 4] [eiser] geïnstrueerd welke werkzaamheden hij dient op te pakken en hem uitgenodigd voor een gesprek hierover, desgewenst in aanwezigheid van zijn vertrouwenspersoon.
2.26.
Bij e-mail van 11 september 2024 heeft [eiser] onder meer aan [betrokkene 4] laten weten dat hij niet akkoord is met haar voorstel voor de op te pakken werkzaamheden, omdat dit zou neerkomen op een overplaatsing.
2.27.
Bij e-mail van 16 september 2024 heeft [eiser] onder meer aan [betrokkene 4] laten weten dat hij doorgaat met het bedienen van de portfoliobedrijven waarvoor hij ook voor zijn non-actiefstelling werkte.
2.28.
In de maanden september en oktober 2024 heeft [eiser] uitgebreid gecorrespondeerd met [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en de RvC over zijn wens om zijn werkzaamheden voor bepaalde portfoliobedrijven te hervatten, de wens van ROM en het advies van de RvC om mediation te starten en (de beweegredenen voor) de weigering van [eiser] om daaraan mee te werken.
2.29.
Op 23 oktober 2024 heeft de klachtcommissie, na [eiser] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te hebben gehoord, geoordeeld dat de Klacht ongegrond is, omdat geen van de gedragingen van [betrokkene 2] , voor zover deze zijn komen vast te staan, kunnen worden aangemerkt als ongewenste omgangsvorm.
2.30.
Op 30 oktober 2024 heeft de RvC [eiser] laten weten dat zij - omwille van de snelheid en de doelmatigheid van inzet van openbare middelen - voornemens is een externe deskundige te benoemen om via een “quick scan” vast te stellen of er sprake is van een vermoeden van een misstand die verder en uitgebreider onderzoek naar de Melding noodzakelijk maakt.
2.31.
Op 31 oktober 2024 heeft ROM bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] op de e-, g- dan wel i-grond.
2.32.
ROM heeft verklaringen (gedateerd in augustus en oktober 2024) overgelegd van de navolgende medewerkers van ROM: [betrokkene 5] , [betrokkene 4] , [betrokkene 9], [betrokkene 6], [betrokkene 10], [betrokkene 11], [betrokkene 3] , [betrokkene 12], [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Daarnaast heeft een aantal werknemers bij e-mail van 18 oktober 2024 een anonieme verklaring afgelegd. De medewerkers verklaren daarin over de gedragingen van [eiser] en welk effect dit op hen heeft.

3.De (gewijzigde) vordering

3.1.
[eiser] vordert – na vermeerdering van eis – dat de kantonrechter, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
I. ROM beveelt om de waarschuwing van 8 november 2023 en de berisping van 12 juli 2024 te laten intrekken en ingetrokken te houden zolang er nog onderzoeken lopen naar aanleiding van de klacht en de melding;
II. ROM beveelt om [eiser] toe te laten tot zijn werkzaamheden op een aantal specifiek benoemde investeringsdossiers zoals hij die op 19 juli 2024 uitvoerde , op straffe van een dwangsom;
III. ROM beveelt om binnen twee werkdagen na ontvangst van het vonnis, door middel van een vooraf door [eiser] goedgekeurde schriftelijke boodschap aan alle medewerkers van ROM te verklaren dat [eiser] sinds de melding herhaaldelijk onrechtmatig door ROM is gedisciplineerd, dat ROM tot inkeer is gekomen en hiermee is gestopt, dat zij de melding van [eiser] uiterst serieus neemt, dat alle aan [eiser] opgelegde beperkingen ongedaan zijn gemaakt en dat ROM haar verontschuldigingen aanbiedt aan [eiser] en betrokkenen, op straffe van een dwangsom;
IV. ROM beveelt om binnen twee werkdagen na ontvangst van het vonnis, door middel van een vooraf door [eiser] goedgekeurde schriftelijke boodschap, aan een aantal specifiek benoemde investeringsdossiers en haar aandeelhouders, bancaire financiers en betrokken dienstverleners, te verklaren dat [eiser] door een vergissing van ROM buiten zijn macht niet beschikbaar is geweest, maar dat ROM tot inkeer is gekomen, dat [eiser] weer al zijn taken en verantwoordelijkheden heeft hervat en dat ROM haar verontschuldigingen aanbiedt aan [eiser] en betrokkenen, op straffe van een dwangsom;
