ECLI:NL:RBNHO:2025:14392

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
C/15/338463 / HA ZA 23-210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade en causaal verband tussen ongeval en gezondheidsklachten vastgesteld, maar onvoldoende objectieve informatie voor schadevaststelling

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiseres, betrokken bij een verkeersongeval op 25 juni 2020, een vordering ingesteld tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. voor een voorschot van € 90.000,- op de door haar geleden schade. Achmea erkende de aansprakelijkheid voor het ongeval, maar betwistte het bestaan van de gezondheidsklachten van eiseres en het causaal verband met het ongeval. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 11 december 2024 een deskundigenonderzoek bevolen, waarbij neuroloog dr. A. Verrips is ingeschakeld. In zijn rapport concludeerde dr. Verrips dat er sprake is van een whiplash associated disorder, maar dat er onvoldoende objectieve gegevens zijn om de mate van schade vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van zowel eiseres als Achmea niet toewijsbaar zijn vanwege het gebrek aan objectieve feitelijke onderbouwing. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat haar klachten het gevolg zijn van het ongeval, en de rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, en Achmea wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenbericht. De rechtbank moedigt partijen aan om tot een minnelijke regeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland
Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/338463 / HA ZA 23-210
Vonnis van 3 december 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. S.D. Palper te Arnhem.
De zaak in het kort
[eiseres] is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 25 juni 2020. Achmea heeft de aansprakelijkheid voor dit ongeval erkend. Volgens [eiseres] heeft het ongeval diverse gezondheidsklachten bij haar veroorzaakt die tot blijvende beperkingen in het dagelijks leven leiden. Zij vordert een voorschot van € 90.000,- op de door haar geleden en nog te lijden schade en daarnaast een bedrag aan buitengerechtelijke kosten.
Achmea betwist het bestaan van de gestelde gezondheidsklachten en het causaal verband met het ongeval. Achmea vordert te bepalen dat de schade van [eiseres] het bedrag van € 17.000,- dat zij al aan voorschotten heeft betaald niet overstijgt en dat de buitengerechtelijke kosten voldoende door haar zijn gecompenseerd.
In het tussenvonnis van 11 december 2024 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek door een neuroloog bevolen. De neuroloog heeft gerapporteerd en partijen hebben daarop gereageerd. De rechtbank oordeelt in dit eindvonnis dat, mede gelet op het deskundigenbericht, een deel van de gestelde gezondheidsklachten van [eiseres] een plausibel klachtenpatroon vormen en in causaal verband staan met het ongeval. Er zijn nu echter onvoldoende objectieve gegevens voorhanden om vast te stellen in welke mate [eiseres] schade heeft geleden en nog lijdt als gevolg van de uit die klachten voortvloeiende beperkingen. Bij gebrek aan (objectieve) feitelijke onderbouwing zijn de vorderingen van zowel [eiseres] als Achmea daarom niet toewijsbaar.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 december 2024;
- het deskundigenbericht van 18 augustus 2025;
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres] met productie 1;
- de conclusie na deskundigenbericht van Achmea met producties 11-13.
1.2. De rechtbank heeft bij e-mail van 29 oktober 2025 aan partijen bericht dat een rechterswissel zal plaatsvinden en hen de gelegenheid gegeven om in verband daarmee om een nadere mondelinge behandeling te vragen. Partijen hebben de rechtbank bericht dat zij geen behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
Wat partijen in de kern verdeeld houdt, is de vraag of de door [eiseres] gestelde gezondheidsklachten en daaruit voortvloeiende schade zijn aan te merken als gevolg van het ongeval.
2.2.
Achmea stelt dat de schade van [eiseres] door het ongeval niet meer bedraagt dan de al verstrekte voorschotten onder algemene titel van in totaal € 17.000,-. Daarnaast heeft Achmea een bedrag van € 10.000,- aan buitengerechtelijke kosten betaald. De vordering van Achmea ziet er op dat de rechtbank vaststelt dat [eiseres] met deze betalingen volledig schadeloos is gesteld.
[eiseres] stelt dat zij door het ongeval fors meer (inkomens)schade heeft geleden en nog steeds lijdt. De vordering van [eiseres] ziet er op dat zij een voorschot op deze schade ontvangt van
€ 90.000,- en daarnaast een bedrag van € 4.847,92 aan buitengerechtelijke kosten.
2.3.
In het tussenvonnis van 11 december 2024 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek door een neuroloog bevolen. De rechtbank heeft neuroloog dr. A. Verrips (hierna: dr. Verrips) als deskundige benoemd en hem de IWMD-vraagstelling voorgelegd.
Het rapport van neuroloog dr. Verrips
2.4.
