ECLI:NL:RBNHO:2025:10743

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
11819346
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot een werknemer die in dienst wil treden bij een nieuwe werkgever

In deze zaak vordert een werknemer in kort geding de schorsing van een concurrentiebeding met zijn ex-werkgever, Afpro Filters B.V., omdat hij in dienst wil treden bij een nieuwe werkgever, MANN + HUMMEL Vokes Air B.V. De werknemer stelt dat het concurrentiebeding hem belemmert om een nieuwe functie te aanvaarden, terwijl de werkgever zich beroept op het concurrentiebeding dat is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij zonder inkomen zit en niet kan starten bij de nieuwe werkgever door het concurrentiebeding. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer gedeeltelijk toe en schorst het concurrentiebeding volledig, terwijl het relatiebeding in duur wordt beperkt. De rechter overweegt dat de werknemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn concurrentiegevoelige kennis inmiddels verouderd is en dat de belangenafweging in zijn voordeel uitpakt. Daarnaast wordt de werkgever veroordeeld tot uitbetaling van de opgebouwde vakantiedagen van de werknemer. De proceskosten worden toegewezen aan de werknemer, omdat de werkgever grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11819346 \ KG EXPL 25-106 NE
Vonnis in kort geding van 18 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.C.M. Andriessen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AFPRO FILTERS B.V.,
te Alkmaar,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Afpro,
gemachtigde: mr. H.E.A. Koster en mr. M.C.A. van Dongen
De zaak in het kort
Een werknemer vordert in dit kort geding schorsing van een concurrentiebeding met een ex-werkgever, omdat hij in dienst wil treden bij een nieuwe werkgever. Die vordering wordt gedeeltelijk toegewezen. Het concurrentiebeding wordt geheel geschorst en het relatiebeding wordt in duur beperkt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 augustus 2025
- de conclusie van antwoord
- de brief van 26 augustus 2025 met producties van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 28 augustus 2025
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Afpro
- de e-mails van 4 september 2025 waarin partijen laten weten dat zij er onderling niet zijn uitgekomen en met een verzoek tot het nemen van een nadere akte van Afpro en het bezwaar daartegen van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
Afpro is een onderneming die is gespecialiseerd in luchtfiltratie en produceert hoogwaardige luchtfilters voor diverse toepassingen.
2.2.
[eiser] is op 4 januari 2010 in dienst getreden bij Afpro.
2.3.
Afpro is onderdeel van de ACS Groep waarvan de aandelen in 2021 zijn overgenomen door de Filtration Group. In het kader van het “Filtration Group Corporation 2022 Omnibus Incentive Plan” zijn sinds 2022 aan [eiser] jaarlijks opties toegekend, die vanaf 2026 voor
vestingin aanmerking komen. In Exhibit B van het optieplan is een non-concurrentiebeding opgenomen voor de duur van twee jaar na einde dienstverband. Op deze overeenkomst tussen [eiser] en Filtration Group Corporation is het recht van de Amerikaanse staat Delaware van toepassing.
2.4.
Op 1 oktober 2021 heeft [eiser] een promotie gemaakt naar de functie van Vice President van Afpro. In dat kader zijn partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst overeengekomen. In deze arbeidsovereenkomst staat een geheimhoudingsbeding en een concurrentie- en relatiebeding.
2.5.
Op grond van het concurrentiebeding is het [eiser] verboden gedurende 18 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn in een onderneming die gelijk, gelijksoortig, aanverwant of concurrerend is met Afpro of aan Afpro gelieerde ondernemingen. Het relatiebeding verbiedt [eiser] gedurende 18 maanden na het einde van het dienstverband werkzaamheden te verrichten voor klanten van Afpro of aan Afpro gelieerde ondernemingen.
2.6.
Op overtreding van zowel het relatie- als concurrentiebeding is een boete gesteld van € 25.000,00 per overtreding en € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van Afpro om schadevergoeding te vorderen.
2.7.
In de brief van 28 september 2023 heeft Afpro aan [eiser] bevestigd dat [eiser] per 1 oktober 2023 de functie van Vice President & General Manager bij Clear Edge GmbH (Clear Edge) zal vervullen. Op 2 november 2023 wordt [eiser] benoemd tot statutair bestuurder van Clear Edge. [eiser] blijft in dienst van Afpro en wordt “collegiaal uitgeleend” aan Clear Edge.
2.8.
Clear Edge is ook onderdeel van de Filtration Group en is een onderneming die zich richt op filtratieoplossingen voor vloeistoffen en vaste stoffen. Clear Edge is niet actief in luchtfiltratie.