V. ROM beveelt om uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het vonnis, een onderzoek naar de melding van [eiser] in te stellen en deze ook zorgvuldig en voortvarend uit te voeren in overeenstemming met de overeengekomen klokkenluidersregeling, op straffe van een dwangsom;
VI. ROM beveelt om uiterlijk binnen twee werkdagen na ontvangst van het vonnis een volledige digitale kopie van het personeelsdossier van [eiser] aan hem ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom;
VII. ROM verbiedt om in strijd met het Vonnis te handelen door de onrechtmatige schorsing van 19 juli 2024 te vervangen door andere maatregelen, op straffe van een dwangsom;
VIII. ROM veroordeelt in de kosten van de procedure, vermeerderd met nakosten en rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. ROM heeft zich niet gehouden aan de veroordeling in het Vonnis. ROM heeft aan de wedertewerkstelling ten onrechte de voorwaarde van mediation verbonden en hem overgeplaatst. Deze benadelingshandelingen moeten ongedaan gemaakt worden. Ook moet ROM worden veroordeeld tot het doen van interne en externe berichtgeving over de onrechtmatigheid van haar acties. De waarschuwing van 8 november 2024 en de reprimande van 12 juli 2024 moeten worden ingetrokken, omdat dit ook verboden benadelingshandelingen zijn. Tot slot moet ROM worden veroordeeld om zorgvuldig onderzoek naar de Melding te doen en om een kopie van [eiser] ’s personeelsdossier te verstrekken, alles op straffe van een dwangsom.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
ROM betwist de vordering.
4.2.
Bij wijze van tegenvordering in kort geding vordert ROM voor de duur van de bodemprocedure een verbod voor [eiser] om werkzaamheden voor ROM te verrichten en een gebod om strikte geheimhouding te betrachten, op straffe van een dwangsom.
4.3.
ROM legt aan de vordering – samengevat – ten grondslag dat door de handelwijze en manier van communiceren door [eiser] een onveilige werksfeer en een onhoudbare situatie is ontstaan. [eiser] heeft misbruik gemaakt van de meldregelingen en wangedrag vertoond met het enkele doel om [betrokkene 2] te schaden. Verder weigert [eiser] te voldoen aan redelijke werkinstructies. Hij blijft collega’s bij zijn conflict betrekken en externen benaderen en adviseren zonder mandaat van ROM, met schadelijke situaties tot gevolg. Tot slot heeft [eiser] herhaaldelijk zijn geheimhoudingsplicht geschonden door vertrouwelijke informatie over zijn beschuldigingen met collega’s en externen te delen, ondanks verzoeken om dat niet te doen. Het risico op verdere schending is gelet hierop reëel.

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
Gelet op de samenhang worden de vordering en de tegenvordering gezamenlijk behandeld.
Producties van ROM blijven niet buiten beschouwing
5.2.
Bij aanvang van de zitting heeft de kantonrechter het bezwaar van [eiser] tegen de producties van ROM besproken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze producties niet buiten beschouwing worden gelaten, nu zij zijn ingediend binnen de in het Procesreglement bepaalde termijn en van strijd met de goede procesorde geen sprake is. Hoewel aan [eiser] moet worden toegegeven dat het om een groot aantal producties gaat, is het merendeel van de stukken al geruime tijd bij [eiser] bekend (e-mails en whatsapps van [eiser] zelf, de arbeidsovereenkomst, handboeken etc.). Bovendien zijn de belangrijkste passages geciteerd in de conclusie van antwoord van ROM, die ook binnen de voorgeschreven termijn is ingediend en waartegen geen bezwaar is gemaakt door [eiser] . Tot slot is meegewogen dat het inherent is aan de aard van een kortgedingprocedure dat vlak voor de zitting nog veel stukken (kunnen) worden ingediend. Dat geldt te meer in een situatie als deze, waarin [eiser] zelf ook omvangrijke processtukken heeft ingediend.
