ECLI:NL:RBNHO:2025:1299

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23-4414
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na herroeping van besluit door CBR op basis van nieuwe informatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek om schadevergoeding van verzoeker beoordeeld. Verzoeker had eerder een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), dat op 18 april 2023 werd afgewezen. De rechtbank ontving het verzoek om schadevergoeding op 5 juli 2023. De zaak betreft een herroeping van een besluit van het CBR, dat was gebaseerd op nieuwe informatie die in bezwaar was ingediend. De rechtbank oordeelt dat het CBR geen onrechtmatig besluit heeft genomen, omdat de herroeping van het besluit het gevolg was van nieuwe feiten die in bezwaar naar voren zijn gekomen. Verzoeker had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een aanhouding wegens rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank concludeert dat de rapporten van de psychiater die het CBR had geraadpleegd, niet onzorgvuldig waren en dat het CBR op basis van deze rapporten het besluit had kunnen nemen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit van het CBR. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 5 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/4414

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Tijsterman),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van de Wal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank een verzoek om schadevergoeding van verzoeker. De rechtbank heeft dat verzoek ontvangen op 5 juli 2023.
1.1
Verzoeker heeft eerst verweerder (CBR) verzocht om schadevergoeding. Het CBR heeft dat verzoek op 18 april 2023 afgewezen.
1.2
Verzoeker heeft daarna een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de rechtbank. Het CBR heeft daarop gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift. Verzoeker heeft een aanvullend verzoekschrift ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het verzoek op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het CBR en [naam 1] (werkzaam bij het CBR).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de standpunten van partijen.
3. De rechtbank is van oordeel dat het CBR geen onrechtmatig besluit heeft genomen. Dat betekent dat verzoeker geen recht heeft op schadevergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is er gebeurd?
4.1
De politie heeft verzoeker op 30 juni 2021 aangehouden, omdat het vermoeden bestond dat verzoeker bij het veroorzaken van een ongeval als bestuurder van een auto reed onder invloed van alcohol. Na herberekening werd de bloedalcoholconcentratie van verzoeker bepaald op 1,25 mg/ml (= promille). Die herberekening was gebaseerd op een verklaring van verzoeker dat hij na het ongeval en vóór de daaropvolgende aanhouding thuis nog 1,5 glas whisky had gedronken. De politie heeft vervolgens op 28 november 2021 aan het CBR een proces-verbaal rijden onder invloed en een mededeling rijvaardigheid en rijgeschiktheid toegestuurd. Verzoeker werkte destijds als touringcarchauffeur.
4.2
Het CBR heeft op 20 december 2021 besloten dat verzoeker een onderzoek moet laten doen naar zijn rijgeschiktheid, meer concreet: naar zijn alcoholgebruik. [1] Verzoeker heeft daar op 11 januari 2022 bezwaar tegen gemaakt. Het CBR heeft het bezwaar op
10 februari 2022 ongegrond verklaard.
4.3
Op 6 april 2022 is verzoeker onderzocht door psychiater [naam 2] . [naam 2] stelde de psychiatrische diagnose ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’. [naam 2] baseert dit op een waarschijnlijke tolerantie voor alcohol, onderrapportage van het alcoholgebruik en het feit dat verzoeker zijn werk als touringcarchauffeur in gevaar heeft gebracht. Volgens [naam 2] is de combinatie van bevindingen suspect voor alcoholproblematiek. Hij acht het aannemelijk dat verzoeker niet is gestopt met alcoholmisbruik.
4.4
Verzoeker heeft gevraagd om een tweede onderzoek. Verzoeker is toen onderzocht door psychiater [naam 3] . [naam 3] heeft het onderzoek uitgevoerd op
25 juli 2022. Ook [naam 3] concludeert dat er sprake is van ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’. Volgens [naam 3] is aannemelijk dat verzoeker met ‘het alcoholgebruik/stoornis in gebruik van alcohol’ is gestopt per 7 april 2022. De stoornis is volgens [naam 3] in volledige kortdurende remissie.
4.5
Bij besluit van 22 september 2022 (het primaire besluit) heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf 29 september 2022. Het CBR baseert dat besluit op de uitslag van beide onderzoeken. Volgens het CBR blijkt daar namelijk uit dat verzoeker niet meer geschikt is om te rijden. Die ongeschiktheid blijft totdat verzoeker is gestopt met het alcoholmisbruik en dat een jaar volhoudt. [2]
4.6
Verzoeker heeft op 19 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen dat besluit. In bezwaar heeft hij een contra-expertise laten verrichten, door psychiater
[naam 4] . Deze psychiater heeft verzoeker op 24 november 2022 onderzocht. [naam 4] heeft geen aanwijzingen gevonden voor alcoholmisbruik in engere of in ruimere zin.
