ECLI:NL:RBNHO:2025:12913

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
11948332 CV EXPL 25-3250
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diverse geschillen tussen buren over betaling van facturen met toepassing van artikel 21 Rv

In deze zaak, die zich afspeelt in Zaanstad, zijn er diverse geschillen tussen buren, [eiser] en [gedaagden], over de betaling van facturen. De kantonrechter heeft op 13 november 2025 uitspraak gedaan in de eerste aanleg. De procedure begon met een dagvaarding door [eiser] tegen [gedaagden] voor de kantonrechter te Alkmaar, maar werd doorverwezen naar de kantonrechter te Zaanstad. De vorderingen van [eiser] omvatten onder andere betaling van facturen voor het gebruik van machines en kosten voor werkzaamheden. [gedaagden] voerden verweer en deden ook een tegenvordering in reconventie. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van [gedaagden] in reconventie ook gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter heeft daarbij artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegepast, waarbij de rechter de feiten en stellingen van partijen in overweging neemt. Uiteindelijk is [gedaagden] veroordeeld tot betaling van € 1.258,75 aan [eiser], en [eiser] tot betaling van € 1.041,75 aan [gedaagden]. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11948334 CV EXPL 25-3250 WD
Vonnis van 13 november 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: IP Nederland Incasso & Juristen,
tegen

1.[gedaagde 1] , (hierna: [gedaagde 1] )

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2], (hierna: [gedaagde 2] )
te [plaats 3] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: [naam 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met 13 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met 9 producties;
- het tussenvonnis van 12 maart 2025;
- de akte vermeerdering eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de mondelinge behandeling van 14 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
[eiser] heeft [gedaagden] gedagvaard voor de kantonrechter te Alkmaar van de rechtbank Noord- Holland. De zaak was bij de kantonrechter te Alkmaar bekend onder de nummers 11506500 \ CV EXPL 25-274. Gelet op de vestigingsplaatsen van [gedaagden] is niet de kantonrechter te Alkmaar maar de kantonrechter te Zaanstad van de rechtbank Noord-Holland relatief bevoegd om op de vorderingen van partijen te beslissen. Op de mondelinge behandeling van 14 oktober 2025 heeft de kantonrechter de zaak doorverwezen naar de kantonrechter te Zaanstad. De zaak is bij de kantonrechter te Zaanstad ingeschreven onder de nummers: 11948334 CV EXPL 25-3250. Dit vonnis wordt dan ook uitgesproken door de kantonrechter Zaanstad.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag uitspraak in de zaak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
Op 1 september 2022 heeft [eiser] een aan [adres] te [plaats 2] gelegen stal met omliggend grond aan [gedaagde 2] verkocht.
2.2.
[gedaagde 2] heeft de stal ter beschikking gesteld aan haar dochtervennootschap [gedaagde 1] , die sindsdien ter plaatse een paardenpension exploiteert. Mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is directeur en eigenaar van [gedaagde 1] .
2.3.
[eiser] heeft een naastgelegen perceel aan het [adres] te [plaats 2] in eigendom. Partijen zijn buren van elkaar.
2.4.
Op 1 september 2022 hebben [eiser] en [naam 2] een schriftelijke overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] een op zijn perceel bevindende buitenrenbaan voor gebruik aan [naam 2] ter beschikking heeft gesteld.
2.5.
Partijen ( [eiser] en [gedaagden] ) hebben afspraken gemaakt over het gebruik door [gedaagden] van een aan [eiser] toebehorende heftruck en tractor.
2.6.
[eiser] enerzijds en [gedaagden] en [naam 2] anderzijds zijn onderling in onmin met elkaar geraakt.
2.7.
Bij brief van 20 maart 2023 heeft [eiser] de gebruiksovereenkomst die ziet op de buitenrenbaan, met onmiddellijke ingang ontbonden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis - samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 5.629,89, te vermeerderen met een bedrag van € 1.780,00 exclusief btw en vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen - samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 6.907,57, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
[eiser] heeft op 3 oktober 2025 zijn akte vermeerdering eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie ingediend.