Het geschil leent zich voor behandeling in kort geding
5.3.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als eiser daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is hier het geval, omdat het (onder meer) gaat om een vordering tot tewerkstelling. De omvang en de mate van complexiteit staan, anders dan door ROM is bepleit, niet aan een behandeling in kort geding in de weg.
Toetsingskader in kort geding
5.4.
Voor toewijzing van de vordering in dit kort geding is vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Het is [eiser] (tijdelijk) verboden werkzaamheden voor ROM te verrichten
5.5.
In de kern komt het erop neer dat [eiser] wil worden toegelaten tot meer werkzaamheden, terwijl ROM wil dat [eiser] , in elk geval voor de duur van de bodemprocedure, helemaal geen werkzaamheden meer voor haar verricht.
5.6.
De kantonrechter zal de vordering van ROM toewijzen en die van [eiser] afwijzen. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht.
5.7.
Uitgangspunt is dat een vordering tot wedertewerkstelling moet worden beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, waarin is vastgelegd dat een werkgever verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen. Deze maatstaf brengt mee dat de toewijsbaarheid van een vordering tot wedertewerkstelling afhangt van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid en van de bijzondere omstandigheden van het geval. [10] Daarbij is het uitgangspunt dat van een werkgever, als goed werkgever, gevergd mag worden dat hij de werknemer slechts tegen zijn wil de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft en dat die grond voldoende zwaar weegt, gelet op het in beginsel zwaarwegend te achten belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten. Het niet toelaten van een werknemer tot zijn werkzaamheden mag slechts als toelating van de werknemer op het werk aan de goede gang van zaken bij de werkgever grote schade zou toebrengen of wanneer vanwege andere zwaarwegende redenen, waartegen de belangen van de werknemer niet opwegen, in redelijkheid van de werkgever niet gevergd kan worden dat hij de werknemer nog langer op het werk duldt.
5.8.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat toelating van [eiser] tot het werk de goede gang van zaken bij ROM zal schaden. De kantonrechter vindt de situatie op dit moment dermate onhoudbaar dat een (tijdelijk) verbod om de werkzaamheden te verrichten gerechtvaardigd is. Daarvoor zijn allereerst de verklaringen van de collega’s [11] van belang. In de verklaringen wordt onder meer benoemd dat collega’s zich onveilig voelen en onrust ervaren doordat [eiser] hen ongevraagd betrok (en bleef betrekken) in zijn conflict met [betrokkene 2] , hij vertrouwelijke informatie over managers, collega’s en klanten met hen deelde, hen op een dwingende manier probeerde te overtuigen van zijn beschuldigingen tegen [betrokkene 2] , hij negatief en neerbuigend over ondernemers sprak, zijn communicatiestijl als bedreigend wordt ervaren en hij onprofessioneel gedrag vertoont. Ook beschrijven twee collega’s een fysieke confrontatie met [eiser] , waarbij hij wijdbeens voor hen is gaan staan. Deze confrontatie hebben zij als bedreigend en intimiderend ervaren. De algemene strekking van de verklaringen is dat de werksituatie onhoudbaar is en dat er geen vertrouwen meer is in een samenwerking met [eiser] .
5.9.
De kantonrechter vindt het – anders dan [eiser] heeft bepleit – niet aannemelijk dat al deze collega’s in strijd met de waarheid hebben verklaard omdat zij door [betrokkene 1] tegen [eiser] zijn opgestookt met een verzonnen narratief. Deze zienswijze van [eiser] strookt ook niet met zijn eigen whatsappberichten en e-mails, waarin hij zich volstrekt ongepast en grensoverschrijdend uitlaat en het beeld dat in de verklaringen over hem wordt geschetst bevestigt. Veel collega’s waren ter zitting aanwezig en geen van hen heeft afstand van de afgelegde verklaring gedaan. Verder heeft [betrokkene 4] ter zitting op eigen titel verklaard over de handelwijze van [eiser] en welk (schadelijk) effect dat op haar en haar teamleden heeft gehad. Zij heeft ook aangegeven dat zij geen leidinggevende van [eiser] meer kan en wil zijn. De kantonrechter heeft vooralsnog geen aanleiding aan de authenticiteit van al deze verklaring(en) te twijfelen.