Dr. Verrips heeft in zijn rapport van 18 augustus 2025 onder paragraaf D (‘Beantwoording van uw vragen’) het volgende geantwoord, voor zover van belang:
Diagnosef. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Antwoord:
De diagnose op mijn vakgebied luidt: ongeval op 25 juni 2020. De pijnklachten links achterin de nek gelokaliseerd en uitstralend naar de linkerhelft van het hoofd, tesamen met de fors hypertone en drukpijnlijke cervicale musculatuur kunnen passen binnen het kader van een whiplash associated disorder graad I/II volgens de classificatie van de Quebec Task Force (Spine 1995).
Spierspanningshoofdpijn met een medicatie overgebruikcomponent.
Functioneel neurologische stoornis.
Voor een uitgebreide beschrijving van de differentiaaldiagnostische overwegingen wordt verwezen naar het laatste deel van paragraaf C.”
2.5.
Dr. Verrips heeft in het laatste deel van pararaaf C van zijn rapport (‘Samenvatting van de feiten waarvan ik uitga, alsmede de eigen beschouwing’) het volgende geconcludeerd:
“Concluderend is er sprake van een ongeval op 25 juni 2020. Het betrof een achterop aanrijding. Betrokkene heeft sindsdien klachten ontwikkeld van pijn in nek, hoofd, schouders, rug, aanvalsgewijze verergering met elektrische schokken en gevoelloosheid van de linker lichaamshelft. Drukkende hoofdpijn, klachten van overprikkeling, krachtsverlies van haar linker voet, een blauwverkleuring van de linkerhand en blauw gekleurde voeten bij een pijnaanval. Zij is somber. Tijdens het onderzoek is zij misselijk en vermeldt tintelingen in haar hoofd. Bij het neurologische onderzoek zijn er bevindingen die niet kunnen worden teruggebracht tot een specifiek neurologisch substraat. Zo is er geen verklaring voor de verminderde visus op neurologisch vakgebied. De sensibele stoornissen die door betrokkene worden aangegeven berusten niet op een specifiek neurologisch substraat. Er is een forse discrepantie tussen de waargenomen functionele spierkracht en de spierkracht die bepaald is bij gericht testen van de individuele spiergroepen. Er is geen verklaring waarom betrokkene niet kan rennen, kan hinkelen of [op] één been kan staan of op de hakken en de tenen kan lopen. Er zijn inconsistenties bij het onderzoek van de coördinatie, er is drukpijn over diverse structuren.
De differentiaaldiaaldiagnostische overwegingen zijn als volgt:
Het is aannemelijk dat er bij het ongeval op 25 juni 2020 sprake is geweest van een acceleratie-deceleratie beweging van de cervicale wervelkolom. De pijnklachten links achterin de nek gelokaliseerd en uitstralend naar de linkerhelft van het hoofd, tesamen met de fors hypertone en drukpijnlijke cervicale musculatuur kunnen passen binnen het kader van een whiplash associated disorder graad I/II volgens de classificatie van de Quebec Task Force (Spine 1995).
Voor de pijnaanvallen, komend vanuit links in de nek uitstralend in de schouders en het gehele hoofd, waarbij ze een hoge bloeddruk krijgt en misselijk wordt, een zwaar hoofd krijgt, krachteloos wordt en helemaal niets meer kan is er geen neurologisch substraat.
Voor de misselijkheid en tintelingen in haar hoofd tijdens het neurologische onderzoek is er geen neurologisch substraat.
Voor de klachten van overprikkeling, krachtsverlies van haar linker voet, een blauwverkleuring van de linkerhand en blauw gekleurde voeten bij een pijnaanval is er geen neurologisch substraat.
De drukkende hoofdpijn kan passen bij een spierspanningshoofdpijn mede gezien de zeer forse drukpijn suboccipitaal beiderzijds met uitstraling naar frontaal. Daarnaast is er, gezien het opgegeven gebruik van analgetica, met name de oxycodon, een medicatie overgebruik-component in de hoofdpijn aanwezig.
De klacht van somberheid valt buiten de deskundigheid van de neuroloog.
Het grote aantal inconsistenties en dyscongruenties bij het neurologisch onderzoek past bij een functioneel neurologische stoornis.”
2.6.
Onder paragraaf D van zijn rapport heeft dr. Verrips nog het volgende geantwoord, voor zover van belang:
Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (…)
Antwoord:
Op het vakgebied van de neurologie kunnen er bij betrokkene geen beperkingen worden aangenomen.
Medische eindsituatie
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
(…)
Antwoord:
h. Het ongeval heeft plaatsgevonden op 25juni 2020. Thans zijn er vier jaren en ruim negen maanden verstreken waardoor een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval goed mogelijk is.