De conclusie bestaat uit een pak papier van enkele honderden pagina’s. Daarin heeft [eiser] zijn inhoudelijke stellingen steeds afgewisseld met een grote hoeveelheid producties opgenomen. Een duidelijke verwijzing naar producties ontbreekt veelal en van veel ingediende producties is de relevantie voor de beoordeling van het geschil niet duidelijk. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] , kort samengevat, gezegd dat de kantonrechter beschikt over alle stukken. Dat mag zo zijn, maar het is niet de taak van de kantonrechter om alle producties van voor naar achter na te pluizen op zoek naar eventuele relevante aanknopingspunten voor de beoordeling van een geschil. De kantonrechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van zijn/ haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat hij/ zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept.
Het enkel in het geding brengen van stukken volstaat niet. Een partij – in voorkomend geval diens gemachtigde - zal duidelijk moeten maken op welk in die stukken genoemd feit een partij zich ter ondersteuning van haar standpunt beroept.
4.2.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] , die zijn akte vermeerdering eis in conventie tevens conclusie van eis in reconventie zelf heeft opgesteld, van het voorgaande niet op de hoogte was, maar zijn gemachtigde mag hiermee wel bekend worden verondersteld. Het voorgaande is namelijk vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] .
4.3.
De kantonrechter zal de door [eiser] ingediende producties dan ook slechts in de beoordeling betrekken, indien [eiser] daarnaar voldoende duidelijk heeft verwezen. Met inachtneming van het voorgaande overweegt de kantonrechter als volgt.
in conventie
4.4.
[eiser] vordert betaling van vijf facturen en eisvermeerdering, neerkomende op een door [naam 3] geoffreerd bedrag. De kantonrechter zal per afzonderlijke factuur de grondslag van de vordering van [eiser] en het verweer daartegen van [gedaagden] bespreken. Bij factuur [nummer 2] zal de eisvermeerdering ook aan de orde komen.
Factuur [nummer 6]4.5. Op de factuur staan de volgende posten vermeld:
(i) Gebruik Hyster Heftruck € 300,00
(ii) Gebruik Kubota Tracker € 300,00
(iii) Kosten heftruck Toyota, [Firma 1] € 95,00
(iv) Verrichte werkzaamheden februari 2023 € 250,00
(v) Financiële afwikkeling [naam 4] - € 625,00
Per saldo is komt dit uit op een bedrag van € 320,00.
(i) Gebruik Hyster Heftruck en (ii) Gebruik Kubota Tracker4.6. [eiser] voert aan dat partijen mondeling hebben afgesproken dat [gedaagden] tegen betaling van een maandelijkse vergoeding van € 50,00 per machine, gebruik mochten maken van de heftruck en trekker. Desondanks hebben zij deze vergoeding in de zes maanden dat zij van de machines gebruik hebben gemaakt, niet betaald
[gedaagden] stellen hier tegenover dat partijen hebben afgesproken dat zij elk € 100,00 per maand in een potje zouden doen om daaruit onderhoud en brandstof te betalen. [gedaagden] hebben desondanks in de betreffende periode van zes maanden alle diesel betaald, wat neerkomt op € 169,94 per maand. Zij hebben dus al meer betaald dan zij verschuldigd zijn, aldus [gedaagden] .
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Gelet op de stellingen over en weer staat vast dat partijen een afspraak hebben gemaakt over een bijdrage in de kosten van de heftruck en de tracker. Ook de hoogte van het door [gedaagden] te betalen bedrag staat vast, te weten € 50,00 per machine per maand. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagden] aldus dat [gedaagden] zich op het standpunt stellen dat zij al (ruimschoots) aan deze betalingsverplichting hebben voldaan. [eiser] betwist dat [gedaagden] hebben betaald. Gelet op de betwisting van [eiser] rust op de grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [gedaagden] de last om bewijs te leveren van de door haar gestelde betalingen. [gedaagden] heeft als bewijs twee grootboekkaarten uit haar administratie overgelegd [2] . De kantonrechter is van oordeel dat uit deze stukken niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat [gedaagden] de afgesproken bijdrage aan [eiser] hebben betaald. Stukken uit de interne administratie van [gedaagden] zijn geen betaalbewijzen. Omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagden] aan de betalingsverplichting hebben voldaan, is het gefactureerde bedrag van € 600,00 toewijsbaar.