5.10.
De suggestie van [eiser] dat hij zijn werk ook zonder contact met collega’s kan (blijven) doen, is niet realistisch gelet op de aard van het werk en het feit dat veelal in teamverband wordt gewerkt (dealteams). Daarbij komt dat uit overgelegde stukken blijkt dat [eiser] ook in zijn contact met externe partijen regelmatig ‘uit de bocht’ is gevlogen. De kantonrechter doelt hierbij bijvoorbeeld op de toon van [eiser] in een e-mail waarover een ondernemer zich in een e-mail van 10 juni 2024 beklaagde: ‘(…)
Behalve het feit dat de toon op zijn zachts gezegd wat antagonistisch en onvriendelijk is, staat er in deze mail een aantal beweringen, conclusies en suggesties die feitelijk onjuist zijn. (…)’. Een ander voorbeeld betreft een e-mail van [eiser] in de nacht van 2 juli 2024 waarin hij een adviesbureau, waarmee een ondernemer van ROM samenwerkt, in een slecht daglicht stelt bij een klant van dat bureau
‘(…), een adviesclub uit Utrecht. Graag wil ik jullie waarschuwen voor deze partij…. Behalve dat (…)KwalitatiefUitermateTeleurstellend advieswerk levert, maken ze ronduit schandalige afspraken (…)’. Tot slot dient als voorbeeld het feit dat [eiser] , ondanks instructies van ROM om dat niet te doen (tijdens zijn non-actiefstelling) is verschenen op een faillissementszitting van een ondernemer op 24 juli 2024 en een homologatievergadering op 21 augustus 2024 en daar zonder mandaat namens ROM het woord heeft gevoerd.
5.11.
Verder is acht geslagen op alle berichten van [eiser] zelf. Daaruit komt het beeld naar voren van iemand die zeer vasthoudend is in het bereiken van zijn doel, daar volledig door in beslag wordt genomen, zich weinig gelegen laat liggen aan instructies van zijn werkgever en daarbij de belangen van anderen uit het oog verliest en grenzen overschrijdt. Zoals terecht is opgemerkt, is ROM ook verantwoordelijk voor de bescherming van de belangen van haar andere medewerkers, klanten en de organisatie zelf. Gelet op alles wat er in korte tijd is voorgevallen, is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat de situatie zodanig onhoudbaar is geworden dat op dit moment in redelijkheid niet van ROM gevergd kan worden [eiser] tot zijn werkzaamheden toe te laten. De Melding van [eiser] doet hieraan niet af. Voorop staat dat de vraag of de misstandvermoedens van [eiser] terecht zijn, niet aan de kantonrechter voorligt. Ongeacht het antwoord op deze vraag, is het op grond van de Wbk, waarvan ROM de toepasselijkheid in deze procedure overigens heeft betwist [12] , en de Meldregeling verboden om [eiser] vanwege zijn Melding te benadelen. Het doen van een melding geeft de melder echter geen vrijbrief voor wangedrag. De kantonrechter is het met [eiser] eens dat het gelet op de ontstane situatie een opmerkelijke keuze van de RvC is geweest om zo lang te wachten met de behandeling van de Melding. Daarmee is het risico genomen dat bij [eiser] het idee heeft kunnen ontstaan dat zijn Melding niet serieus wordt genomen en/of dat men de kwestie in de doofpot wil stoppen. Toch rechtvaardigt deze handelwijze naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet het door [eiser] vertoonde, totaal ongepaste en grensoverschrijdende gedrag.
5.12.
De conclusie is dat het [eiser] wordt verboden om werkzaamheden voor en namens ROM te verrichten voor de duur van de lopende ontbindingsprocedure. De vordering van [eiser] wordt (dus) afgewezen. Er bestaat, anders dan door ROM is gevorderd, geen aanleiding het verbod ook toe te wijzen voor de duur van een eventueel hoger beroep in de ontbindingsprocedure.