(…)
2. Situatie zonder ongeval
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
(…)
Antwoord:
a. Op grond van de anamnese, het neurologische onderzoek, en de bestudering van de aan mij verstrekte gegevens uit het medisch dossier, heb ik geen aanwijzingen gevonden dat er op mijn vakgebied reeds klachten bestonden die de onderzochte thans nog steeds heeft. Omdat er bij het neurologische onderzoek geen aanwijzingen zijn voor een lesie van het centrale of perifere zenuwstelsel acht ik het gedeelte van de vraag met betrekking tot “afwijkingen op uw vakgebied” niet van toepassing.
(…)
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
(…)Antwoord:
c. Zowel spierspanningshoofdpijn en medicatieovergebruik-hoofdpijn komen veel voor in de niet-geledeerde populatie. [1-5] Deze hoofdpijn had ook kunnen ontstaan indien het ongeval betrokkene niet was overkomen. Het ontwikkelen van een functionele neurologische stoornis (FNS) had ook kunnen optreden wanneer betrokkene het ongeval niet was overkomen. Er zijn aanwijzingen dat het aantal trauma’s, stress en psychiatrische comorbiditeiten hoger is bij patiënten met FNS, echter een voorafgaand trauma is slechts bij één derde van de patiënten aanwezig. [6,7,8] Aangezien ik bij betrokkene geen neurologische afwijkingen kan vaststellen kan ik deze vraag met betrekking tot “afwijkingen op uw vakgebied” niet beantwoorden.”
2.7.
Dr. Verrips is, tot slot, onder paragraaf E van zijn rapport uitgebreid ingegaan op de reacties van partijen op zijn conceptrapport. [eiseres] heeft bij haar reactie dr. Verrips een rapport van psychiater S. Rutten van 9 juni 2025 doen toekomen en dr. Verrips gevraagd of hij het, gelet op dat rapport, geïndiceerd acht dat ook een medische expertise plaats heeft door een psychiater. Dr. Verrips heeft in zijn definitieve rapport het volgende geantwoord, voor zover van belang:
“Wat uw vraag betreft met betrekking tot het ontbreken van beperkingen op het vakgebied van de neurologie en - gelet op het rapport van psychiater S. Rutten - of er een indicatie is voor een expertise door een psychiater verwacht ik niet dat een psychiater tot andere inzichten komt met betrekking tot de diagnose. Of een psychiater beperkingen kan toekennen aan de in de brief van psychiater S. Rutten genoemde diagnoses kan ik niet beoordelen, dat valt buiten mijn deskundigheid.
Wat uw vraag betreft met betrekking tot de relevantie van de brief van psychiater S. Rutten. Ik vind deze brief zeer relevant. Echter, de brief vormt geen aanleiding mijn conclusie dat er op mijn vakgebied geen beperkingen zijn te wijzigen. De argumenten hiervoor zijn de volgende. De diagnose FNS leidt niet tot neurologische beperkingen. Aangezien er geen specifiek letsel binnen het zenuwstelsel kan worden aangetoond, hetgeen de kern is van het begrip functionele stoornis, kan het dus ook niets worden gezegd over de eventuele samenhang met een ongeval of een andere vorm van aansprakelijkheid.”
Conclusies na deskundigenbericht
2.8.
[eiseres] heeft in haar conclusie na deskundigenbericht geen bezwaren aangevoerd tegen het rapport van dr. Verrips. [eiseres] heeft de rechtbank verzocht om een neuro-psychiater, als tweede onafhankelijk deskundige, te benoemen. [eiseres] stelt daartoe dat het voor haar van belang is dat een neuro-psychiater beperkingen vaststelt in relatie tot de diagnose functioneel neurologische stoornis, nu dr. Verrips daarop vanuit zijn vakgebied geen antwoord kan geven.
2.9.
Achmea heeft in haar conclusie na deskundigenbericht evenmin bezwaren aangevoerd tegen het rapport van dr. Verrips. Achmea voert, kort samengevat, het volgende aan.
2.9.1.