(iii) Kosten heftruck Toyota, [Firma 1]
4.8.
[eiser] voert aan dat gedurende het verblijf van [eiser] in het buitenland, [gedaagden] de heftruck van [eiser] verkeerd hebben gebruikt. Daardoor waren zij genoodzaakt de [Firma 1] (Hierna: [Firma 1] ) in te schakelen om de heftruck te repareren. [Firma 1] heeft de reparatiekosten bij [eiser] in rekening gebracht en [eiser] heeft die factuur aan [Firma 1] betaald en aldus die kosten voor [gedaagden] voorgeschoten, aldus [eiser] .
[gedaagden] brengen daar tegenin dat het door [Firma 1] in rekening gebrachte bedrag ziet op het vervangen van bouchies. Dat is regulier onderhoud van de heftruck en de kosten van regulier onderhoud dienen voor rekening van [eiser] te komen, aldus [gedaagden] .
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat de afspraak over het gebruik door [gedaagden] van de heftruck moet worden beschouwd als een overeenkomst van bruiklening als bedoeld in artikel 7A: 1777 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Dit artikel luidt als volgt: “Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na eenen bepaalden tijd, zal terug geven.”
De afspraken tussen partijen over het gebruik van de heftruck voldoen aan de in genoemd wetsartikel gegeven omschrijving.
4.10.
De wettelijke regeling over de overeenkomst van bruikleening bevat in artikel
7A: 1785 BW een bepaling die ziet op de vraag voor wiens rekening de kosten komen die de gebruiker ( [gedaagden] ) maken om van de geleende zaak (heftruck) gebruik te mogen maken.
Dit artikel luidt als volgt: “Indien de gebruiker, om van de geleende zaak gebruik te kunnen maken, eenige onkosten gemaakt heeft, kan hij dezelve niet terug vorderen.”
4.11.
Aan dit artikel ligt de gedachte ten grondslag dat als de bruiklener ( [gedaagden] ) onkosten moet maken om van de zaak gebruik te maken, zij deze kosten niet vergoed kan krijgen van de bruikleengever ( [eiser] ), maar dat deze kosten voor eigen rekening komen. Deze regel geldt ongeacht of de kosten zien op schade wegens verkeerd gebruik of op kosten van regulier onderhoud.
4.12.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat [eiser] aanspraak heeft op betaling van het bedrag van de reparatiekosten van [gedaagden] . [gedaagden] hebben de kosten gemaakt om gebruik te kunnen blijven maken van de heftruck gedurende het verblijf van [eiser] in het buitenland. Dat [Firma 1] de factuur desondanks aan [eiser] heeft gericht en [eiser] deze kosten door betaling van de factuur heeft voorgeschoten aan [gedaagden] , doet aan het voorgaande niet af. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] het bedrag van € 95,00 aan [gedaagden] op goede grond in rekening heeft gebracht.
(iv) Verrichte werkzaamheden februari 20234.12. [eiser] voert aan dat hij in februari 2023 diverse werkzaamheden voor [gedaagden] heeft uitgevoerd tegen een afgesproken uurtarief van € 25,00.
[gedaagden] brengen daar tegenin dat zij [eiser] geen opdracht hebben gegeven tot het uitvoeren van werkzaamheden. Bij de aankoop van de stalling door [gedaagde 2] heeft [eiser] aan [gedaagden] aangeboden te helpen. Dit is aanvaard, maar dat hier een vergoeding tegenover zou staan, is niet afgesproken, aldus [gedaagden] .
