7.2.1De rechtbank stelt vast dat volgens de planregels het bouwplan aan artikel 15.2, aanhef en onder l, van het bestemmingsplan moest worden getoetst, aangezien op de plankaart bij de locatie van het bouwplan een maximale goot- en bouwhoogte zijn aangeduid. Het college is daar terecht van uitgegaan. Artikel 15.2, aanhef en onder g en h, van het bestemmingsplan betreft andere aanduidingen, die volgens de plankaart bij de locatie van het bouwplan niet aan de orde zijn. Artikel 15.2, aanhef en onder l, van het bestemmingsplaan staat, in combinatie met de plankaart, een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 3 meter toe, waarbij de maximale bouwhoogte grenst aan openbaar gebied. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat de bouwhoogte niet verandert en dat deze conform het bestemmingsplan is. Er bestaat ook geen discussie over dat de goothoogte in de oude situatie 370 cm is. Deze goothoogte is hoger dan de maximale goothoogte volgens het bestemmingsplan, maar dat is een bestaande afwijking die op grond van overgangsrechtmag worden voortgezet, maar niet mag worden vergroot. Het geschil beperkt zich uitsluitend tot de vraag wat de goothoogte is in de nieuwe situatie.
7.2.2Het begrip ‘goothoogte’ is in het bestemmingsplan niet nader omschreven. Wel is in artikel 2.1, aanhef en onder d, bepaald hoe de goothoogte wordt gemeten, namelijk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt uit deze bepaling dat de planwetgever niet de plaats waar de goot is aangebracht bepalend heeft geacht voor de goothoogte, maar de plaats waar het water vanaf druipt, of waar een boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel is aangebracht.De planwetgever heeft volgens de Afdeling aldus gekozen voor woningen met een duidelijk onderscheid tussen de gevel en dakvlaklijn. De rechtbank stelt vast dat het bestaande gebouw deels een plat dak heeft en aan de achterzijde een schuin dak. Het bouwplan brengt mee dat een groot deel van het schuine dakvlak verdwijnt en wordt vervangen door een plat dak op 838 cm hoogte, dat aansluit op het bestaande platte dak. Het schuine dak zal daardoor enkele meters lager worden en niet meer reiken tot een hoogte van 838 cm. Het platte dakvlak op die hoogte wordt nog groter doordat een groot deel van het dakterras wordt vervangen door een opbouw met een plat dak dat aansluit op het bestaande platte dak. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de nieuwe situatie ten opzichte van het platte dak relatief weinig hemelwater op het hellende dakvlak valt. Het overgrote deel van het hemelwater zal immers worden verzameld op het platte dak, waardoor het gebouw voornamelijk afwatert via het platte dak en de regenpijp aan de voorgevel die daarmee in verbinding staat, zoals eiser ter zitting ook heeft toegelicht. Gelet hierop – en volgens de vaste jurisprudentie van de Afdeling – moet worden geoordeeld dat de goothoogte niet op de plaats van de regengoot onderaan het schuine dak blijft, maar op de plaats van de druiplijn van het platte dak (op 838 cm hoogte) komt te liggen. Daarmee wordt de afwijking van de volgens het bestemmingsplan toegestane goothoogte van 3 meter groter. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college moeten afwijken van het bestemmingsplan?
Van Tubergen
8. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat het college had moeten afwijken van het bestemmingsplan “Van Tubergen” overweegt de rechtbank als volgt. Het bestemmingsplan bevat geen regels inzake afwijking die in dit geval kunnen worden toegepast. Het college is desalniettemin bevoegd af te wijken van artikel 15.2, aanhef en onder l, van de planregels.Het college kan enkel van deze bevoegdheid gebruikmaken indien het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college wil geen medewerking verlenen omdat het college het bouwplan in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op een advies van de afdeling Omgevingsbeleid, team Stedenbouw en planologie. Volgens het advies leidt het bouwplan tot een onaanvaardbare aantasting van het bestaande bebouwingsbeeld en het straatbeeld. Het gebouw is immers een hoekpand dat een sterk ensemble vormt met een naastgelegen hoekpand. Door het bouwplan wordt het gebouw als enige van de hoekpanden aan de voorzijde gedeeltelijk opgetrokken. Ook wordt de bestaande uitsparing in het woonblok, daar waar het dakterras is, door de dakopbouw gedeeltelijk opgevuld, terwijl de architect bewust heeft gekozen voor de uitsparing om het woonblok te voorzien van licht, aldus het advies. Het college heeft met dit advies deugdelijk gemotiveerd waarom het niet wil afwijken van het bestemmingsplan. Eiser geeft geen concrete argumenten waarom de afweging van het college onredelijk zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Parapluplan Parkeernormen Haarlem 2018
9. Ter zitting is duidelijk geworden dat niet langer in geschil is dat het bouwplan
tot een toename van de parkeerbehoefte met één parkeerplaats leidt. Het college heeft zich
dus terecht op het standpunt gesteld dat er strijd is met het Parapluplan. De
parkeerregels bepalen dat als de parkeerdruk toeneemt, op eigen terrein moet
worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het college kan met een
omgevingsvergunning hiervan afwijken als de toegenomen parkeervraag gecompenseerd kan worden door bijvoorbeeld elders een plek te kopen of te huren.Eiser heeft aangegeven
dat hij bereid is mee te werken aan elk redelijk voorstel van het college met betrekking tot
parkeren. Het ligt echter op de weg van eiser om een concreet voorstel te doen om in een
parkeeroplossing te voorzien, overeenkomstig het door het college gehanteerde
stappenplan.Omdat eiser geen concreet voorstel heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel
dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet af te wijken van het
Parapluplan. De beroepsgrond slaagt niet.