2.9.
In februari 2024 komt als gevolg van een herstructurering bij Clear Edge de rol van [eiser] als General Manager te vervallen. Begin 2025 wordt de functie van [eiser] opnieuw gewijzigd door een reorganisatie binnen de Filtration Group en komen zijn operationele verantwoordlijkheden en het klantcontact te vervallen.
2.10.
[eiser] heeft de arbeidsovereenkomst met Afpro op 9 juni 2025 opgezegd tegen
1 augustus 2025 en heeft aan Afpro laten weten dat hij in dienst zal treden van MANN + HUMMEL Vokes Air B.V. (M+H).
2.11.
Afpro heeft aan [eiser] meegedeeld dat dit niet is toegestaan vanwege het overeengekomen concurrentiebeding en stelt [eiser] op non-actief.
2.12.
Filtration Group Corporation is op 22 augustus 2025 in de Verenigde Staten een juridische procedure tegen [eiser] en M+H gestart waarin zij naleving van het non-concurrentiebeding uit de Stock option overeenkomsten vordert.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - primair veroordeling van Afpro om hem toe te staan in dienst te treden en werkzaam te zijn voor M+H in de functie van Vice President Sales/Marketing Region Europe Air Filtration LS&E en te bepalen dat [eiser] geen boetes, dwangsommen of andere schadevergoedingen zal zijn verschuldigd aan Afpro in verband met deze werkzaamheden. Subsidiair vordert [eiser] schorsing van het concurrentiebeding. Ook vordert [eiser] uitbetaling van de opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen onder verstrekking van een deugdelijke specificatie.
3.2.
Afpro voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering.
in reconventie
3.3.
Afpro vordert samengevat – primair veroordeling van [eiser] tot eerbiediging van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding op straffe van een boete zoals neergelegd in de arbeidsovereenkomst en subsidiair [eiser] te verbieden om in dienst te treden in de functie van Vice President binnen M+H op straffe van verbeurte van een dwangsom. [eiser] voert daartegen verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Toetsingskader
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Dit is een voorlopig oordeel waarbij geen plaats is voor een uitgebreid feitenonderzoek en het horen van getuigen.
[eiser] heeft een (spoedeisend) belang
4.2.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. [eiser] wil na zijn uitdiensttreding starten met zijn werkzaamheden bij M+H, maar wordt daarin door Afpro belet door een beroep op het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst.
Afwijzing verzoek nadere akte
4.3.
Het verweer van Afpro dat [eiser] bij zijn vordering geen belang heeft, omdat in de Verenigde Staten al een procedure is gestart tot naleving van het non-concurrentiebeding in het optieplan, faalt. Aanvaarding van het standpunt van Afpro zou een doorkruising betekenen van het recht van [eiser] om een ordemaatregel te vragen met betrekking tot het geschil over het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst. De juistheid daarvan wordt beoordeeld naar Nederlands recht. De beoordeling van het beroep op het non-concurrentiebeding in het optieplan valt daarbuiten (zoals Afpro ook zelf stelt) en onder een andere jurisdictie. Dit betekent ook dat het verzoek van Afpro tot indiening van een nadere akte over de toekenning en gerechtigdheid van de opties wordt afgewezen
De primaire vordering; (het verlies van) de geldigheid van het concurrentiebeding
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat op 27 september 2021 een rechtsgeldig concurrentiebeding is overeengekomen. Afpro heeft verklaard dat zij het concurrentiebeding alleen handhaaft ten behoeve van Afpro en de aan Afpro gelieerde groep en dus niet ook ten behoeve van Clear Edge, zodat de reikwijdte van het concurrentiebeding is beperkt tot Afpro en de aan haar gelieerde ondernemingen.
4.5.
De primaire vordering heeft tot doel dat vastgesteld wordt dat het concurrentiebeding niet geldig meer is. [eiser] voert daartoe aan dat het concurrentiebeding door functiewijzigingen na 1 oktober 2021 aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Volgens [eiser] is vanuit kostenoverwegingen gekozen voor een payroll constructie op grond waarvan hij sinds 1 oktober 2023 in dienst bleef van Afpro maar is gaan werken voor Clear Edge. Voor hem was op het moment van deze overstap ondenkbaar dat hij nog een concurrentiebeding zou aanvaarden dat het bedrijfsdebiet van Afpro zou moeten beschermen. Afpro betwist dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Volgens Afpro is [eiser] steeds Vice President gebleven, is een zijwaartse stap binnen een concern met een iets verschuivende focus gebruikelijk en vallen de wijzigingen binnen een normaal carrière pad.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat binnen het kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld dat het concurrentiebeding zijn geldigheid heeft verloren. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.7.
