ECLI:NL:RBNHO:2025:2041

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
HAA 23/5520 en HAA 24/665
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor verbouwing van woning in Haarlem

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een woning tot twee woningen behandeld. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem de aanvraag buiten behandeling heeft mogen stellen omdat deze onvolledig was. Eiser had op 5 oktober 2022 een aanvraag ingediend, maar voldeed niet aan de vereisten zoals gesteld in de Regeling omgevingsrecht. Het college heeft de aanvraag op 25 november 2022 buiten behandeling gesteld en dit besluit is in stand gehouden na bezwaar. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien er inmiddels een inhoudelijke beoordeling van een identieke aanvraag heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer HAA 23/5520 niet-ontvankelijk, maar bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

In de tweede zaak, HAA 24/665, heeft eiser op 23 februari 2023 een nieuwe aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een vergelijkbaar bouwplan. Deze aanvraag is door het college afgewezen op basis van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen, omdat het bouwplan niet voldoet aan de bestemmingsplanregels. Eiser heeft geen argumenten aangedragen die de afwijzing onredelijk maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/5520 en HAA 24/665
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2025 in de zaken tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: P.S. van Diepen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
(gemachtigde: mr. J.E. van Gilst).

Inleiding

1.1
Het gaat in deze uitspraak om de vraag of het college de aanvraag van eiser van 5 oktober 2022 om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van één woning tot twee woningen op het perceel [perceel] in Haarlem buiten behandeling heeft mogen stellen en de aanvraag van eiser van 23 februari 2023 om een omgevingsvergunning voor het hiervoor genoemde bouwplan heeft mogen afwijzen.
1.2
Het college heeft de aanvraag van 5 oktober 2022 met het besluit van 25 november 2022 buiten behandeling gesteld. Met het besluit van 18 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de buitenbehandelingstelling gebleven. Eiser heeft op 21 augustus 2023 tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknummer HAA 23/5520).
1.3
Het college heeft de aanvraag van 23 februari 2023 met het besluit van 5 mei 2023 afgewezen. Met het besluit van 17 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft op 14 februari 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit (zaaknummer HAA 24/665).
1.4
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, vergezeld door [naam] , en de gemachtigde van het college.
1.6
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Na de zitting heeft eiser nog een stuk ingediend. De rechtbank laat dat stuk buiten beschouwing, omdat het geen aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek.