4.7
Op 26 januari 2023 heeft het CBR het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de kosten van het bezwaar en van de contra-expertise vergoed.
4.8
Verzoeker heeft daarna een verzoek om schadevergoeding bij het CBR ingediend. Verzoeker vraagt om vergoeding van inkomensschade tot een bedrag van € 8.124,89. Het CBR heeft dat verzoek op 18 april 2023 afgewezen.
Wat vraagt verzoeker?
5. Verzoeker vraagt de rechtbank om te bepalen dat het CBR aan hem een schadevergoeding moet betalen van € 6.978,49. Aan dat verzoek legt hij - samengevat - ten grondslag dat het primaire besluit onrechtmatig was. Door dat besluit is hij vier maanden loon misgelopen, omdat hij als gevolg van dat besluit geen rijbewijs had. Die schade is aannemelijk gemaakt met loonstroken en bankafschriften.
Wat is de reactie van het CBR?
6. Het CBR bestrijdt dat verzoeker schade heeft geleden door toedoen van het CBR. Daartoe voert het CBR onder andere aan dat het primaire besluit niet onrechtmatig was. Dat
besluit is herroepen omdat er in bezwaar nieuwe informatie was ontvangen, zijnde het rapport van de contra-expertise. Die informatie kon worden meegenomen in de volledige heroverweging. Dat er nieuwe informatie naar voren is gekomen, betekent niet dat het eerder genomen besluit onjuist was. Hieraan voegt het CBR toe dat in bezwaar ten onrechte proceskosten zijn vergoed aan verzoeker, inclusief kosten voor de contra-expertise. Die kosten zijn ten onterecht vergoed, omdat er geen sprake is van een onrechtmatigheid die aan het CBR is te wijten. De betaling was een coulancebetaling. Verzoeker kan deze handeling niet gebruiken in zijn argumentatie tegen het CBR.
Wat is het beoordelingskader?
7.1
Uit vaste rechtspraak volgt dat in het bestuursrecht zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht, voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en zo ja in welke omvang. [3] Dit betekent dat de rechtbank in de eerste plaats moet beoordelen of het primaire besluit onrechtmatig is. Schadevergoeding kan namelijk alleen worden toegekend als blijkt dat schade is geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
7.2
Verder geldt als uitgangspunt dat herroeping van een besluit niet automatisch tot het oordeel leidt dat het herroepen besluit onrechtmatig is. Dat hangt af van de reden van de herroeping. Als de herroeping het gevolg is van nieuwe feiten en/of omstandigheden in bezwaar, dan is doorgaans geen sprake van herroeping die verband houdt met een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan te wijten is.
Is het primaire besluit onrechtmatig?
8.1.1
Vast staat dat het CBR het primaire besluit in bezwaar heeft herroepen, onder vergoeding van de kosten van het bezwaar en de contra-expertise. De rechtbank constateert dat de reden van die herroeping op zichzelf niet blijkt uit de beslissing op bezwaar, maar dat het CBR op de zitting het standpunt heeft ingenomen dat het rapport van [naam 4] een nieuw licht op de zaak wierp waardoor de beslissing in het voordeel van verzoeker uitviel. Die nieuwe informatie leidde tot herroeping van het primaire besluit, aldus het CBR.
8.1.2
Partijen verschillen van mening over de vraag of het rapport van de contra-expertise (het rapport van [naam 4] ) als nieuwe informatie moet worden beschouwd. Volgens verzoeker is het geen nieuwe informatie. De contra-expertise is een deskundigenrapport ter beoordeling van de eerdere rapporten van de keuringsartsen. Die contra-expertise voegt daardoor geen nieuwe informatie toe, volgens verzoeker. De rechtbank volgt verzoeker daar niet in. Het rapport van [naam 4] is namelijk niet beperkt tot een beoordeling van de rapportages van [naam 2] en [naam 3] , maar bevat deels andere uitgangspunten en een zelfstandige weging daarvan. Zo heeft verzoeker bij [naam 4] een ander antwoord gegeven op de vraag wanneer hij het eerste effect van alcohol voelt. Ook gaat [naam 4] er in tegenstelling tot [naam 2] en [naam 3] van uit dat verzoeker zijn rijbewijs niet nodig had voor zijn werk als touringcarchauffeur omdat hij gepensioneerd was.