4.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is in geschil of [eiser] de werkzaamheden als goede buur bij wijze van vriendendienst heeft verricht of in het kader van een door [gedaagden] aan [eiser] gegeven opdracht. Gelet op de betwisting door [gedaagden] rust op [eiser] de bewijslast van zijn stelling dat sprake is van een opdracht tot het verrichten van werkzaamheden tegen vergoeding. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] geen bewijs van zijn stelling heeft geleverd of aangeboden. De kantonrechter stelt vast dat dit deel van de factuur niet toewijsbaar is.
(v) Financiële afwikkeling [naam 4]
4.14.
Dit betreft een credit post op de factuur. Wat partijen hierover hebben aangevoerd, zal de kantonrechter bespreken bij de beoordeling van de vordering van [gedaagden] in reconventie.
Factuur [nummer 3]4.15. [eiser] vordert een bedrag van € 2.210,96. [eiser] voert hiertoe het volgende aan. [eiser] heeft een voorraad hooi tegen kostprijs aan [gedaagden] verkocht onder de afspraak dat [eiser] het verkochte en geleverde hooi ook weer tegen kostprijs mocht terugkopen. [gedaagden] hebben desondanks niet geheel aan hun verplichting tot teruglevering voldaan. Ondanks verzoek daartoe van [eiser] , hebben [gedaagden] in totaal 58 balen hooi niet aan [eiser] terug geleverd. [eiser] heeft die balen van een derde tegen de marktprijs moeten aanschaffen. [gedaagden] dienen het verschil tussen de ten laste van [eiser] gekomen aanschafprijs en de aanvankelijke kostprijs te vergoeden, aldus [eiser] .
[gedaagden] hebben hier, kort gezegd, het volgende tegen ingebracht. Bij de aankoop van het hooi door [gedaagden] van [eiser] , hebben partijen afgesproken dat, zolang als [gedaagden] nog beschikten over de balen hooi, [eiser] deze mocht terugkopen. Partijen hebben niet afgesproken dat [eiser] onbeperkt of tot in lengte van dagen hooi, mocht terugkopen. Op een gegeven moment hadden [gedaagden] de van [eiser] gekochte hooibalen opgevoerd aan hun eigen paarden en kon [eiser] niet meer terugkopen, aldus [gedaagden] .
4.16.
De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening over de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Als partijen een verschillende uitleg geven aan gemaakte afspraken, dan moet de kantonrechter de vraag beantwoorden wat voor zin (betekenis) partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten [3] . Om die vraag te beantwoorden moet in dit geval vooral gekeken worden naar de context van de ter discussie staande afspraak, dat wil zeggen hoe die past binnen de rest van de overeenkomst, en hoe die past binnen het kader van wat partijen met elkaar wilden afspreken.
4.17.
Vast staat dat [gedaagden] zelf paarden hielden c.q stalden. [eiser] wist daarvan. Het moet voor [eiser] dan ook duidelijk zijn geweest dat [gedaagden] van plan waren om de van [eiser] gekochte hooibalen op te voeren aan de door hun gehouden/ gestalde paarden. Een andere logische bedoeling voor [gedaagden] bij de aankoop van het hooi, is niet gebleken. Om die reden ligt het niet voor de hand om aan te nemen dat [gedaagden] zich zou hebben willen verplichten om, “tot in lengte van dagen” hooi terug te leveren tegen een niet marktconforme kostprijs. De kantonrechter gaat er daarom net als [gedaagden] vanuit dat de partijafspraak zodanig moet worden uitgelegd dat het [gedaagden] was toegestaan het hooi voor de op haar terrein gestalde paarden te gebruiken en dat zij van hun verplichting tot teruglevering waren bevrijd, wanneer zij door de van [eiser] aangekochte voorraad heen waren. Het verweer van [gedaagden] slaagt. De kantonrechter zal het hiervoor door [eiser] gevorderde bedrag afwijzen.
factuur [nummer 2]
4.18.