[eiseres] is, ook na het gereedkomen van het rapport van dr. Verrips, niet in haar bewijslast geslaagd dat haar gezondheidsklachten in juridische zin bestaan en dat er een juridisch causaal verband is tussen deze klachten en het ongeval. Daarbij is van belang dat de aanrijding met een lage snelheid heeft plaatsgevonden en dat de schade aan de auto van [eiseres] minimaal was. Verder heeft zowel de huisarts van [eiseres] als dr. Verrips waargenomen dat de nek van [eiseres] buiten de testsituatie om goed bewogen kon worden. Er kan aldus niet objectief worden vastgesteld dat de klachten aan de nek bestaan en het gevolg zijn van het ongeval. Daarnaast heeft dr. Verrips geconcludeerd dat de spanningshoofdpijn met een medicatie overgebruikcomponent én de klachten die vallen onder de functioneel neurologische stoornis ook in de situatie zonder het ongeval kunnen ontstaan. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat deze klachten ongevalsgevolg zijn. Van belang daarbij is dat [eiseres] geen blanco medische voorgeschiedenis heeft. [eiseres] heeft verder geen bewijs geleverd van haar stellingen dat haar klachten leiden tot beperkingen en tot schade die meer bedraagt dan de al betaalde voorschotten van in totaal € 17.000,-. Er zijn tot slot geen redenen voor toewijzing van het verzoek van [eiseres] om een psychiatrische expertise te laten verrichten. Dr. Verrips heeft zich als deskundige al over de functioneel neurologische stoornis uitgelaten en bovendien heeft [eiseres] niet bewezen dat de functioneel neurologische stoornis het gevolg is van het ongeval, aldus Achmea.
Toetsingskader
2.10.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van het hieronder vermelde toetsingskader dat in letselschadezaken wordt gebruikt. [1]
2.10.1.
Ten eerste dient [eiseres] als benadeelde te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat zij aan gezondheidsklachten lijdt. Daarbij gaat het niet alleen om “stoornissen” in de zin van medisch waarneembare beschadigingen, afwijkingen of gebreken, maar ook om het bestaan van klachten die weliswaar naar hun aard subjectief zijn, maar waarvan niettemin objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, wat doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan.
2.10.2.
Als in rechte is komen vast te staan dat bij [eiseres] sprake is van een plausibel klachtenpatroon in de zojuist uiteengezette zin, dan dient [eiseres] - ten tweede - te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat tussen dit plausibele klachtenpatroon en het haar overkomen ongeval condicio-sine-qua-non-verband bestaat. Dat een zodanig verband bestaat, kan worden aangenomen (i) als voor het ongeval geen sprake was van eenzelfde of vergelijkbaar klachtenpatroon, (ii) het ongeval de klachten kan veroorzaken, en (iii) een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.
2.10.3.
Is het causaal verband tussen de klachten van [eiseres] en het ongeval vastgesteld, dan moet - ten derde - worden beoordeeld of die klachten ook tot beperkingen leiden. Ook voor wat betreft het bestaan, de ernst en de impact van die beperkingen op het algehele functioneren van [eiseres] , rusten de stelplicht en de bewijslast op [eiseres] . Bij de beoordeling daarvan gaat het niet zozeer om het bepalen van de meetbare functionele beperkingen van [eiseres] , maar om het vaststellen van de mate van activiteiten en participatie van [eiseres] . Daarbij zijn niet alleen de lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen relevant, maar moeten ook de persoonlijke en omgevingsfactoren van [eiseres] worden gewogen. Dit betekent dat het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten terwijl een medisch substraat ontbreekt, niet in de weg staat aan de conclusie dat toch sprake kan zijn van beperkingen in de hiervoor weergegeven betekenis.
2.10.4.
Is vast komen te staan dat bij [eiseres] sprake is van beperkingen in de hiervoor bedoelde zin, dient - ten vierde - te worden beoordeeld of [eiseres] , naar de maatstaf van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW), als gevolg daarvan schade heeft geleden, en zo ja, wat de omvang daarvan is. Ook hiervan rusten de stelplicht en bewijslast op [eiseres] .
Klachten
2.11.
[eiseres] stelt in de dagvaarding als gevolg van het ongeval blijvende gezondheidsklachten te hebben ontwikkeld, bestaande uit hoofdpijn, nek-, schouder- en onderrugklachten, een tintelend gevoel naar beide armen, verminderde visus, misselijkheid, duizeligheid, concentratieproblemen en psychische klachten. Achmea betwist het bestaan van deze gezondheidsklachten dan wel het causaal verband tussen deze klachten en het ongeval. De rechtbank zal hierna de gestelde gezondheidsklachten beoordelen aan de hand van het hiervoor vermelde toetsingskader.
Nek-, schouder- en hoofdpijnklachten
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde (drukkende) hoofdpijnklachten en de pijnklachten in de nek- en schouderregio (links achterin gelokaliseerd) en uitstralend naar de linkerhelft van het hoofd, tezamen met de fors hypertone en drukpijnlijke cervicale musculatuur, aan de maatstaf van een plausibel – in de zin van: consequent, consistent en samenhangend – patroon van klachten voldoen. Dat licht de rechtbank als volgt toe.
2.12.1.