HAA 23/5520

Totstandkoming van het bestreden besluit
2.1
Eiser heeft op 5 oktober 2022 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitbouw in het achterdakvlak en een opbouw op het dakterras ten behoeve van een nieuwe woning ter hoogte van de tweede verdieping op het perceel [perceel] in Haarlem. De aanvraag bestaat uit het (ver)bouwen van een bouwwerk. [1]
2.2
Bij brief van 7 oktober 2022 heeft het college de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Hierbij heeft het college aangegeven dat er nog gegevens ontbreken en dat deze nog door eiser aangeleverd dienen te worden. Het gaat om de volgende gegevens:
 Functiebenaming op de plattegrondtekening van de bestaande en de nieuwe situatie;
 Gevelaanzichten van de bestaande toestand (onduidelijk en/of kloppen niet);
 Volledige maatvoering van de langsdoorsnede;
 Goot- en bouwhoogte van de dakopbouw, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;
 Dakplattegrond van het gebouw in bestaande en nieuwe toestand;
 Gegevens met betrekking tot brandcompartimentering, rookmelders en WBDO;
 Breedte en de op- en aantreden van nieuwe trappen;
 De ventilatieberekening inclusief capaciteit van de mechanische ventilatie op de plattegrondtekening;
 Het hoogteverschil tussen de bovenzijde van de dakkapel/dakopbouw en daknok;
 RC- en U-waarden;
 Berekening van nieuwe constructie en controleberekening bestaande constructie inclusief stabiliteit;
 Parkeeroplossing.
In deze brief geeft het college tevens aan dat de stukken in één keer moeten worden aangeleverd. De termijn hiervoor is zes weken, na verzenddatum van de brief. Hierbij wijst het college op de mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen indien de gevraagde aanvullende gegevens niet of niet volledig binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. [2]
2.3
In het primaire besluit van 25 november 2022 – dat in stand is gelaten in het in beroep bestreden besluit van 18 juli 2023 – heeft het college eiser medegedeeld dat binnen de gestelde termijn niet alle aanvullende gegevens zijn ontvangen, zodat op grond van artikel 4:5 van de Awb de aanvraag buiten behandeling is gesteld. De aanvraag van eiser voldeed niet aan de in de Regeling omgevingsrecht gestelde voorwaarden.
2.4
Op 15 februari 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Acht dagen na de hoorzitting heeft eiser een nieuwe vergunningaanvraag ingediend voor hetzelfde bouwplan. [3]
Beoordeling door de rechtbank
Heeft eiser nog procesbelang?
3.1
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser procesbelang heeft bij het voeren van de beroepsprocedure. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is procesbelang aanwezig wanneer het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat ook feitelijk betekenis kan hebben. [4]
3.2
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij alle benodigde gegevens heeft overgelegd. De aanvraag was compleet en had niet buiten behandeling mogen worden gesteld. Het is naar de mening van eiser onbegrijpelijk dat zijn tweede aanvraag wel inhoudelijk wordt beoordeeld, terwijl hij bij die aanvraag geen nieuwe stukken heeft ingediend. Eiser voert ook aan dat het college over moet gaan tot verlening van de omgevingsvergunning als vastgesteld wordt dat de eerste aanvraag al volledig was. Het college heeft strijd met het bestemmingsplan “Van Tubergen” of andere regelingen immers niet aan eiser tegengeworpen vóór het verzoek om aanvullende gegevens.
3.3
Het college stelt zich op het standpunt dat in de eerste aanvraag verschillende stukken ontbraken. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de bij de beoordeling van een aanvraag in acht te nemen zorgvuldigheid vergt dat het bestuursorgaan per geval beziet welke gegevens en bescheiden nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. [5] Dat de gevraagde documenten niet zijn overgelegd waardoor de aanvraag incompleet bleef, dient voor risico van eiser te komen. De reden dat de tweede, inhoudelijk aan de eerste identieke, aanvraag wel in behandeling is genomen, is de constante druk die de gemachtigde van eiser uitoefende. Er staat bovendien geen rechtsregel aan in de weg om een onvolledige aanvraag af te wijzen. [6] De omstandigheid dat het college de tweede, nog altijd onvolledige aanvraag wél in behandeling heeft genomen, brengt volgens het college dus niet mee dat de eerste aanvraag compleet was en in behandeling had moeten worden genomen.
3.4
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de latere aanvraag van eiser inhoudelijk dezelfde was. Als eiser in het gelijk wordt gesteld, dan dient het college de aanvraag van eiser van 5 oktober 2022 alsnog inhoudelijk te behandelen. Er heeft echter inmiddels een inhoudelijke beoordeling van hetzelfde bouwplan plaatsgevonden, namelijk op grond van de aanvraag van eiser van 23 februari 2023. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft. Ten aanzien van het argument van eiser dat strijd met het bestemmingsplan of andere regelingen bij de eerste aanvraag niet is tegengeworpen zodat deze bij volledigheid moet worden toegewezen, merkt de rechtbank het volgende op. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag volgens het college onvolledig was. De aanvraag is dus inhoudelijk nog niet (volledig) door het college beoordeeld. Hoewel de buitenbehandelingstelling wellicht niet terecht is, is dit wel feitelijk wat het college heeft gedaan. Daaruit valt niet af te leiden dat het college heeft willen zeggen dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan of andere regelingen. Het college heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat dit pas bij een volledige inhoudelijke beoordeling aan de orde komt. Dat is gebeurd in de zaak met het zaaknummer HAA 24/665 die hieronder zal worden besproken.
3.5
Omdat er geen procesbelang is, zal de rechtbank het beroep met zaaknummer HAA 23/5520 niet-ontvankelijk verklaren.
Griffierecht en proceskosten
4.1
Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling [7] moet indien het beroep niet-ontvankelijk is omdat belang ontbreekt wel worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling en een opdracht tot vergoeding van het griffierecht. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan eiser is tegemoetgekomen.
4.2
Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval wel aanleiding om te bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat het college aan eiser tegemoet is gekomen omdat het bouwplan alsnog inhoudelijk is beoordeeld. Weliswaar is dit op grond van een nieuwe aanvraag gebeurd, maar niet in geschil is dat bij de tweede aanvraag geen nieuwe gegevens zijn overgelegd door eiser.