[eiser] moet zich aan zijn geheimhoudingsverplichting houden
5.13.
ROM heeft verder gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld tot het betrachten van geheimhouding, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag. ROM stelt daartoe dat [eiser] in strijd met zijn contractuele geheimhoudingsplicht (herhaaldelijk) vertrouwelijke informatie over de beschuldiging, de Klacht en de Melding heeft gedeeld met collega’s en externen en dat de belangen van ROM worden beschadigd als hij hiermee doorgaat.
5.14.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] op grond van de door hem op
11 november 2021 ondertekende arbeidsovereenkomst en de daarin van toepassing verklaarde Geheimhoudings- en Integriteitsverklaring in het Personeelshandboek een geheimhoudingsplicht heeft in brede zin met betrekking tot alle vertrouwelijke informatie aangaande ROM, haar medewerkers, klanten, leveranciers en andere zakelijke relaties. Ook de klachtenprocedure kent op grond van de Klachtenregeling een vertrouwelijk karakter en tot slot geldt ook met betrekking tot de Melding op grond van artikel 9 van de Meldregeling een geheimhoudingsplicht.
5.15.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat [eiser] in strijd met deze plichten heeft gehandeld. [betrokkene 5] heeft verklaard dat [eiser] op 6 juni 2024 een vroege versie van zijn melding met haar heeft gedeeld, op 28 juni 2024 zijn klacht over [betrokkene 2] en op 30 juli 2024 de betekende dagvaarding met daarin zijn Melding aan haar heeft doorgestuurd. Dit, terwijl [eiser] in de eerste kort geding procedure heeft verklaard deze alleen met zijn leidinggevende te hebben gedeeld. Verder blijkt uit de overgelegde whatsappberichten dat [eiser] [betrokkene 5] en [betrokkene 4] uitgebreid deelgenoot maakte van zijn beschuldigingen over [betrokkene 2] en de acties die hij ging nemen om [betrokkene 2] ‘ten val te brengen’. Daarmee heeft [eiser] bij herhaling zijn geheimhoudingsplicht geschonden. [eiser] heeft met betrekking tot de Melding aangevoerd dat de Wbk het toestaat geheime informatie te onthullen, indien het algemeen belang daarmee is gediend en/of dit noodzakelijk is om de misstand duidelijk te maken. Dat van zo’n situatie sprake is, is niet gebleken. Uit zijn berichtgeving aan [betrokkene 5] en [betrokkene 4] komt een beeld naar voren van een gekrenkte man die vooral uit grief richting [betrokkene 2] heeft gehandeld. In dat kader heeft ROM ook – onbetwist – naar voren gebracht dat [eiser] al maanden op de hoogte was van de opdrachtvertrekking door ROM aan Rebel Groep en pas na de onwelgevallige tussenevaluatie van [betrokkene 2] de Klacht en Melding heeft ingediend. Gelet op de herhaalde overtreding en het feit dat [eiser] meent dat hij als melder niet aan geheimhouding gebonden is, ziet de kantonrechter aanleiding de vordering van ROM toe te wijzen. Het zal [eiser] worden geboden de onder punt 5.14 genoemde geheimhoudingsplichten na te leven, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag.
ROM hoeft in- en extern geen mededelingen te doen
5.16.
[eiser] heeft de kantonrechter verder gevraagd om ROM te gebieden aan in- en extern betrokkenen te communiceren dat ROM ten onrechte maatregelen heeft genomen. De kantonrechter zal deze vordering, gelet op wat hiervoor is overwogen, afwijzen. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat het eerdere kort geding vonnis, met de naderhand beschikbaar gekomen informatie, in een ander daglicht is komen te staan. Verder is van belang dat ROM (onbetwist) heeft verklaard dat zij altijd neutraal over de afwezigheid van [eiser] heeft gecommuniceerd, terwijl het – zo is inmiddels gebleken - juist [eiser] zelf is geweest die ruchtbaarheid aan de situatie heeft gegeven en anderen bij zijn strijd tegen [betrokkene 2] heeft betrokken.