[eiseres] heeft direct na het ongeval, en ook daags erna, melding gemaakt bij de huisarts van hoofdpijn en (druk)pijnklachten van de nek, schouder en onderrand schedel, uitstralend aan de linkerzijde. Daarna heeft zij in 2020 en in 2021 diverse medisch specialisten geraadpleegd, waaronder een neuroloog, een revalidatiearts en een reumatoloog. Tegenover haar behandelaars heeft zij consequent deze pijnklachten gemeld. Dit volgt uit het medisch dossier van [eiseres] , waaronder diverse verrichte onderzoeken, zoals onder de feiten in het tussenvonnis van 11 december 2024 (onder 2.2. t/m 2.31.) weergegeven.
Voor het bestaan van deze pijnklachten ziet de rechtbank verder voldoende steun in het onafhankelijke rapport van neuroloog dr. Verrips. Dr. Verrips schreef in zijn rapport dat er bij het ongeval sprake is geweest van een acceleratie-deceleratie beweging van de cervicale wervelkolom. Genoemde pijnklachten kunnen volgens dr. Verrips passen binnen het kader van een whiplash associated disorder graad I/II. De motivering van de deskundige komt de rechtbank overtuigend voor. Dr. Verrips heeft in zijn rapport bovendien spierspanningshoofdpijn gediagnosticeerd, mede gezien de zeer forse drukpijn suboccipitaal beiderzijds met uitstraling naar frontaal. Er is sprake van duidelijke consistentie tussen het overgelegde medisch dossier van [eiseres] en de bevindingen van dr. Verrips bij zijn onderzoek ten aanzien van de desbetreffende pijnklachten. Dat [eiseres] meer met haar nek zou kunnen dan zij tijdens de onderzoeken bij haar huisarts en bij dr. Verrips heeft laten zien - zoals Achmea nog aanvoert - doet er niet aan af dat haar nekklachten, gelet op de beschikbare medische gegevens, aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.
2.13.
Vervolgens moet worden beoordeeld of tussen dit plausibele klachtenpatroon en het [eiseres] overkomen ongeval condicio-sine-qua-non-verband bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank is aan de hiervoor onder 2.10.2 genoemde criteria voor het aannemen van dat verband voldaan. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
2.13.1.
Achmea voert aan dat de schade aan de auto van [eiseres] , gelet op de foto’s van de achterzijde van de auto, minimaal was en dat het ongeval met een lage snelheid heeft plaatsgevonden, blijkend uit het feit dat de airbags niet waren geactiveerd. Voor zover Achmea daarmee wil zeggen dat de geweldsinwerking van de aanrijding (delta v) zodanig laag was dat dit niet voor letsel heeft gezorgd, overweegt de rechtbank dat een mogelijke geringe delta v op zichzelf niet in de weg staat aan het aannemen van causaal verband tussen de pijnklachten en het ongeval. Het is wel een omstandigheid die de rechtbank in aanmerking neemt bij het antwoord op de vraag of sprake is van causaal verband.
2.13.2.
Uit de medische stukken van behandelaars van [eiseres] blijkt niet dat bij [eiseres] vóór het ongeval sprake was van eenzelfde of vergelijkbaar patroon van pijnklachten. Deskundige dr. Verrips heeft ook gerapporteerd dat hij op grond van de anamnese, het neurologisch onderzoek en de bestudering van de aan hem verstrekte gegevens uit het medisch dossier geen aanwijzingen heeft gevonden dat er op zijn vakgebied al klachten bestonden die [eiseres] nu nog steeds heeft. Weliswaar was [eiseres] vóór het ongeval bekend met pre-existente hoofdpijnklachten en een flink verhoogde spierspanning (hypertonie) van de nek- en schouderregio, maar nergens blijkt uit dat zij daardoor pijnklachten ervoer, dusdanig dat deze haar in het dagelijks leven beperkten. Dat was wel het geval ná het ongeval, gelet op de beschikbare medische informatie. De medisch adviseur van Achmea gaat er in haar advies van 24 februari 2022 zelf ook van uit dat ‘er als gevolg van het ongeval met name sprake lijkt te zijn van een verergering van deze pre-existente verhoogde spierspanning en daarmee samenhangende klachten van de nek- en schouderregio en bijvoorbeeld ook het hoofd’.
Deze klachten passen ook bij klachten na een achterop aanrijding. Daarmee kunnen zij, gelet ook op het rapport van dr. Verrips, zijn veroorzaakt door het ongeval. De rechtbank ziet bovendien geen concrete, alternatieve verklaring voor de pijnklachten van [eiseres] . Dat haar klachten - tegen de verwachting in - niet tijdelijk waren en nog steeds voortduren, is niet van belang. Achmea heeft [eiseres] immers te nemen zoals zij is. Dat dr. Verrips heeft gerapporteerd dat spierspanningshoofdpijn en medicatieovergebruik-hoofdpijn ook kunnen ontstaan indien [eiseres] het ongeval niet was overkomen, maakt dit niet anders.