Een concurrentiebeding moet opnieuw schriftelijk worden overeengekomen als de wijziging in de arbeidsverhouding van zo ingrijpende aard is, dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken. [1] Bij de vraag of sprake is van een wijziging van ingrijpende aard zal de rechter betekenis mogen hechten aan de mate waarin de wijziging van de arbeidsverhouding redelijkerwijze was te voorzien voor de werknemer toen deze het beding aanvaardde. Bij de beoordeling of het beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken, moet de rechter onderzoeken of, en zo ja in hoeverre en in welke mate, die wijziging, na een eventuele beëindiging van het dienstverband van de werknemer, bij handhaving van het concurrentiebeding een belemmering voor hem zal vormen om, een nieuwe, gelijkwaardige, werkkring hetzij in loondienst hetzij als zelfstandig ondernemer te vinden. [2] Als sprake is van deze omstandigheden verliest het concurrentiebeding zijn geldigheid voor zover deze omstandigheden dit nodig maken met het oog op enerzijds het te beschermen belang van de werknemer tegen het niet weloverwogen aangaan van een concurrentiebeding en anderzijds het te beschermen belang van de werkgever bij dat beding.
4.8.
Een functiewijziging waarbij [eiser] Vice President blijft met een andere focus bij een andere vennootschap binnen het concern, is, toen hij het concurrentiebeding aanvaardde, op het eerste gezicht aan te merken als een voorzienbare stap. Echter, de wijziging kenmerkt zich door een overgang naar een gewijzigde commerciële omgeving en benodigde know how, waarbij ook Afpro van mening is dat deze vennootschap - vanwege de afwijkende activiteiten - buiten de reikwijdte van het concurrentiebeding valt. Voor het oordeel dat deze wijziging in de arbeidsverhouding, mede gelet op het gestelde verlies van betrokkenheid bij de operationele activiteiten van Afpro, van zo ingrijpende aard is, dat het concurrentiebeding zijn geldigheid heeft verloren is nader onderzoek naar de feiten nodig waarvoor deze procedure zich niet leent. Dit leidt tot afwijzing van de primaire vordering van [eiser] .
De subsidiaire vordering; belangenafweging
4.9.
Op grond van de wet kan de kantonrechter een beding dat de werknemer belemmert om voor een andere werkgever werkzaam te zijn geheel of gedeeltelijk vernietigen als een werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever. [3] In kort geding kan vooruitlopend daarop een vordering tot schorsing van een dergelijk beding worden toegewezen, als daarvoor voldoende grond bestaat, op basis van een voorlopig oordeel over die belangenafweging.
4.10.
Het belang van een werkgever bij de bedingen is om de opgebouwde kennis, de bestaande relaties en de concurrentiepositie te beschermen, ook wel aangeduid met de term ‘bedrijfsdebiet’. Dat belang kan niet zijn gelegen in de wens van de werkgever om een werknemer nog een zekere tijd in dienst te houden of een werknemer te binden, en evenmin in het tegengaan van concurrentie in het algemeen. [4] Een werkgever heeft met name belang bij het concurrentiebeding als de betrokken werknemer door zijn functie en werkzaamheden op de hoogte is van belangrijke commerciële en technische informatie, of van unieke werkprocessen dan wel strategieën van de werkgever, en de werknemer met die kennis zijn nieuwe werkgever een concurrentievoordeel geeft of kan geven dat die nieuwe werkgever anders niet zou hebben gehad. Dat belang kan ook aan de orde zijn als een werknemer intensief heeft samengewerkt met bepaalde klanten en aannemelijk is dat deze klanten daardoor overstappen naar de nieuwe werkgever.
4.11.
Volgens het petitum van de dagvaarding vordert [eiser] schorsing van het “concurrentiebeding” zonder verdere specificatie. In de arbeidsovereenkomst is in artikel 10.1. onder de gelijknamige benaming een concurrentiebeding opgenomen dat [eiser] , kort gezegd, verbiedt om na het einde van het dienstverband voor een concurrent te gaan werken. Daarnaast is in artikel 9.1. een relatiebeding opgenomen (zie ook 2.5). Op vragen van de kantonrechter heeft de gemachtigde van [eiser] verklaard dat de gevorderde schorsing betrekking heeft op het concurrentie- én het relatiebeding, omdat beide bedingen [eiser] beperken om voor een andere werkgever werkzaam te zijn. Daarvan uitgaande zal een belangenafweging worden gemaakt.
