Beoordeling door de rechtbank
Is er een douaneschuld ontstaan?
14. Nadat goederen onder de regeling zijn geplaatst, moet deze regeling worden gezuiverd. De houder van de regeling, in dit geval eiseres, is verantwoordelijk voor de aanlevering van gegevens waaruit blijkt dat de goederen ongeschonden en met de vereiste gegevens binnen de gestelde termijn zijn aangebracht bij het douanekantoor van bestemming (artikel 233, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU gelezen in samenhang met artikel 306 van de Uvo.DWU). Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de goederen niet heeft aangebracht en dus niet heeft voldaan aan genoemde verplichting.
15. De regeling kan echter alsnog als beëindigd worden beschouwd, indien de houder van de regeling alternatief bewijs van de beëindiging van de regeling overlegt. Dit volgt uit artikel 312 van de Uvo.DWU die een limitatieve lijst aan documenten benoemt die daartoe kunnen worden gebruikt. Eiseres heeft geen documenten overgelegd die kunnen dienen als dergelijk alternatief bewijs. Artikel 312 van de Uvo.DWU vereist dat het gaat om een door douaneautoriteiten afgegeven of gewaarmerkt document waaruit blijkt dat de goederen zijn aangebracht, het douanegebied hebben verlaten, onder een douaneregeling in een derde land zijn geplaatst of zich in een derde land in het vrije verkeer bevinden. De stukken waarop eiseres zich beroept zien echter niet op berichtgeving van de douaneautoriteiten en zijn ook niet door douaneautoriteiten gewaarmerkt.
16. Anders dan eiseres stelt, volgt uit artikel 312 van de Uvo.DWU niet dat verweerder gehouden is tot het opvragen van alternatief bewijs. Dat laat onverlet dat verweerder hangende het bezwaar, navraag heeft gedaan bij de Belgische douaneautoriteiten. De Belgische douaneautoriteiten hebben toen wederom bevestigd dat de goederen niet zijn aangebracht.
17. De goederen zijn, zoals aangegeven, niet bij het kantoor van bestemming aangebracht. Hierdoor is de regeling voor de T1-documenten niet beëindigd, met als gevolg dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken (vergelijk uitspraak van het Hof van Justitie 1 februari 2001, C-66/99, D. Wandel GmbH, ECLI:EU:C:2001:69, punt 47 en 29 oktober 2015, C-319/14, B&S Global, ECLI:EU:C:2015:734, punt 40 en dictum). Deze onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht leidt tot een douaneschuld in de zin van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU. Eiseres is degene die de verplichting diende na te komen en daarom is zij aangewezen als douaneschuldenaar (artikel 79, derde lid, onder a, van het DWU).
Is de douaneschuld tenietgegaan?
18. Op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU gaat een douaneschuld teniet als ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt en het douanegebied hebben verlaten. Anders dan eiseres stelt, is verweerder niet gehouden haar daarop te wijzen. Eens te meer omdat eiseres een geautoriseerde marktdeelnemer is die zich in het kader van haar bedrijfsuitvoering bezighoudt met activiteiten die onder de douanewetgeving vallen. In die kwaliteit wordt eiseres geacht te beschikken over de vereiste vakbekwaamheid, waaronder het beschikken over kennis van douanewetgeving (artikel 39, aanhef en onder d, van het DWU gelezen in samenhang met artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b van de Uvo.DWU).
19. Dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt en het douanegebied hebben verlaten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk worden gemaakt met de onder overweging 12 genoemde documentatie. Een deel van deze documentatie ziet op het vervoer van de goederen vanuit het Verenigd Koninkrijk respectievelijk China naar Rotterdam. In deze zaak is relevant wat er is gebeurd tijdens het vervoer
vanafRotterdam. Eiseres moet aannemelijk maken dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt nadat zij in Rotterdam onder de regeling zijn geplaatst en dat de goederen uiteindelijk het douanegebied hebben verlaten. De facturen en paklijsten die zien op de verkoop van de goederen bieden daar ook geen uitsluitsel over. Immers, deze documenten bieden geen inzicht waar de goederen zich hebben bevonden in de relevante periode en of deze (niet) zijn ge- of verbruikt.
20. Uit een levering aan boord van een schip volgt niet dat de goederen het douanegebied hebben verlaten (zie ook de uitspraak van 6 oktober 2022 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBNHO:2022:8784). Op grond van artikel 4, eerste lid, van het DWU wordt onder het douanegebied mede verstaan de territoriale wateren. De grens van het douanegebied is dus de 12 mijlszone. Het enkel, door eiseres gestelde, aan boord van het schip leveren van goederen is dus niet voldoende bewijs dat de goederen het douanegebied hebben verlaten. De rechtbank concludeert dat de douaneschuld niet is tenietgegaan op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU. De door eiseres aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam
(ECLI:NL:GHAMS:2022:3641) leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die zaak sprake was van containers die op uitgaande Bills of Lading waren opgenomen, maar niet aannemelijk was geworden dat de betreffende goederen zich in die containers bevonden. De onderhavige goederen zijn niet opgenomen op enig uitgaand document. Is het nultarief voor de omzetbelasting van toepassing?