2.13.3.
Alles overziende en alles afwegende is de rechtbank op basis van het deskundigenrapport van dr. Verrips, bezien in samenhang met de bevindingen uit de behandelend sector en de adviezen van de medisch adviseurs van partijen, van oordeel dat vast is komen te staan dat de hiervoor vermelde nek-, schouder- en hoofdpijnklachten waarmee [eiseres] sinds het ongeval kampt, het gevolg zijn van dat ongeval, hoewel de impact daarvan gering is geweest. De rechtbank zal hierna onder 2.22 beoordelen of die klachten ook tot beperkingen in de hiervoor onder 2.10.3 weergegeven betekenis leiden.
Onderrug klachten
2.14.
Over de gestelde klachten van de onderrug is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende objectieve informatie beschikbaar om het realiteitsgehalte daarvan te kunnen vaststellen. Het bestaan van deze klachten kan niet, althans onvoldoende worden afgeleid uit de medische informatie die zich in het dossier bevindt. Dr. Verrips heeft hierover ook niets vastgesteld. Daarom kan bij gebrek aan onderzoek niet objectief worden vastgesteld dat er een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten van de onderrug is, zodat de rechtbank van het bestaan van die subjectieve klachten niet kan uitgaan.
Tintelend gevoel naar beide armen
2.15.
Het bestaan van het gestelde tintelend gevoel naar beide armen (tot in de vingers) kan op grond van het medisch dossier wél worden aangenomen. Dat die klachten het gevolg zijn van het ongeval heeft [eiseres] echter niet onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de huisarts direct na het ongeval al had geconstateerd dat de tintelingen in de handen ‘nu niet anders dan anders waren’. Ook de eigen medisch adviseur van [eiseres] heeft in zijn rapport van 24 november 2020 bevestigd dat deze klachten pre-existent zijn (vanwege het carpale tunnel syndroom) en dat die voor de relatie met het ongeval buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Functioneel neurologische stoornis en psychische klachten
2.16.
Verder stelt [eiseres] na het ongeval klachten van verminderde visus, misselijkheid, duizeligheid en concentratieproblemen te hebben ontwikkeld. Dr. Verrips schaart deze klachten, tezamen met door [eiseres] geuite klachten van hoge bloeddruk, tintelingen in het hoofd, overprikkeling en krachtsverlies bij een pijnaanval, onder een functioneel neurologische stoornis. Daarvoor kan geen specifiek letsel binnen het zenuwstelsel worden aangetoond en dus kan, aldus dr. Verrips, ook niets worden gezegd over de eventuele samenhang met het ongeval: een functioneel neurologische stoornis kan ook andere oorzaken, zoals trauma’s of stress, hebben.
2.17.
Uit de medische voorgeschiedenis blijkt dat [eiseres] veelvuldig met haar huisarts heeft gesproken, zo ook een maand vóór het ongeval, over stressvolle gebeurtenissen in haar thuissituatie en dat zij het heel druk had op het werk. Na het ongeval heeft [eiseres] nog een hele tijd doorgewerkt, omdat zij naar eigen zeggen door wilde gaan en dacht dat het wel over zou gaan. Psychiater S. Rutten heeft het in zijn (door [eiseres] overgelegde) brief van 9 juni 2025 over (een patroon van) ‘aanhoudende overbelasting - al heeft [eiseres] dat niet als dusdanig ervaren - waarbij [eiseres] zich telkens opnieuw overvraagt en daardoor verder achteruit gaat’.
2.18.
Gelet op de pre-existente stress- en overbelastingklachten van [eiseres] , die een alternatieve verklaring voor de vastgestelde functioneel neurologische stoornis zouden kunnen vormen, lag het op de weg van [eiseres] om voldoende aannemelijk te maken dat de functioneel neurologische stoornis daadwerkelijk door het ongeval is ontstaan. Dat heeft [eiseres] niet gedaan. Met Achmea is de rechtbank dan ook van oordeel dat het (juridisch) causaal verband tussen de functioneel neurologische stoornis en het ongeval niet kan worden vastgesteld. De nu voorhanden zijnde gegevens zijn daarvoor in ieder geval niet toereikend. Hetzelfde geldt voor de gestelde psychische klachten. De beschikbare medische informatie hierover is afkomstig uit de behandelend sector en klaarblijkelijk gebaseerd op het eigen verhaal van [eiseres] . Die informatie is onvoldoende om op basis daarvan te kunnen vaststellen dat [eiseres] daadwerkelijk psychische klachten als gevolg van het ongeval heeft.