ROM hoeft de waarschuwing en berisping niet in te trekken
5.17.
In het eerdere kort geding zijn deze vorderingen van [eiser] afgewezen. Anders dan ROM meent, betekent dat niet dat diezelfde vorderingen in deze procedure niet beoordeeld kunnen/mogen worden. Dat is alleen aan de orde in geval van misbruik van (proces)recht en daarvan is geen sprake. Toch zal ook deze vordering worden afgewezen. Wat [eiser] in deze procedure naar voren heeft gebracht vormt voor de kantonrechter geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.18.
In het eerdere vonnis is overwogen dat de waarschuwing van 8 november 2023 een benadelingshandeling in de zin van de Wbk betreft, omdat deze ruim voor de klokkenluidersmelding van 6 juni 2024 is gegeven en het onderwerp van de waarschuwing geen enkel verband houdt met de latere melding. [eiser] heeft (voor het eerst in deze procedure) e-mails van 15 en 17 oktober 2023 overgelegd, om aan te tonen dat hij zijn misstandmelding al in oktober 2023 heeft gedaan. [eiser] meent dat [betrokkene 2] het incident met de sollicitant tot onnodig grote proporties heeft opgeblazen enkel om hem vanwege eerder genoemde melding te kunnen sanctioneren. De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Ten eerste omdat in voornoemde e-mails op geen enkele wijze een misstandmelding door [eiser] kan worden gelezen en ten tweede omdat uit door ROM overgelegde stukken blijkt dat ROM [eiser] op goede gronden heeft gewaarschuwd vanwege onacceptabele gedrag, waarmee hij ROM ook schade heeft berokkend. Verwezen wordt naar de e-mail van 6 november 2023 waarin de sollicitant zich over de handelwijze van [eiser] heeft beklaagd en waarin betrokkene aangeeft om die reden geen interesse meer te hebben in een positie bij ROM.
5.19.
Ook voor wat betreft de berisping op 12 juli 2024 onderschrijft de kantonrechter het eerdere oordeel dat dit een informele e-mail betreft die niet valt onder het begrip ‘benadelen’ in de zin van de Wbk dan wel de Meldregeling. Dat [betrokkene 4] in latere correspondentie aan deze e-mail refereert ter toelichting op de door haar ervaren vertrouwensbreuk met [eiser] , maakt dat niet anders.
Geen veroordeling met betrekking tot onderzoek Melding
5.20.
De vordering van [eiser] om ROM te veroordelen binnen twee weken na dit vonnis een zorgvuldig en voortvarend onderzoek in te stellen naar de Melding zal worden afgewezen. Nog afgezien van het feit dat op grond van artikel 3 lid 6 van de Meldregeling niet de bestuurder van ROM maar de RvC verplicht is tot handelen, heeft de advocaat van de RvC tijdens de mondelinge behandeling in het bijzijn van één van de leden van de RvC verklaard dat de dag voor het kort geding een juridisch expert is gevonden om het onderzoek op korte termijn op te starten. Ter zitting heeft de RvC toegelicht waarom zij ervoor heeft gekozen eerst het onderzoek naar de Klacht (die vóór de Melding is gedaan) af te wachten in verband met de gedeeltelijke overlap. Dat die aanpak niet in lijn is met de bepaling in de Meldregeling dat direct na een Melding onderzoek moet worden ingesteld, neemt niet weg dat het onderzoek nu (eindelijk) is opgestart. Er is daardoor op dit moment (dus) nog geen aanleiding te veronderstellen dat ROM niet vrijwillig aan haar plicht zal voldoen, waardoor het belang bij de vordering ontbreekt.
5.21.