[eiser] vordert een bedrag van € 310,12. [eiser] voert hiertoe aan dat [gedaagden] bij het omhalen van populieren schade hebben veroorzaakt aan een aan partijen gezamenlijk toebehorend hek op de erfafscheiding. Omdat [gedaagden] niet tot herstel zijn overgegaan, heeft [eiser] dit op enig moment gedaan. Vooraf heeft [eiser] dat aan [gedaagden] aangekondigd. [eiser] heeft de kosten aan [gedaagden] doorbelast, aldus eiser.
[gedaagden] brengen daar tegenin dat het door [eiser] gevorderde bedrag niet ziet op herstel van een hek maar op het opnieuw inrichten van zijn voortuin. [gedaagden] betwisten daarnaast dat [eiser] vooraf heeft aangekondigd tot herstel over te gaan. [gedaagden] zijn daardoor niet in de gelegenheid gesteld om zelf tot herstel over te gaan van het beschadigde hek, aldus [gedaagden] .
4.19.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagden] hebben niet weersproken dat zij schade hebben veroorzaakt aan een aan partijen gezamenlijk toebehorend hekwerk. Omdat partijen buren zijn, brengt de redelijkheid en billijkheid mee dat [eiser] alvorens hiervoor kosten te maken [gedaagden] in de gelegenheid stelt om zelf tot herstel over te gaan. [eiser] stelt dat hij dit heeft gedaan, maar [gedaagden] betwisten dit. Op de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [eiser] gevraagd wanneer en op welke wijze hij [gedaagden] schriftelijk in de gelegenheid heeft gesteld om zelf voor herstel zorg te dragen. Ook heeft de kantonrechter gevraagd naar de (eventuele) vindplaats daarvan in de door [eiser] overgelegde producties. Desondanks heeft [eiser] heeft hierover op de zitting geen duidelijkheid gegeven. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagden] zich terecht op het standpunt stellen dat hun geen gelegenheid tot herstel is geboden. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van het bedrag van € 310,12 afwijzen.
4.20.
Gelet op de schriftelijke toelichting bij de akte vermeerdering van eis gaat de kantonrechter er vanuit dat de eisvermeerdering ook ziet op dit onderdeel van het geschil. De kantonrechter zal de eisvermeerdering van € 1.780,00 exclusief btw op dezelfde gronden afwijzen.
factuur [nummer 4]4.21. [eiser] vordert een betaling van een bedrag van € 788,75. Ook deze factuur gaat over de kosten van een hekwerk. Op de zitting is gebleken dat het hier centraal staande hekwerk op een andere hoogte op de onderlinge erfgrens staat. [eiser] voert aan dat partijen hebben afgesproken dat zij de kosten van het plaatsen van het aldaar ontbrekende hekwerk zouden delen, aldus [eiser] .
[gedaagden] stellen hier tegenover dat de gevorderde kosten zien op het aanhelen van een beukenhaag, waar [gedaagden] het nut niet van inzagen en niet mee akkoord waren. [eiser] is hiertoe overgegaan tijdens afwezigheid van [gedaagde 1] c.s, aldus [gedaagden] .
4.22.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op zichzelf is niet in geschil dat partijen hebben afgesproken dat zij, waar op de perceelsgrens een hekwerk ontbrak, dit alsnog zou worden geplaatst en dat de kosten hiervan bij helfte zouden worden verdeeld. [gedaagden] stellen echter dat zij niet wensen te betalen voor de op de factuur vermelde 36 beukenbomen, waarvoor [eiser] een bedrag van € 225,00 aan [gedaagden] heeft doorbelast. [eiser] heeft dit verweer van [gedaagden] niet weersproken en daardoor niet duidelijk gemaakt dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagden] ook dienden bij te dragen in de aanschaf van die bomen. De kantonrechter zal daarom € 225,00 in mindering brengen op het voor deze factuur gevorderde bedrag. Voor het overige hebben [gedaagden] niet gemotiveerd weersproken dat de in rekening gebrachte kosten zien op het aanbrengen van het afgesproken hekwerk. Toewijsbaar is € 788,75- € 225,00 = € 563,75.