2.19.
Aan het verzoek van [eiseres] om een onafhankelijke psychiatrische expertise te laten verrichten ter vaststelling van beperkingen in relatie tot de diagnose functioneel neurologische stoornis, gaat de rechtbank voorbij. [eiseres] is immers niet geslaagd in haar bewijslast ten aanzien van het causaal verband, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling of de functioneel neurologische stoornis en/of de psychische klachten ook tot beperkingen leiden.
Tussenconclusie klachten
2.20.
Op grond van de voorgaande overwegingen concludeert de rechtbank dat een deel van de klachten van [eiseres] (namelijk de hiervoor onder 2.12 vermelde nek-, schouder- en hoofdpijnklachten) in juridisch causaal verband staan met het ongeval. Bij gebrek aan objectieve feitelijke onderbouwing kan het bestaan van de overig gestelde klachten en het causaal verband daarvan met het ongeval niet worden aangenomen.
Is er sprake van beperkingen en daaruit volgende schade?
2.21.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de hiervoor onder 2.12 vermelde nek-, schouder- en hoofdpijnklachten ook leiden tot beperkingen in de hiervoor onder 2.10.3 weergegeven betekenis en tot daaruit volgende schade.
2.22.
De rechtbank acht aannemelijk dat uit die klachten van [eiseres] , gezien de blijvende aard ervan, in ieder geval enige beperkingen voortvloeien die van invloed zijn op haar algehele functioneren en verdienvermogen en dat [eiseres] als gevolg daarvan schade lijdt. Daaraan doet niet af dat dr. Verrips in zijn rapport in antwoord op vraag 1.g (onder ‘Beperkingen’) vermeldt dat hij op het vakgebied van de neurologie geen beperkingen kan aannemen. Het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten, zonder aanwijsbaar medisch substraat, staat immers niet in de weg aan de conclusie dat toch sprake is van beperkingen in de hier relevante zin.
2.23.
Onduidelijk is echter, bij gebrek aan een onafhankelijk deskundigenrapport van een verzekeringsgeneeskundige en (eventueel) daaropvolgend van een arbeidsdeskundige en een gespecialiseerd rekenkundige, wat de ernst en de impact van die beperkingen zijn voor onder andere het verdienvermogen en in welke mate [eiseres] als gevolg daarvan schade heeft geleden. [eiseres] heeft op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft haar beperkingen niet concreet uiteengezet en onderbouwd, terwijl een beperkingenprofiel van belang is voor de bepaling van de schade. Bij de huidige stand van zaken is daarom begroting van de schade die [eiseres] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van de beperkingen voortkomend uit de hiervoor onder 2.12 vermelde nek-, schouder- en hoofdpijnklachten niet mogelijk (ook schattenderwijs niet) bij gebreke van voldoende concrete aanknopingspunten daarvoor.
Conclusie (voorschot op de) schade
2.24.
Nu (nog) niet is komen vast te staan in welke mate [eiseres] schade heeft geleden, moet het door haar gevorderde voorschot op die schade worden afgewezen.
2.25.
Evenmin kan worden vastgesteld dat de schade van [eiseres] volledig is vergoed met de al verstrekte voorschotten onder algemene titel van € 17.000,-. De door Achmea op dit punt gevorderde verklaring voor recht moet daarom eveneens worden afgewezen. Daarbij merkt de rechtbank overigens nog op dat een smartengeldvergoeding van € 750,- die Achmea bij haar begroting als uitgangspunt neemt, niet passend is in deze situatie waarin sprake is van blijvende whiplash klachten. Bij de begroting moet, gelet op toegekende bedragen in (min of meer) vergelijkbare zaken en op de bandbreedtes van bedragen bij de categorie WAD in de ‘Rotterdamse Schaal’ [2] , eerder worden uitgegaan van een billijke smartengeldvergoeding van tussen de € 7.500,- en € 10.000,-.
Buitengerechtelijke kosten
2.26.
[eiseres] vordert verder een openstaand bedrag van € 4.847,92 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.254,22 aan kosten van haar voormalige advocaat en een bedrag van € 3.593,70 aan kosten van haar huidige advocaat.
2.27.
Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, verleend door een advocaat van zijn keuze. Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, hangt ervan af of die kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Daarbij gaat het erom of het in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van het ongeval redelijk was om buitengerechtelijke rechtsbijstand in te roepen, en of de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. [3]
2.28.
Achmea bestrijdt niet dat het in deze zaak redelijk was dat [eiseres] buitengerechtelijke rechtsbijstand inschakelde. Vaststaat dat Achmea in totaal € 10.000,- aan buitengerechtelijke kosten heeft betaald.