HAA 24/665

Totstandkoming van het bestreden besluit
5.1
Eiser heeft op 23 februari 2023 een (inhoudelijk identieke) aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakuitbouw en een dakopbouw ten behoeve van een nieuwe woning ter hoogte van de tweede verdieping op het perceel [perceel] in Haarlem.
5.2
In het primaire besluit van 5 mei 2023 – dat in stand is gelaten in het in beroep bestreden besluit van 17 januari 2024 onder een nadere motivering – heeft het college de aanvraag afgewezen. Het bouwplan is in strijd met artikel 15.2, aanhef en onder l, van het bestemmingsplan “Van Tubergen” en artikel 3.2.1 van het bestemmingsplan “Parapluplan Parkeernormen Haarlem 2018”.
5.3
Niet ter discussie staat dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening Haarlem 2020. [8]
Beoordeling door de rechtbank
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Voorts zijn de tot die datum als bestemmingsplan geldende plannen “Van Tubergen” en “Parapluplan Parkeernormen Haarlem 2018” van toepassing, die vanaf die datum onderdeel zijn van het omgevingsplan.
Is er strijd met het bestemmingsplan?
7.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen strijd is met het bestemmingsplan “Van Tubergen”. Het college heeft zich op de verkeerde planregels gebaseerd. De goot- en bouwhoogte blijven ongewijzigd met het bouwplan. De goothoogte blijft 370 cm en de bouwhoogte 838 cm. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college gebruikmaakt van verkeerde definities. Een dakrand is geen goot. De nieuwe voorgevel van de woning geeft dus niet de goothoogte, maar uitsluitend de bouwhoogte aan. Het bouwplan voldoet aan artikel 15.2, aanhef en onder g en h, van het bestemmingsplan. Als men naar de figuren in paragraaf 6.7 van de toelichting op het bestemmingsplan kijkt dan staat de aanduiding van de goothoogte ook ergens anders dan de bouwhoogte.
7.2.1
De rechtbank stelt vast dat volgens de planregels het bouwplan aan artikel 15.2, aanhef en onder l, van het bestemmingsplan moest worden getoetst, aangezien op de plankaart bij de locatie van het bouwplan een maximale goot- en bouwhoogte zijn aangeduid. Het college is daar terecht van uitgegaan. Artikel 15.2, aanhef en onder g en h, van het bestemmingsplan betreft andere aanduidingen, die volgens de plankaart bij de locatie van het bouwplan niet aan de orde zijn. Artikel 15.2, aanhef en onder l, van het bestemmingsplaan staat, in combinatie met de plankaart, een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 3 meter toe, waarbij de maximale bouwhoogte grenst aan openbaar gebied. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat de bouwhoogte niet verandert en dat deze conform het bestemmingsplan is. Er bestaat ook geen discussie over dat de goothoogte in de oude situatie 370 cm is. Deze goothoogte is hoger dan de maximale goothoogte volgens het bestemmingsplan, maar dat is een bestaande afwijking die op grond van overgangsrecht [9] mag worden voortgezet, maar niet mag worden vergroot. Het geschil beperkt zich uitsluitend tot de vraag wat de goothoogte is in de nieuwe situatie.
7.2.2
Het begrip ‘goothoogte’ is in het bestemmingsplan niet nader omschreven. Wel is in artikel 2.1, aanhef en onder d, bepaald hoe de goothoogte wordt gemeten, namelijk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt uit deze bepaling dat de planwetgever niet de plaats waar de goot is aangebracht bepalend heeft geacht voor de goothoogte, maar de plaats waar het water vanaf druipt, of waar een boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel is aangebracht. [10] De planwetgever heeft volgens de Afdeling aldus gekozen voor woningen met een duidelijk onderscheid tussen de gevel en dakvlaklijn. De rechtbank stelt vast dat het bestaande gebouw deels een plat dak heeft en aan de achterzijde een schuin dak. Het bouwplan brengt mee dat een groot deel van het schuine dakvlak verdwijnt en wordt vervangen door een plat dak op 838 cm hoogte, dat aansluit op het bestaande platte dak. Het schuine dak zal daardoor enkele meters lager worden en niet meer reiken tot een hoogte van 838 cm. Het platte dakvlak op die hoogte wordt nog groter doordat een groot deel van het dakterras wordt vervangen door een opbouw met een plat dak dat aansluit op het bestaande platte dak. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de nieuwe situatie ten opzichte van het platte dak relatief weinig hemelwater op het hellende dakvlak valt. Het overgrote deel van het hemelwater zal immers worden verzameld op het platte dak, waardoor het gebouw voornamelijk afwatert via het platte dak en de regenpijp aan de voorgevel die daarmee in verbinding staat, zoals eiser ter zitting ook heeft toegelicht. Gelet hierop – en volgens de vaste jurisprudentie van de Afdeling – moet worden geoordeeld dat de goothoogte niet op de plaats van de regengoot onderaan het schuine dak blijft, maar op de plaats van de druiplijn van het platte dak (op 838 cm hoogte) komt te liggen. Daarmee wordt de afwijking van de volgens het bestemmingsplan toegestane goothoogte van 3 meter groter. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college moeten afwijken van het bestemmingsplan?