factuur [nummer 5]4.23. [eiser] vordert betaling van een bedrag van € 2.000,00. [eiser] voert hiertoe het volgende aan. [gedaagden] wilden van hun perceel de aanwezige populieren verwijderen. Partijen hebben afgesproken dat [eiser] de bomen kort zou zagen en de takken zou opruimen met als tegenprestatie dat [eiser] het hout mocht houden. [gedaagden] hebben desondanks [eiser] niet tot hun perceel toegelaten om de takken op te ruimen, terwijl [eiser] wel al € 2.000,00 aan kosten had gemaakt. [gedaagden] dienen dit bedrag te vergoeden, aldus [eiser] .
[gedaagden] voeren verweer.
4.24.
De kantonrechter zal dit deel van de vordering afwijzen, omdat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. In dat kader vindt de kantonrechter van belang dat [eiser] op de zitting uitdrukkelijk heeft verklaard niet zwart te betalen, maar tegelijkertijd geen facturen, betaalbewijzen of andere documentatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij voor het niet onaanzienlijke bedrag van € 2.000,00 aan kosten heeft gemaakt. Voor zover [eiser] , zoals hij ook ter zitting heeft verklaard, dergelijke bescheiden niet onder zich heeft gehouden, omdat hij als particulier geen eigen bedrijf heeft, komt dat voor zijn risico.
Slotsom4.25. De slotsom is dat [gedaagden] worden veroordeeld om een bedrag van
€ 1.258,75 [4] aan [eiser] te betalen.
4.26.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Partijen hebben geen handelsovereenkomst gesloten als bedoeld in dat artikel. [eiser] heeft ter zitting verklaard geen eigen bedrijf te hebben en in privé te hebben gehandeld. De kantonrechter zal daarom de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen. De rente is toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding, nu [eiser] geen eerdere verzuimdatum heeft gesteld.
4.27.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe de gedaagde partij zal worden veroordeeld. De buitengerechtelijke kosten zijn daarmee toewijsbaar tot een bedrag van € 228,46 (inclusief btw).
4.28.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.29.
De vordering in reconventie ziet op de betaling van een factuur. Op de factuur staan zeven posten vermeld. De kantonrechter zal de posten afzonderlijk bespreken.
post 1: Geleverde baal hooi4.30. [gedaagden] voeren aan dat zij vanwege de terug levering van hooi nog aanspraak hebben op betaling van een baal hooi ad € 65,00 (exclusief btw).
[eiser] heeft hier tegen ingebracht dat partijen al onderling tot verrekening zijn overgegaan. Reden voor deze verrekening was dat een andere door [gedaagden] terug geleverde baal hooi, was afgekeurd, aldus [eiser] .
[gedaagden] hebben hierop niet inhoudelijk gereageerd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat partijen deze vordering inmiddels onderling hebben verrekend. De kantonrechter zal dit deel van de vordering afwijzen.
Post 2: Rentederving n.a.v. aanleg rijbak (overeenkomst eenzijdig verbroken door [eiser] ).4.31. [gedaagden] voeren aan [eiser] zonder deugdelijke grond is overgegaan tot het beëindigen van de gebruiksovereenkomst. Hierdoor konden [gedaagden] geen gebruik meer maken van de buitenrenbaan en hebben zij een extra investering van € 80.000,00 moeten doen om zelf een rijbak aan te leggen. Als gevolg daarvan lijden zij schade van
€ 3.600,00 wegens rentederving.
[eiser] voert verweer.
4.32.
De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening of [eiser] op goede gronden is overgegaan tot het beëindigen van de gebruiksovereenkomst. Gelet op het navolgende kan dit in het midden blijven. Ook als moet worden aangenomen dat [eiser] zonder deugdelijke grond de gebruiksovereenkomst heeft opgezegd, kan het door [gedaagden] gevorderde bedrag niet worden toegewezen.