Achmea betwist echter dat de nu door [eiseres] gevorderde vergoeding van € 4.847,92 de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW kan doorstaan, zodat deze vordering moet worden afgewezen. Daarbij wijst Achmea erop dat mr. Wernik inmiddels de vierde belangenbehartiger van [eiseres] is en dat er, mede gelet op de kosten die samenhangen met die overstap, van [eiseres] een onderbouwing moest komen voor een aanvullende betaling. [eiseres] heeft die onderbouwing niet gegeven, aldus Achmea.
2.29.
De rechtbank volgt Achmea daarin. [eiseres] verwijst in de dagvaarding naar een
e-mail van 18 januari 2023 van haar voormalige advocaat, waarin is vermeld dat er drie declaraties voor buitengerechtelijke kosten openstaan, en naar een factuur van mr. Wernik van 13 maart 2023 met een urenoverzicht. Achmea heeft (de redelijkheid van) deze kosten gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft daartegenover niets concreet gesteld of nader toegelicht, maar volstaan (in de conclusie van antwoord in reconventie) met een handhaving van haar standpunt dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 4.847,92 de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Dat vindt de rechtbank, in het licht van de gemotiveerde betwisting door Achmea, onvoldoende. Van [eiseres] had een onderbouwing mogen worden verwacht waarom de opgevoerde kosten in redelijkheid voldoen aan artikel 6:96 BW. Nu [eiseres] dat heeft nagelaten, moet haar vordering tot betaling van € 4.847,92 aan buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
2.30.
Ook de door Achmea gevorderde verklaring voor recht dat de buitengerechtelijke kosten met de betaling van € 10.000,- volledig zijn vergoed, moet worden afgewezen.
Achmea gaat er bij deze vordering van uit dat de schade van [eiseres] met de verstrekte voorschotten van € 17.000,- voldoende is gecompenseerd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld kan die conclusie niet worden getrokken. In welke mate [eiseres] schade door het ongeval heeft geleden is immers (nog) niet komen vast te staan. Er zal daarvoor (buiten rechte) een onafhankelijk deskundigenonderzoek moeten plaatsvinden. Daarbij ligt het in de rede dat [eiseres] begeleid wordt door een rechtsbijstandverlener die daarvoor kosten zal maken. Als die kosten redelijk zijn, moeten zij door Achmea worden vergoed.
Slotsom
2.31.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van zowel [eiseres] als Achmea zullen worden afgewezen. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft geen afzonderlijke bespreking meer.
Proceskosten
2.32.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.33.
Wat betreft de kosten van het deskundigenbericht overweegt de rechtbank dat het voorschot op deze kosten (€ 6.527,95 inclusief btw) hangende het geding in debet is gesteld en door de griffier is betaald uit ’s Rijks kas, omdat [eiseres] met een toevoeging procedeert. Hoewel de vorderingen van [eiseres] bij dit eindvonnis worden afgewezen, zal de rechtbank [eiseres] niet veroordelen de kosten van het deskundigenbericht aan de griffier te betalen. Het deskundigenbericht was namelijk wel nodig om onder meer vast te stellen dat de hiervoor onder 2.12 vermelde nek-, schouder- en hoofdpijnklachten van [eiseres] in juridisch causaal verband staan tot het ongeval. Op dit punt heeft Achmea ongelijk gekregen. De rechtbank ziet daarom reden om vast te stellen dat Achmea de kosten van de deskundige moet dragen en om haar te veroordelen tot betaling aan de griffier van het ten laste van 's Rijks kas aan de deskundige betaalde bedrag, zijnde € 5.976,19 inclusief btw (op 18 augustus 2025 begroot door de rechtbank conform de declaratie).
Tot slot
2.34.
Gelet op deze al jarenlang voortslepende zaak, die voorlopig nog niet is afgerond omdat nog één of meerdere deskundigenonderzoeken moeten plaatsvinden, geeft de rechtbank partijen uitdrukkelijk in overweging om met elkaar in overleg te treden om alsnog tot een finale minnelijke regeling te komen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
in reconventie
3.2.
wijst de vorderingen van Achmea af,
in conventie en in reconventie
3.3.
stelt vast dat Achmea de kosten van de deskundige dient te dragen,
3.4.
veroordeelt Achmea aan de griffier te betalen een bedrag van € 5.976,19 (inclusief btw), waarvoor Achmea een nota met betaalinstructies zal ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de beslissing onder 3.4. uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
compenseert verder de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse, mr. J.H. Gisolf en mr. N. Boots en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2025.
ST

Voetnoten

1.vgl. arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 mei 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1701.
2.Ordening van smartengeldbedragen bij lichamelijk letsel en andere persoonsaantastingen, 2025.
3.HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586, NJ 2015/145.