ECLI:NL:RBNHO:2025:11980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2793
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Doesburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag en boetebeschikking motorrijtuigenbelasting wegens onredelijke uitkomst bij geschorst voertuig

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ontvangen van € 2.932 en een boete van € 1.466, omdat zij op 1 september 2023 met een geschorst voertuig gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Eiseres meldde dit zelf bij de RDW voordat de autoriteiten op de hoogte waren. De rechtbank oordeelt dat de strikte toepassing van artikel 35 van de Wet MRB leidt tot een onredelijke uitkomst die niet door de wetgever is voorzien. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, omdat er geen bewijsmoeilijkheden zijn en eiseres zich goedwillend heeft gedragen door haar fout tijdig te melden. De rechtbank stelt vast dat de wet in deze situatie niet voorziet in een mogelijkheid tot herstel voor de goedwillende weggebruiker. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en boete onterecht zijn opgelegd en dat eiseres in het gelijk wordt gesteld. De proceskosten van eiseres worden vergoed, inclusief reiskosten en verletkosten.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: J. van Lieshout),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 7 december 2023 heeft verweerder aan eiseres over het tijdvak 14 oktober 2022 tot en met 4 september 2023 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 2.932, alsmede bij beschikking een boete van € 1.466.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 22 maart 2024 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 733.
Eiseres heeft daartegen op 1 mei 2024 beroep bij de rechtbank Amsterdam ingesteld. Het beroepschrift is op 6 mei 2024 door de rechtbank Amsterdam ontvangen. Op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank Amsterdam dit beroep ter verdere behandeling aan deze rechtbank doorgezonden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2025 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde J. van Lieshout. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is van 30 oktober 2021 tot en met 23 december 2023 houder geweest van een [merk] , type [#] met kenteken [kenteken] (het voertuig).
2. De geldigheid van het kentekenbewijs van het voertuig was geschorst van 8 december 2022 tot 5 september 2023.
3. Op 1 september 2023 om 9:21 uur is met het voertuig gebruik gemaakt van de openbare weg.
4. Op 5 september 2023 ontdekte eiseres dat zij, voordat zij op 1 september 2023 met het voertuig de weg op ging, had nagelaten de schorsing van het kenteken van het voertuig op te heffen. Nog diezelfde dag nam zij contact op met de RDW om dit te melden en te vragen welke stappen zij kon nemen om dit te herstellen. Een medewerker van de RDW heeft haar medegedeeld dat er nog geen registratie was van het gebruik van het voertuig op 1 september 2023 en dat eiseres daarom enkel af kon wachten op een bericht van verweerder.
5. Het eerstvolgende bericht dat eiseres ontving, betrof de ‘vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking’ met dagtekening 23 oktober 2023. In deze vooraankondiging staat dat verweerder van plan is een naheffingsaanslag en een boete op te leggen van respectievelijk € 2.932,86 en € 1.466, omdat het voertuig van eiseres op 1 september 2023 gebruik heeft gemaakt van de openbare weg terwijl het kentekenbewijs geschorst was.
6. Op 22 maart 2024 heeft verweerder een naheffingsaanslag en boetebeschikking aan eiseres opgelegd conform het voornemen.