4.33.
De kantonrechter stelt vast dat de gebruiksovereenkomst die ziet op het gebruik van de paardenrijbak, is gesloten tussen [eiser] en [naam 2] . [gedaagden] zijn daarbij geen partij. Dat [naam 2] de overeenkomst namens [gedaagden] is aangegaan, hebben [gedaagden] niet aan hun vordering ten grondslag gelegd en valt bovendien, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, nergens uit af te leiden.
4.34.
Dit brengt mee dat, voor zover [eiser] de overeenkomst ondeugdelijk heeft opgezegd en zonder goede grond [naam 2] dan wel [gedaagden] de toegang tot de rijbak heeft ontzegd, hij eventueel contractueel tekortschiet jegens [naam 2] , maar niet jegens [gedaagden] . Voor het aannemen van aansprakelijkheid van [eiser] voor de door [gedaagden] gesteld geleden schade, is niet voldoende dat [eiser] tekortschiet in de nakoming van de gebruiksovereenkomst. Voor het aannemen van deze aansprakelijkheid, moeten [gedaagden] bijkomende omstandigheden aanvoeren waaruit volgt dat [eiser] jegens [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW. [gedaagden] hebben dergelijke bijkomende omstandigheden niet aangevoerd en in zoverre hun vordering onvoldoende onderbouwd.
post 3: zwarte grond, zie verklaring [naam 5]
4.35.
[gedaagden] voeren aan dat de [Firma 2] in opdracht van [eiser] de tuin van [eiser] heeft uitgevlakt met zwarte grond die afkomstig was van het erf van [naam 2] .
[eiser] voert als verweer aan dat uit verklaringen van [naam 2] blijkt dat [gedaagden] ervan op de hoogte waren dat de grond werd verplaatst en dat zij het vervolgens erbij hebben gelaten. Zij kunnen hier niet achteraf op terugkomen, aldus [eiser] [5] .
4.36.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit het verweer van [eiser] , welk verweer [gedaagden] niet hebben weersproken, volgt dat zij hebben aanvaard dat [eiser] de grond van [gedaagden] (althans van [gedaagde 2] ) gebruikte voor zijn tuin. De kantonrechter zal de vordering van € 1.400,00 afwijzen, omdat daarvoor onvoldoende grondslag is aangetoond.
post 4 betekenen brief deurwaarder [naam 6] / [naam 7] € 150,00 (exclusief btw)
4.37.
[gedaagden] voeren het volgende aan. [eiser] heeft zich ter onderbouwing van zijn vermeende vorderingen op [gedaagden] bediend van schriftelijke verklaringen die [naam 7] en [naam 6] in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De verklaringen kunnen worden aangemerkt als smaad en laster. [gedaagden] hebben zich genoodzaakt gevoeld om [naam 7] en [naam 6] door middel van een bij deurwaardersexploit aan hen betekende brief, te sommeren hun verklaringen in te trekken. Dat hebben zij uiteindelijk gedaan. [eiser] is gehouden de met het deurwaardersexploit gemoeide kosten aan [gedaagden] te vergoeden.
[eiser] voert verweer.
4.38.
De kantonrechter zal het gevorderde bedrag toewijzen. De vraag of sprake is van smaad of laster kan in het midden blijven. Uit de gang van zaken leidt de kantonrechter af dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met de waarheidsplicht in artikel 21 Wetboek van Rechtsvordering. De kantonrechter verbindt hieraan de gevolgtrekking dat [eiser] de kosten van het deurwaardersexploot van € 150,- aan [gedaagden] moet betalen. [6] Dit komt neer op een bedrag van € 181,50 inclusief btw.
Post 5 en 6 [naam 4] vergoeding land 2023 en [naam 4] vergoeding land 2022
4.39.