Een belangrijk verschil tussen de rapporten van [naam 2] en [naam 3] en het rapport van [naam 4] is het aantal glazen whisky dat verzoeker op 30 juni 2021 zou hebben gedronken. Op basis van de verklaring van verzoeker zijn [naam 2] en [naam 3] ervan uitgegaan dat verzoeker die dag rond 16:00 uur 1 glas whisky heeft gedronken. Omstreeks 20:35 uur was verzoeker betrokken bij een auto-ongeluk. Na thuiskomst rond 21:00 uur heeft hij 3 glazen whisky gedronken. De politie heeft hem vervolgens om 21:23 uur aangehouden wegens het rijden onder invloed van alcohol als bestuurder van een auto. Het bloedonderzoek diezelfde avond om 23:20 uur levert de volgende waarde op: 1,49 mg/ml.
[naam 4] constateert op basis van de verklaring van verzoeker dat hij rond 16:00 1 glas whisky heeft gedronken en dat hij tussen 21:00 uur en 21:23 uur 2,5 longdrinkglazen whisky heeft gedronken. [naam 4] merkt daarover op dat in een gewoon whiskyglas ongeveer 30 cc past, maar in een longdrinkglas 150 cc, dus 5 keer zoveel.
8.1.3
De rechtbank oordeelt dat [naam 4] zich in zijn rapportage heeft gebaseerd op een ander feitenrelaas dan [naam 2] en [naam 3] hebben gedaan in hun rapportages. [naam 4] heeft zich dus niet beperkt tot enkel de beoordeling van de beide eerdere rapportages. Dit betekent dat het rapport van [naam 4] als nieuwe informatie moet worden beschouwd.
8.2
Het CBR heeft de herroeping van het primaire besluit gebaseerd op nieuwe informatie die pas in bezwaar bekend is geworden. De rechtbank leidt hieruit af dat in de heroverweging in bezwaar op zichzelf geen inhoudelijke herbeoordeling is gemaakt van het primaire besluit. De rechtmatigheid van het primaire besluit is dus door het CBR nog niet vastgesteld. De rechtbank moet die rechtmatigheid daarom in dit geval in de schadevergoedingsprocedure alsnog beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden, zoals deze zich voordeden ten tijde van dat primaire besluit. [4]
8.3
Concreet betekent het voorgaande dat de rechtbank moet beoordelen of het CBR het rapport van [naam 2] en het rapport van [naam 3] aan het primaire besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Het primaire besluit is namelijk gebaseerd op die rapporten. Uitgangspunt daarbij is dat het CBR als bestuursorgaan mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [5] Verzoeker stelt dat de rapporten van [naam 2] en [naam 3] niet concludent zijn, maar heeft dat niet geconcretiseerd.
Zoals hiervoor al is overwogen, is aan het rapport van [naam 4] een ander feitenrelaas ten grondslag gelegd dan aan de rapporten van [naam 2] en [naam 3] . Uit het rapport van [naam 4] kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat de rapporten van [naam 2] en [naam 3] op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, de redeneringen daarin onbegrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarop niet aansluiten.
Wat verzoeker over de rapporten van [naam 2] en [naam 3] heeft aangevoerd, brengt dus niet mee dat het CBR het primaire besluit ten onrechte op die rapporten heeft gebaseerd.
8.4
De rechtbank volgt de redenering van het CBR dat het primaire besluit is herroepen op basis van in bezwaar ontvangen nieuwe informatie. Naar aanleiding van een ontvankelijk bezwaar moet het bestuursorgaan het bestreden besluit volledig heroverwegen. Dat betekent dat het bestuursorgaan bij zijn beslissing op bezwaar rekening moet houden met eventuele nieuwe feiten en omstandigheden. Het CBR heeft in dat kader nieuwe informatie ten grondslag gelegd aan de beslissing op bezwaar. Die volledige heroverweging betekent niet dat het primaire besluit onrechtmatig is.
8.5
Verzoeker wijst erop dat het CBR de onrechtmatigheid heeft erkend, door in bezwaar een proceskostenvergoeding toe te kennen. De rechtbank volgt verzoeker daar niet in. In de beslissing op bezwaar staat namelijk dat het CBR bereid is om over te gaan tot een vergoeding. In dat besluit is geen verwijzing opgenomen naar artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat gaat over vergoeding van kosten bij herroeping wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank concludeert dat het primaire besluit niet onrechtmatig was. Dit betekent dat verzoeker geen recht heeft op schadevergoeding. Zijn verzoek wordt daarom afgewezen. Er is daarom ook geen reden voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. B. Veenman, voorzitter, mr. E.J. van Keken en
mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr.F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit besluit is gebaseerd op artikel 131 WVW en artikelen 11, 12 en 23 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
2.Dit besluit is gebaseerd op artikel 134 WVW en paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:2421.
4.Zie de uitspraak van 17 november 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2021:2584
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 september 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2023:3484.