202201850/1/R4.
Datum uitspraak: 6 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2022 in zaak nr. 21/3320 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2021 heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning van [appellante] buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 24 juni 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Raalte, en het college, vertegenwoordigd door N. Heil, I van Oort en D Melman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] heeft op 21 augustus 2020 een aanvraag om een omgevingsvergunning bij het college ingediend voor de herontwikkeling van het kantoorpand aan de [locatie] in Nieuwegein (hierna: het perceel) tot appartementen. In het door [appellante] ingevulde aanvraagformulier heeft [appellante] bij de vraag: "Uw belang bij deze aanvraag", geantwoord: "Toekomstig eigenaar". Het college heeft [appellante] bij brief van 31 augustus 2020 laten weten dat de door haar verstrekte gegevens onvoldoende zijn om de aanvraag te beoordelen en het college heeft [appellante] met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb de gelegenheid geboden om ontbrekende gegevens uiterlijk op 29 december 2020 aan te leveren. Volgens het college gaat het onder meer om een schriftelijke toestemming van de huidige eigenaar van het perceel waaruit blijkt dat [appellante] een aanvraag voor een omgevingsvergunning mag indienen (hierna: de toestemmingsverklaring), dan wel een afschrift van de eigendomspapieren indien de verkoop van het perceel inmiddels heeft plaats gevonden (hierna: de eigendomspapieren), en overige gegevens om een beoordeling te kunnen maken op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de bibob-gegevens). De bibob-gegevens kan [appellante] aanleveren door het bijgevoegde bibob-formulier ingevuld en voorzien van de benodigde stukken over te leggen, aldus het college in die brief, waarin ook staat dat de termijn om op de aanvraag te beslissen is opgeschort, gezien artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Nadat [appellante] op 24 september 2020 al een gedeelte van de ontbrekende gegevens had aangeleverd, heeft zij op 29 september 2020 de bibob-gegevens en op 21 december 2020 de eigendomspapieren aan het college overgelegd. Omdat de bibob-gegevens nadere vragen bij het college hebben opgeroepen, heeft het college naar aanleiding daarvan [appellante] bij brief van 21 december 2020, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, opnieuw in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te verstrekken. Omdat [appellante] die gegevens niet uiterlijk op de in die brief vermelde datum, te weten 29 januari 2021, heeft verstrekt, heeft het college bij besluit van 2 februari 2021, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, de aanvraag buiten behandeling gesteld. [appellante] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft [appellante] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig bekendmaken van een omgevingsvergunning die volgens [appellante] van rechtswege aan haar is verleend.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij brief van 31 augustus 2020 de eigendomspapieren mocht opvragen. [appellante] voert aan dat de aanvrager van een omgevingsvergunning op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling wordt geacht belanghebbende te zijn. In dit geval bestond volgens [appellante] geen aanleiding te veronderstellen dat zij geen belanghebbende is. Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het college ook voor de te maken bibob-beoordeling over de eigendomspapieren wilde beschikken, heeft de rechtbank niet onderkend dat het college ter zake van die beoordeling heeft volstaan met het verzoek om het bibob-formulier in te vullen waarin ook vragen staan over de eigendomssituatie, zo betoogt [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2173) wordt degene die een aanvraag om een omgevingsvergunning indient in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij de beslissing op die aanvraag. Dit kan echter anders zijn als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft, omdat zich dan de situatie kan voordoen dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt, aldus de Afdeling in die uitspraak. 3.2. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Op grond van dit artikellid mag het bestuursorgaan van de aanvrager gegevens en bescheiden vragen, voor zover die voor de te nemen beslissing nodig zijn en van de aanvrager redelijkerwijs kunnen worden gevraagd. De bij de beoordeling van een aanvraag in acht te nemen zorgvuldigheid vergt dat het bestuursorgaan per geval beziet welke gegevens en bescheiden nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.
3.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college de toestemmingsverklaring, dan wel de eigendomspapieren, mede opgevraagd om te kunnen beoordelen of [appellante] als belanghebbende kan worden aangemerkt en mocht het college zich in dit geval op het standpunt stellen dat deze gegevens nodig zijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het aanvraagformulier de vraag oproept of [appellante] in dit geval als belanghebbende kan worden aangemerkt en de door haar aangevraagde activiteiten kan verwezenlijken, omdat [appellante] zonder nadere toelichting in dat aanvraagformulier te kennen heeft gegeven dat zij nog geen eigenaar is.