21. De Wet OB verstaat onder invoer van goederen onder andere het in Nederland beëindigen van, dan wel het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregime (artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet OB). Onder 17 heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van onttrekking aan het douanetoezicht. Dit wordt dus aangemerkt als invoer van goederen in de zin van de Wet OB. De belasting daarvoor bedraagt in beginsel 21% (artikel 20, eerste lid, van de Wet OB). In afwijking daarvan bedraagt de belasting nihil (nultarief) voor de invoer van goederen bestemd voor de bevoorrading van schepen (artikel 20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet OB gelezen in samenhang met tabel II, onderdeel a, post 3, aanhef en onder a van de Wet OB). Uit de stukken van het geding, met name het e-mailverkeer tussen eiseres en haar opdrachtgever, en gezien de aard van meer specifieke goederen (bijvoorbeeld de 15 colli ship spares), concludeert de rechtbank dat de goederen bestemd waren voor de bevoorrading in Antwerpen van het schip.
22.1De rechtbank dient daarom te beoordelen of de goederen vervolgens daadwerkelijk aan boord van het schip zijn beland. De CMR-vrachtbrief is weliswaar voor ontvangst afgestempeld, maar verschaft geen duidelijkheid over waar en wanneer deze is afgestempeld. Het vak van de CMR-vrachtbrief, waar deze informatie dient te worden ingevuld, bevat slechts een handtekening en een stempel. Op zitting heeft de rechtbank vragen gesteld over het vervoer van Rotterdam naar Antwerpen, maar eiseres kon daarop geen concrete toelichting verschaffen. Eiseres wist ook niet hoe de goederen aan boord van het schip zijn geladen en beschikt niet over een opdrachtbevestiging of een factuur voor het huren van vorkheftrucks, terwijl over de huur van vorkheftrucks bij het laden eerder wel
e-mailcontact is geweest tussen eiseres en de vervoerder. Ook weet zij niet wat met de goederen is gebeurd nadat deze aan boord zouden zijn gebracht en of er nog douaneformaliteiten zijn verricht in verband met het uitgaan van de goederen. Dit maakt dat de CMR-vrachtbrief op zichzelf onvoldoende is om aannemelijk te achten dat de goederen aan boord zijn gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarom niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de goederen, vervoerd met T1-document [# 2] , aan boord van het schip zijn gebracht.
22.2Voor het T1-document [# 3] heeft eiseres als extra bewijs ook een factuur overgelegd van [bedrijf 4] aan de rederij van het schip en het bijbehorende betalingsbewijs. Dat ziet op de logistieke dienstverlening voor 15 colli ship spares vanuit China naar Antwerpen. Het T1-document [# 3] , de factuur en het betalingsbewijs tezamen genomen, maakt dat de rechtbank het aannemelijk acht dat de goederen die zijn vervoerd met T1-document [# 3] uiteindelijk aan boord van het schip zijn gebracht. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat onduidelijk is om welke goederen het gaat omdat in deze stukken de goederen tot in detail worden beschreven. In zowel het T1-document [# 3] als de factuur wordt verwezen naar 15 colli ship spares met een gewicht van 11.930 kg.
De toepassing van het nultarief moet op grond van artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 blijken uit boeken en bescheiden. Uit het destijds geldende Voorschrift inzake de bij de Wet OB behorende tabel II volgt dat om te beoordelen of een schip wordt gebruikt voor de vaart op volle zee kan worden aangesloten bij de door de International Maritime Organization gehanteerde standaard (IMO-nummer). Eiseres heeft dit nummer uiteindelijk in zijn algemeenheid wel genoemd in haar brief van 25 juli 2025, maar daarbij niet toegelicht dat dit was om te voldoen aan de voorschriften van tabel II. Voor de toetsing of een schip voor tenminste 70% wordt gebruikt voor de vaart op volle zee, kan de ondernemer die een prestatie verricht aan de exploitant van het schip in beginsel aansluiten bij de verklaring die de exploitant van het schip hierover afgeeft. Dat heeft eiseres nagelaten over te leggen. Hierdoor kan ook voor T1-document [# 3] het nultarief niet worden toegepast.
Schending van de beginselen van behoorlijk bestuur?
23. Eiseres beroept zich op het vertrouwens-, gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel, die geschonden zouden zijn omdat verweerder het derde T1-document [# 5] wel heeft aangezuiverd en het eerste en tweede T1-document niet. De stelling van eiseres dat verweerder het derde T1-document [# 5] heeft aangezuiverd ontbeert feitelijke grondslag. Verweerder heeft in reactie op deze stelling in zijn verweerschrift gesteld en tijdens de zitting bevestigd dat dit derde T1-document ook niet is gezuiverd, dat hiervoor dus ook een douaneschuld is ontstaan, maar dat hij wegens een gering financieel belang heeft afgezien van het opleggen van een utb. Niet is gebleken dat de regeling is gezuiverd. Eiseres kan geen rechten ontlenen aan het feit dat verweerder voor dit derde T1-document geen utb heeft opgelegd. Het beroep op het vertrouwens-, gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel slaagt dus niet.