Het concurrentiebeding wordt geheel geschorst
4.12.
In het kader van bovenstaand toetsingskader leidt de belangenafweging er toe dat het concurrentiebeding geheel wordt geschorst. Hierdoor wordt het [eiser] toegestaan om bij M+H in dienst te treden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.13.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich genoodzaakt voelde te vertrekken bij Clear Edge en Afpro, maar dat het concurrentiebeding hem belemmert ander werk met een vergelijkbaar niveau en inkomen te vinden. [eiser] heeft nu geen inkomen. [eiser] heeft dan ook een zwaarwegend belang bij schorsing van het concurrentiebeding.
4.14.
Hier tegenover staat het belang van Afpro om haar bedrijfsdebiet te beschermen. Afpro heeft toegelicht dat haar service model één van de belangrijkste elementen voor haar succes is omdat Afpro zich daarmee onderscheidt van haar concurrenten. Daarnaast heeft Afpro toegelicht dat [eiser] altijd commerciële functies heeft bekleed en dus veel contact heeft gehad met en relaties heeft opgebouwd met de klanten, distributeurs en toeleveranciers van Afpro. Volgens Afpro beschikt [eiser] over concurrentiegevoelige onderscheidende informatie, is hij tot het einde van zijn arbeidsovereenkomst actief betrokken geweest bij Afpro en heeft zij een groot belang dat [eiser] niet bij haar grootste concurrent gaat werken.
4.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Afpro tegenover de betwisting van [eiser] onvoldoende concreet onderbouwd dat [eiser] na zijn overstap naar Clear Edge nog actief betrokken was bij Afpro. Afpro heeft slechts in algemene termen gesteld dat [eiser] ondanks zijn overstap nog steeds beschikt over concurrentiegevoelige onderscheidende kennis over het bedrijfsdebiet van Afpro. De kantonrechter wil wel aannemen dat Afpro een gerechtvaardigd belang heeft om die kennis gedurende enige tijd te beschermen. Maar in dit geval pakt de belangafweging onbillijk uit om de volgende redenen.
4.16.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] sinds 1 oktober 2023 werkzaam is voor Clear Edge, en dat de beoogd werkgever, M+H, geen concurrent is van Clear Edge. Clear Edge houdt zich niet bezig met luchtfiltratie en heeft geen overlap in activiteiten met Afpro. Tijdens de zitting heeft [eiser] gemotiveerd uiteengezet dat hij sinds zijn overstap naar Clear Edge niet meer op het kantoor van Afpro is geweest, en sindsdien geen toegang meer heeft tot de systemen van Afpro, geen zakelijke contacten heeft onderhouden met medewerkers van Afpro en niet meer is geïnformeerd over ontwikkelingen bij Afpro. Over de volmacht waarop Afpro heeft gewezen heeft [eiser] verklaard dat daar na de overstap naar Clear Edge geen gebruik van is gemaakt. Afpro heeft dit alles vervolgens niet weersproken. Vanwege het tijdsverloop van bijna twee jaar heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn concurrentiegevoelige onderscheidende kennis over Afpro in de gegeven omstandigheden inmiddels is verouderd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] is gebonden aan een geheimhoudingsbeding. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de belangen van Afpro voldoende worden beschermd door de beperkte schorsing van het relatiebeding (zie hierna). De belangenafweging met betrekking tot het concurrentiebeding moet daarom in het voordeel van [eiser] uitpakken.
Het relatiebeding wordt geschorst met ingang van 1 april 2026
4.17.
In de dagvaarding heeft [eiser] argumenten aangevoerd die zich vooral richten op het concurrentiebeding. [eiser] heeft onvoldoende naar voren gebracht dat gelet op de volledige schorsing van het concurrentiebeding een belangenafweging ertoe moet leiden dat het relatiebeding ook geheel moet worden geschorst. Aannemelijk is dat [eiser] in zijn commerciële functies bij Afpro gedurende een relatief lange tijd contacten onderhield met relaties van Afpro zodat Afpro belang heeft bij naleving van het relatiebeding. In de omstandigheid dat [eiser] al enige tijd geen betrokkenheid meer heeft bij Afpro en niet is gebleken dat hij in de periode na zijn vertrek nog contacten heeft gehad met relaties van Afpro ziet de kantonrechter aanleiding het relatiebeding in duur te beperken tot acht maanden. Daarmee worden de belangen van Afpro voldoende beschermd.