Het betoog slaagt niet.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de opschorting van de beslistermijn, als gevolg van de brief van het college van 31 augustus 2020, heeft voortgeduurd totdat zij alle ontbrekende gegevens aan het college had verstrekt. [appellante] voert aan dat de opschorting is geëindigd en de beslistermijn weer is gaan lopen op het moment dat zij op 24 september 2020, dan wel op 29 september 2020 gegevens aan het college had verstrekt. Dat het eigendomsbewijs pas op 21 december 2021 aan het college is overgelegd, laat volgens [appellante] onverlet dat de beslistermijn in september 2020 weer is gaan lopen. [appellante] beroept zich hierbij op de zinsnede "los van het antwoord op de vraag of de op […] verstrekte informatie voor de staatssecretaris voldoende was om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen, moet worden vastgesteld dat de beslistermijn na de opschorting bij de brief van […] afliep op […]" in de uitspraak van de Afdeling van 14 (lees: 24) juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1986. Voorts verwijst zij naar artikel 4:5, vierde lid, van de Awb waaruit volgens haar volgt dat de beslistermijn ook na een onvolledige aanvulling van gegevens weer gaat lopen. Gelet hierop was volgens [appellante] uiterlijk op 16 november 2020 de termijn om op de aanvraag te beslissen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo, verstreken en is uiterlijk op die datum de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege verleend op de voet van artikel 3.9, derde lid van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4:20b van de Awb, zo betoogt [appellante]. 4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3150), is een aanvraag om een omgevingsvergunning pas aangevuld in de zin van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb als alle door het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gevraagde aanvullende gegevens zijn aangeleverd. Artikel 4:5, vierde lid, van de Awb geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, alleen al omdat die bepaling betrekking heeft op een andere situatie, te weten op de vraag wanneer een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager moet worden bekendgemaakt. Ook de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1986, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Met de zinsnede "los van het antwoord op de vraag of de op […] verstrekte informatie voor de staatssecretaris voldoende was om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen" heeft de Afdeling uitsluitend beoogd tot uitdrukking te brengen dat op het moment dat alle gevraagde aanvullende gegevens zijn aangeleverd de opschorting van de beslistermijn is geëindigd en dat dit los staat van de vraag of het bestuursorgaan op basis van een inhoudelijke beoordeling van deze aanvullende gegevens ook over alle informatie beschikt om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. De situatie kan zich namelijk voordoen dat de aangeleverde gegevens nadere vragen oproepen en dat voor de beantwoording daarvan aanvullende gegevens nodig zijn om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Dit laat dan onverlet dat wanneer alle gevraagde aanvullende gegevens zijn aangeleverd, de aanvraag moet worden geacht te zijn aangevuld in de zin van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb en dat daarmee de opschorting van de beslistermijn is geëindigd. Het is in een dergelijke situatie aan het bestuursorgaan om zo nodig opnieuw toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb voor het vragen van nieuwe aanvullende gegevens, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 2 november 2022. 4.2. Gelet op het vermelde onder 4.1 heeft de Afdeling de door [appellante] met haar betoog opgeworpen rechtsvragen eerder beantwoord. De Afdeling ziet in wat [appellante] aanvoert geen aanleiding nu anders te oordelen.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. [appellante] voert aan dat het college op 21 december 2020 niet meer bevoegd was de beslistermijn opnieuw op te schorten. Zij wijst daarbij op de omstandigheid dat de door haar aangevraagde omgevingsvergunning toen al van rechtswege was verleend.
5.1. Uit wat hiervoor onder 4.2 is overwogen, volgt dat door de brief van het college van 31 augustus 2020 en de naar aanleiding daarvan door [appellante] verstrekte gegevens, de termijn om op de door [appellante] ingediende aanvraag te beslissen, is opgeschort van 1 september 2020 tot en met 21 december 2020. Door de brief van het college van 21 december 2020 is die termijn voorts opgeschort van 22 december 2020 tot en met 29 januari 2021. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellante] niet heeft bestreden dat de bibob-gegevens nadere vragen bij het college hebben opgeroepen, dat het college op grond daarvan nadere gegevens nodig achtte om op de aanvraag te kunnen beslissen en dat [appellante] heeft nagelaten die gegevens aan het college te verstrekken. Zie in dit verband wat hiervoor onder 4.1 is overwogen over de bevoegdheid van een bestuursorgaan om zo nodig opnieuw toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb voor het vragen van nieuwe aanvullende gegevens. Gelet hierop was het college op 2 februari 2021 bevoegd om de door [appellante] ingediende aanvraag buiten behandeling te stellen. Omdat de beslistermijn op 2 februari 2021 nog niet was verstreken is niet van rechtswege een omgevingsvergunning aan [appellante] verleend.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023
610-1059
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2
[…]
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
[…]
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
[…]
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 4:15
1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, […].
Artikel 4:20b
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
[…]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 3.9
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. […]
[…]
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.
[…]