[eiser] heeft ook bezwaren geuit tegen de wijze waarop de RvC de Melding wil laten onderzoeken. De kantonrechter stelt vast dat de Meldregeling niet voorschrijft op welke wijze het onderzoek naar de Melding moet worden ingericht en uitgevoerd. Het is ook niet aan de kantonrechter om de RvC te dicteren op welke wijze dat moet gebeuren. Het enkele feit dat de RvC ervoor heeft gekozen om eerst een ‘quick scan’ door een externe deskundige te laten uitvoeren, is onvoldoende om te concluderen dat het onderzoek niet zorgvuldig wordt opgepakt en dat daar een bevel met dwangsom aan moet worden verbonden. Wel ziet de kantonrechter het belang van een zorgvuldig en voortvarend onderzoek. De kantonrechter geeft ROM en/of de RvC mee hier alle aandacht en prioriteit aan te geven, zodat met de grootst mogelijk spoed duidelijkheid bestaat over de uitkomst van dat onderzoek.
De vordering om een kopie van het personeelsdossier te verstrekken wordt afgewezen
5.22.
De vordering van [eiser] om ROM te veroordelen om een volledige kopie van zijn personeelsdossier te verstrekken wordt afgewezen. [eiser] heeft dit verzoek op 11 oktober 2024 ook aan ROM gedaan. Op grond van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG) is ROM verplicht daar binnen een maand aan te voldoen, maar ten tijde van de mondelinge behandeling was deze termijn nog niet verstreken. Bij e-mail van 30 oktober 2024 heeft ROM [eiser] laten weten dat zij met zijn verzoek aan de slag is. Er is op dit moment (dus) nog geen aanleiding te veronderstellen dat ROM niet vrijwillig aan haar wettelijke verplichting zal voldoen, waardoor het belang bij de vordering ontbreekt.
De vordering terzake een algemeen verbod op benadelingshandelingen wordt afgewezen
5.23.
[eiser] heeft de kantonrechter gevraagd om ROM te verbieden benadelingshandelingen te verrichten tegen hem. De kantonrechter overweegt dat het benadelingsverbod al volgt uit de Meldregeling. Naar het oordeel van de kantonrechter reikt een algemeen benadelingsverbod onder verbeurte van een dwangsom in deze procedure te ver. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.24.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij (grotendeels) ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang tussen de vordering en de tegenvordering wordt het salaris gemachtigde van ROM in de zaak van de tegenvordering op nihil gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant
van ROM tot en met vandaag vaststelt op een salaris gemachtigde van € 814,00;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
6.4.
verbiedt [eiser] om voor de duur van de ontbindingsprocedure [13] zijn werkzaamheden voor en namens ROM te verrichten;
6.5.
gebiedt [eiser] om de geheimhoudingsplichten (zoals genoemd onder punt 5.14) na te leven, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag.
6.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor ROM worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.ROM heeft verklaard dat zij pas vlak voor de zitting in dit kort geding de beschikking over deze berichten heeft gekregen.
2.ROM heeft verklaard dat zij pas vlak voor de zitting in dit kort geding de beschikking over deze berichten heeft gekregen.
3.ROM heeft verklaard dat zij pas vlak voor de zitting in dit kort geding de beschikking over deze berichten heeft gekregen.
4.Zo zond [eiser] op 4 juli 2024 131 whatsappberichten aan [betrokkene 4] en 51 aan [betrokkene 5] en op 6 juli 2024 in totaal 171 berichten aan [betrokkene 4] .
5.ROM heeft verklaard dat zij pas vlak voor de zitting in dit kort geding de beschikking over deze berichten heeft gekregen.
6.ROM heeft verklaard dat zij pas vlak voor de zitting in dit kort geding de beschikking over deze berichten heeft gekregen.
7.ROM heeft verklaard dat zij pas vlak voor de zitting in dit kort geding de beschikking over deze berichten heeft gekregen.
8.ROM heeft verklaard dat zij pas vlak voor de zitting in dit kort geding de beschikking over deze berichten heeft gekregen.
10.vgl. Hoge Raad 12 mei 1989, ECLI:NL:PHR:1989:AC2497.
11.Zie 2.30 bij Feiten.
12.De discussie over de toepasselijkheid van de Wbk zal de kantonrechter in dit kort geding onbesproken laten, omdat toepassing van de Meldregeling in deze procedure tot dezelfde conclusies leidt.
13.zaaknummer 11382611 AO 24-134