Van Tubergen
8. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat het college had moeten afwijken van het bestemmingsplan “Van Tubergen” overweegt de rechtbank als volgt. Het bestemmingsplan bevat geen regels inzake afwijking die in dit geval kunnen worden toegepast. Het college is desalniettemin bevoegd af te wijken van artikel 15.2, aanhef en onder l, van de planregels. [11] Het college kan enkel van deze bevoegdheid gebruikmaken indien het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college wil geen medewerking verlenen omdat het college het bouwplan in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op een advies van de afdeling Omgevingsbeleid, team Stedenbouw en planologie. Volgens het advies leidt het bouwplan tot een onaanvaardbare aantasting van het bestaande bebouwingsbeeld en het straatbeeld. Het gebouw is immers een hoekpand dat een sterk ensemble vormt met een naastgelegen hoekpand. Door het bouwplan wordt het gebouw als enige van de hoekpanden aan de voorzijde gedeeltelijk opgetrokken. Ook wordt de bestaande uitsparing in het woonblok, daar waar het dakterras is, door de dakopbouw gedeeltelijk opgevuld, terwijl de architect bewust heeft gekozen voor de uitsparing om het woonblok te voorzien van licht, aldus het advies. Het college heeft met dit advies deugdelijk gemotiveerd waarom het niet wil afwijken van het bestemmingsplan. Eiser geeft geen concrete argumenten waarom de afweging van het college onredelijk zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Parapluplan Parkeernormen Haarlem 2018
9. Ter zitting is duidelijk geworden dat niet langer in geschil is dat het bouwplan
tot een toename van de parkeerbehoefte met één parkeerplaats leidt. Het college heeft zich
dus terecht op het standpunt gesteld dat er strijd is met het Parapluplan. De
parkeerregels bepalen dat als de parkeerdruk toeneemt, op eigen terrein moet
worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het college kan met een
omgevingsvergunning hiervan afwijken als de toegenomen parkeervraag gecompenseerd kan worden door bijvoorbeeld elders een plek te kopen of te huren. [12] Eiser heeft aangegeven
dat hij bereid is mee te werken aan elk redelijk voorstel van het college met betrekking tot
parkeren. Het ligt echter op de weg van eiser om een concreet voorstel te doen om in een
parkeeroplossing te voorzien, overeenkomstig het door het college gehanteerde
stappenplan. [13] Omdat eiser geen concreet voorstel heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel
dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet af te wijken van het
Parapluplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
10.1
Verder heeft eiser aangevoerd dat in de nabije omgeving tal van dakkapellen
aanwezig zijn die volgens de redenatie van het college niet zijn toegestaan. De rechtbank
interpreteert deze grond als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
10.2
Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slagen indien eiser kan aantonen dat het
college op een ander adres onder vergelijkbare omstandigheden wel een
omgevingsvergunning heeft verleend voor een vergelijkbaar bouwplan. De rechtbank is van
oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd, alleen al omdat een dakkapel van een andere orde is
dan de opbouw en uitbouw die volgens het bouwplan worden gerealiseerd. De beroepsgrond
slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
11. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Het beroep met zaaknummer HAA 24/665 is daarom ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt dus geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Slotsom

12. De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer HAA 23/5520 niet-ontvankelijk en het beroep met zaaknummer HAA 24/665 ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het college moet in het beroep met zaaknummer HAA 23/5520 wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

Inzake HAA 23/5520

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Inzake HAA 24/665
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit wordt besproken in zaaknummer HAA 24/665.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:359.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3377, ro. 3.2.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4166, ro. 8.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3088.
8.Zie punt 3 van het bij het besluit van 17 januari 2024 overgenomen advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften.
9.Artikel 21.1 van het bestemmingsplan.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3032.
11.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2o, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit Omgevingsrecht en artikel 4, aanhef en onder 4, van de bijbehorende Bijlage II.
12.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1o, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 3.2.4 van het Parapluplan.
13.Zie de Beleidsregels parkeernormen 2015.