[gedaagden] voeren aan dat [eiser] onbevoegd een overeenkomst heeft gesloten met [naam 4] die ziet op de grond die hij aan [gedaagde 2] had verkocht en geleverd. [naam 4] heeft op basis van die overeenkomst vergoedingen aan [eiser] betaald en die komen toe aan [gedaagden] .
[eiser] voert verweer.
4.40.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het over 2023 door [eiser] van [naam 4] ontvangen bedrag van € 625,00 aan [gedaagden] toekomt. [eiser] heeft dit als creditpost opgenomen op de hiervoor besproken factuur [nummer 6] . Dat [eiser] dit bij wijze van coulance zou hebben gedaan, zoals hij ter zitting heeft verklaard, vindt de kantonrechter niet van belang. De kantonrechter zal [eiser] veroordelen om dit bedrag aan [gedaagden] te betalen.
4.41.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagden] ook aanspraak kan maken op het door [naam 4] over het jaar 2022 aan [eiser] betaalde bedrag van € 235,25.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat [eiser] in 2022 in totaal een bedrag van € 1.250,00 hebben ontvangen. Omdat [gedaagden] (althans [gedaagde 2] ) vanaf 1 september 2022 eigenaar zijn geworden van het betreffende stuk land, komt naar rato over 2022 aan [gedaagden] een vergoeding toe van € 235,25, aldus [gedaagden] .
[eiser] heeft daar tegen ingebracht dat de door [naam 4] betaalde vergoeding zag op het mestseizoen 2022 en dat dat mestseizoen is geëindigd op 31 augustus van dat jaar. Omdat [gedaagden] (althans [gedaagde 2] ) pas op 1 september 2022 eigenaar zijn geworden, dus na einde van het mestseizoen, komt [gedaagden] geen vergoeding toe over dat jaar, aldus [eiser] .
4.42.
Naar het oordeel van de kantonrechter lag het op de weg van [eiser] om zijn door [gedaagden] betwiste stelling dat de door [naam 4] betaalde vergoeding ziet op het mestseizoen dat loopt tot 31 augustus, nader te onderbouwen. [eiser] heeft dit niet gedaan en daardoor zijn verweer op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de overgelegde overeenkomst over 2023 geen melding wordt gemaakt van de gestelde mestseizoen periode, maar de vergoeding geldt voor het gehele kalenderjaar. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het verweer van [eiser] . Het bedrag van € 235,25 is toewijsbaar aan [gedaagden] .
Post 7 Betaalde dieselkosten 50%4.43. Uit hetgeen hiervoor onder 4.7. is overwogen volgt dat niet is komen vast te staan dat de door [gedaagden] gevorderde dieselkosten daadwerkelijk zijn betaald. De kantonrechter zal dit deel van de vordering afwijzen.
Slotsom4.44. De slotsom is dat de kantonrechter [eiser] zal veroordelen om een bedrag van
€ 1.041,75 [7] aan [gedaagden] te betalen. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente, waartegen geen verweer is gevoerd, zal de kantonrechter toewijzen met ingang van de roldag waarop [gedaagden] hun eis in reconventie hebben ingediend. Een eerdere verzuimdatum hebben [gedaagden] niet gesteld.
4.45.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.258,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 16 januari 2025 tot aan de dag van betaling, alsmede vermeerderd met een bedrag van
€ 228,46 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af;
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagden] een bedrag te betalen van € 1.041,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 26 februari 2025 tot aan de dag van betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2025.

Voetnoten

1.HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404
2.Zie productie A3 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
3.Dit volgt uit het Haviltex arrest: Hoge Raad 13 maart 1981; ECLI:NL:HR:1981:AG4158
4.€ 600,00 (r.o. 4.7.) + € 95,00 (r.o. 4.12) + € 563,75 (r.o. 4.22) = € 1.258,75
5.Zie pleitnota van [eiser] alinea 3
6.Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
7.€ 181,50 (r.o. 4.38) + € 625,00 (r.o. 4.40) + € 235,25 (r.o. 4.42)