Geschil7. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

8. Eiseres heeft onder meer gesteld dat de naheffingsaanslag en boete onredelijk (hoog) zijn. Voordat eiseres het voertuig op 1 september 2023 bij de garage heeft opgehaald, heeft zij het voertuig (weer) verzekerd en APK laten keuren, maar is zij per ongeluk vergeten om ook de schorsing van het voertuig op te heffen. Op 5 september 2023 realiseerde eiseres zich dit en heeft zij direct zelf contact opgenomen met de RDW om haar fout te melden en te vragen hoe zij dit kon herstellen.
9. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Wanneer een voertuig is geschorst, is één van de voorwaarden dat geen gebruik van de openbare weg mag worden gemaakt (§ 6, Hoofdstuk IV, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 19 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, Wet MRB). Wanneer met een geschorst voertuig toch van de openbare weg gebruik wordt gemaakt, dan bepaalt de wet dat de niet geheven belasting kan worden nageheven, waarbij de na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van in principe – kortgezegd – een jaar. Periodes waarover de belasting wel is betaald, worden niet meegerekend (artikel 35 van de Wet MRB).
Omdat met het voertuig op 1 september 2023 van de openbare weg gebruik is gemaakt, is volgens verweerder terecht een naheffingsaanslag voor de periode 14 oktober 2022 tot en met 13 oktober 2023 opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de perioden waarover de belasting is betaald. Ter onderbouwing heeft verweerder gewezen op het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:973), waarin is geoordeeld dat het voor de toepassing van de mogelijkheid tot naheffing over de in artikel 35 van de Wet MRB opgenomen periode niet relevant is hoe lang of hoe vaak in de desbetreffende periode feitelijk met de auto van de openbare weg is gebruik gemaakt. De wetgever heeft welbewust een praktische maatregel getroffen voor de bewijsmoeilijkheden waarvoor verweerder zich gesteld ziet indien wordt geconstateerd dat van de openbare weg is gebruikgemaakt zonder dat kan worden vastgesteld sinds wanneer dat het geval is. Ter zake van de boete heeft verweerder tijdens de zitting gesteld dat deze gematigd dient te worden tot € 50.
Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete en vermindering van de boete tot € 50.
Beoordeling van het geschil
10. In deze zaak staat vast dat het geschorste voertuig op 1 september 2023 gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Hierdoor was verweerder bevoegd om op grond van artikel 35 van de Wet MRB een naheffingsaanslag op te leggen. Hoewel deze wettelijke bepaling als een discretionaire bevoegdheid (‘kan’) is geformuleerd, is dit een gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat verweerder geen ruimte heeft om te beoordelen in welke gevallen hij wel en in welke gevallen hij niet overgaat tot een naheffingsaanslag als met een geschorst voertuig van de openbare weg gebruik is gemaakt. Ook de rechtbank kan in deze situatie niet toetsen of het evenredig is dat verweerder een naheffingsaanslag aan eiseres heeft opgelegd. Het is de rechtbank namelijk niet toegestaan om artikel 35 van de Wet MRB (een wet in formele zin) te toetsen aan het (ongeschreven) evenredigheidsbeginsel, in verband met het in artikel 120 Grondwet neergelegde toetsingsverbod (HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725).
11. Dat neemt niet weg dat een wettelijke regeling moet worden geïnterpreteerd met inachtneming van doel en strekking van die regeling. Met name indien de uitkomst van de letterlijke toepassing van de wet leidt tot onvoorziene gevolgen, dient de rechter zich de vraag te stellen of de wetgever deze situatie heeft voorzien en of hij deze gevolgen ook heeft willen aanvaarden (vgl. ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772).
12. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat artikel 35 van de Wet MRB een praktische regeling bevat die bewijsmoeilijkheden moet voorkomen waarmee de inspecteur geconfronteerd wordt wanneer men op enig moment constateert dat met een geschorst voertuig van de openbare weg gebruik is gemaakt, terwijl onduidelijk is sinds wanneer dat het geval was. De regeling legt het bewijsrisico neer bij de eigenaar van het voertuig aangezien hij wordt geacht die bewijsnood te hebben veroorzaakt. Deze keuze van de wetgever is te begrijpen. Maar dit specifieke geval is anders. Eiseres vergat de schorsing op te heffen en heeft dit vervolgens zelf bij de autoriteiten gemeld voordat die met het weggebruik bekend raakten. In dit geval is geen sprake van bewijsmoeilijkheden aan de kant van verweerder en ontbreekt de noodzaak om bewijsrisico bij de weggebruiker neer te leggen. De rechtbank constateert een ernstige onevenwichtigheid wanneer de goedwillende weggebruiker die zelf melding van het weggebruik maakt voordat de autoriteiten hier bekend mee zijn geworden, dezelfde naheffingsaanslag en boete opgelegd krijgt als de nonchalante weggebruiker die het weggebruik niet meldt. Een regeling die geen enkele ruimte laat voor herstel van een incidenteel verzuim en de welwillende weggebruiker hetzelfde behandelt als de
freerider, is niet van deze tijd. Deze situatie is door de wetgever niet voorzien en het is moeilijk voor te stellen dat hij deze gevolgen heeft willen aanvaarden.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is door deze strikte toepassing van de regeling sprake van een rechtstekort waarin de rechtbank zelf moet voorzien. De rechtbank doet dat door de naheffingsaanslag en de daarbij behorende boete te vernietigen.
14. Nu eiseres in het gelijk wordt gesteld behoeven haar overige gronden geen behandeling. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking dienen vernietigd te worden.
Proceskosten
15. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank bepalen dat verweerder wordt veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling ter zitting van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
16. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van haar reiskosten van € 10,40 en om verletkosten van € 119,80. Verweerder heeft ter zitting gezegd dat de gevraagde reis- en verletkosten niet in geschil zijn. Deze kosten zal de rechtbank toekennen. De totale vergoeding van de proceskosten bedraagt € 130,20 (€ 10,40 + € 119,80). Daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht (€ 371,00) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag;
- vernietigt de aan eiseres opgelegde boetebeschikking;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 130,20;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 371,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Doesburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Wijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).