Uitbetaling vakantiedagen
4.18.
[eiser] vordert uitbetaling van alle door hem per 31 juli 2025 opgebouwde en niet opgenomen vakantiedagen onder verstrekking van een deugdelijke specificatie. Volgens Afpro is het openstaande saldo 11,75 vakantiedagen. Dit saldo is inmiddels als voorschot uitbetaald. In september volgt een specificatie met eventueel een correctie. Afpro heeft geen specificatie overgelegd, zodat niet kan worden gecontroleerd of het bedrag aan voorschot overeenkomt met het vakantiesaldo van [eiser] . [eiser] heeft daarom voldoende belang bij zijn vordering. Dit leidt tot toewijzing van deze vordering waarbij wordt bepaald dat het betaalde voorschot daarop in mindering strekt.
Afpro moet de proceskosten betalen
4.19.
Afpro is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
148,04
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.119,54
De vorderingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.20.
Afpro voert verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad vanwege de procedure in de Verenigde Staten. Gelet hierop moet een belangafweging plaatsvinden. De maatstaf daarbij is of het belang van degene die de uitvoerbaarheid bij voorraad vordert, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist. [5]
4.21.
Het belang van [eiser] bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad is evident. [eiser] heeft zijn dienstverband met Afpro opgezegd en wil in dienst treden van M+H zonder de mogelijkheid van Afpro tot het opleggen van boetes. Afpro heeft belang bij bescherming van zijn bedrijfsdebiet. In het kader van de schorsing is een belangenafweging gemaakt die in het voordeel van [eiser] heeft uitgepakt. De procedure in de Verenigde Staten leidt niet tot een ander oordeel over deze belangenafweging. Van een onomkeerbare situatie is geen sprake omdat geen declaratoire (zoals een verklaring voor recht) en constitutieve veroordelingen worden uitgesproken. Dit betekent dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
in reconventie
4.22.
Afpro vordert eerbiediging door [eiser] van het concurrentiebeding. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het concurrentiebeding geheel zal worden geschorst, wordt dit deel van de vordering afgewezen.
4.23.
Het relatiebeding wordt in duur beperkt tot acht maanden en dus met ingang van 1 februari 2026 geschorst. Hoewel Afpro alleen eerbiediging van het concurrentiebeding vordert, begrijpt de kantonrechter dat met deze vordering ook het relatiebeding wordt bedoeld. Te meer omdat [eiser] pas tijdens de zitting duidelijk heeft gemaakt dat de gevorderde schorsing ook gaat over het overeengekomen relatiebeding. Daarom zal [eiser] worden veroordeeld tot eerbiediging van het relatiebeding tot 1 april 2026 op straffe van een boete zoals neergelegd in het boetebeding in de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Afpro,
4.24.
Het subsidiaire standpunt van Afpro is dat [eiser] zich schuldig maakt of zal maken aan onrechtmatige werknemersconcurrente tegenover Afpro. Afpro vordert op die grond om [eiser] te verbieden in dienst te treden in een Vice President functie binnen M+H. Afpro heeft echter nagelaten de benodigde specifieke bijkomende omstandigheden te stellen die maken dat [eiser] zich schuldig zal maken aan onrechtmatige concurrentie. Dit leidt tot afwijzing van deze vordering.
4.25.
Afpro is in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Vanwege de samenhang met de zaak in conventie, worden de kosten op nihil begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
schorst het concurrentiebeding volledig, zodat het [eiser] is toegestaan bij M+H in dienst te treden,
5.2.
schorst het relatiebeding met ingang van 1 april 2026,
5.3.
veroordeelt Afpro onder verstrekking van een deugdelijke specificatie aan [eiser] alle door hem per 31 juli 2025 opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen uit te betalen onder aftrek van het aan hem betaalde voorschot,
5.4.
veroordeelt Afpro in de proceskosten van € 1.119,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Afpro niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
veroordeelt [eiser] tot eerbiediging van het relatiebeding tot 1 april 2026 op straffe van een boete zoals neergelegd in het boetebeding in de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Afpro,
5.8.
wijst het overig gevorderde af,
5.9.
veroordeelt Afpro tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2025.

Voetnoten

1.HR 9 maart 1979, NJ 1979, 467.
2.HR 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2221.
3.Artikel 7:653 lid 3, onderdeel b, van het Burgerlijk Wetboek.
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2022:894 ( [naam] Trucking).
5.Vgl. Hoge Raad 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215 NJ 1997,684.