ECLI:NL:RBNHO:2024:9536

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
HAA 23/2262
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonkostentoeslag en beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 12 september 2024, wordt de aanvraag van eiser om woonkostentoeslag beoordeeld. Eiser had op 2 augustus 2022 een aanvraag ingediend, die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herhaalde aanvraag rechtvaardigden, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte van een herhaalde aanvraag is uitgegaan, omdat de aanvraag van eiser betrekking had op een nieuwe periode en relevante feiten en omstandigheden waren gewijzigd.

De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder, maar oordeelt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Dit betekent dat, hoewel het besluit wordt vernietigd, eiser geen recht heeft op woonkostentoeslag. De rechtbank concludeert dat de hoge woonkosten van eiser niet langer voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, aangezien hij onvoldoende inspanningen heeft geleverd om goedkopere woonruimte te vinden. De rechtbank wijst erop dat de schulden van eiser een logisch gevolg zijn van het niet ontvangen van de woonkostentoeslag en niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 14 februari 2023, en bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2262

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Liefting).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of de aanvraag van eiser om toekenning van bijzondere bijstand voor woonkosten kon worden afgewezen.
1.1.
Eiser heeft op 2 augustus 2022 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand bij verweerder. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De behandeling van de zaak stond gepland op de zitting van 27 juli 2023. Ter zitting is de zaak aangehouden. De behandeling is voortgezet op 25 juli 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser ontving in de periode van 16 september 2020 tot 15 maart 2021 bijzondere bijstand voor zijn woonkosten in de vorm van woonkostentoeslag voor een bedrag van
€ 1.231,20 per maand. De woonkostentoeslag is vervolgens verlengd met het besluit van 3 juni 2021 voor zes maanden. Daarbij is het bedrag aangepast naar € 1.096,09 per maand. Aan de verlenging zijn een aantal voorwaarden verbonden. Zo moet eiser zijn best doen een goedkopere woning of huurwoning te vinden, waarbij hij zijn zoektocht ook moet richten op woonruimte buiten de regio en kamerhuur. Bij besluit van 13 oktober 2021 is de woonkostentoeslag opnieuw verlengd met zes maanden voor de periode 15 september 2021 tot en met 15 maart 2022.
3. Met het besluit van 23 maart 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verlenging van de woonkostentoeslag afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft gereageerd op beschikbare kamers binnen Haarlem. Volgens verweerder waren er vijf kamers beschikbaar binnen Haarlem en had eiser hierop moeten reageren. Nu eiser dit niet heeft gedaan heeft hij niet voldoende inspanning geleverd en niet aan de verplichting tot het verlagen van zijn woonlasten voldaan. De woonkosten vloeien daardoor volgens verweerder niet meer voort uit bijzondere omstandigheden. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. In de tussenuitspraak van 5 juli 2023 (HAA 22/4165T) heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat er een gebrek in de motivering aanwezig was. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak op 7 augustus 2023 een nieuw besluit genomen, onder intrekking van het oude besluit, waarin verweerder concludeert dat de hoge woonkosten niet langer worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, nu de huurprijs al sinds september 2020 te hoog is, geen sprake is van een recente inkomensterugval en er ook geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van eiser in de einduitspraak van 10 januari 2024 (HAA 22/4165) ongegrond verklaard.
4. Op 2 augustus 2022 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor woonkostentoeslag gedaan. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hangende het bezwaar heeft eiser om een voorlopige voorziening gevraagd (HAA 22/5045). De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eiser afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij aan zijn verplichting tot het verlagen van zijn woonlasten heeft voldaan en de woonkosten daarom niet meer voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [1]
5. Bij het besluit van 14 februari 2023 heeft verweerder de afwijzing in stand gelaten en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser voor woonkostentoeslag van 2 augustus 2022 terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Is er sprake van een herhaalde aanvraag?
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een herhaalde aanvraag, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Dit artikel is enkel van toepassing indien sprake is van een nieuwe aanvraag die een herhaling is van een eerdere aanvraag waarop reeds een besluit is genomen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte van een herhaalde aanvraag is uitgegaan. Bij een herhaalde aanvraag dient de aanvraag te zien op dezelfde periode als de eerdere aanvraag. Met een latere aanvraag is, reeds omdat de voor de beoordeling ervan relevante feiten en omstandigheden naar hun aard gewijzigd kunnen zijn, een nieuw beoordelingsmoment gegeven, zodat niet kan worden gesproken van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. [2] De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat eiser bij de aanvraag van 2 augustus 2022 stukken heeft aangeleverd die zien op de periode rond de datum van de nieuwe aanvraag. Ook hieruit moet worden geconcludeerd dat de aanvraag van 2 augustus 2022 niet ziet op dezelfde periode als de eerdere aanvraag in januari 2022.
9. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van 2 augustus 2022 niet had mogen afwijzen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten. Daartoe zal de rechtbank beoordelen of verweerder de aanvraag terecht (op andere gronden) heeft kunnen afwijzen.
Heeft verweerder de aanvraag woonkostentoeslag terecht afgewezen?
10. Uit de Participatiewet vloeit voort dat woonlasten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Voor deze kosten wordt in beginsel alleen bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verleend indien de kosten voorvloeien uit bijzondere omstandigheden. De woonkostentoeslag is bedoeld voor een overgangsfase na een inkomstenterugval, waarbij de woonkostentoeslag gedurende een beperkte periode wordt verstrekt om een betrokkene in staat te stellen om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen. Van de betrokkene kan worden verlangd dat die binnen die bepaalde periode een oplossing zoekt voor relatief hoge woonlasten.
11. Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat de woonkosten niet (langer meer) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De huurprijs is als sinds september 2020 te hoog voor eiser en er is geen sprake van een recente inkomensterugval. Voorts heeft eiser zich – in de periode dat hij wel woonkostentoeslag heeft ontvangen – volgens verweerder onvoldoende ingespannen om een goedkopere woonruimte te vinden.
Dat de schulden van eiser toenemen ziet verweerder niet als een bijzondere omstandigheid nu dit een evident gevolg is van het niet toekennen van de woonkostentoeslag. Ook heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van psychische of medische omstandigheden die een belemmering vormen voor eiser om aan zijn inspanningsverplichting te voldoen.
12. Uit eerdere rechtspraak volgt dat een nieuwe aanvraag om woonkostentoeslag, nadat betrokkene tijdens de eerste periode van woonkostentoeslag niet aan zijn verplichting heeft voldaan om een goedkopere woonruimte te zoeken of zijn koopwoning te verkopen, kan worden afgewezen omdat de extra woonkosten niet langer als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn aan te merken. [3]
13. Met het besluit van 7 augustus 2023 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de hoge woonkosten niet (langer) worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Hierbij heeft verweerder meegewogen dat eiser een periode van 18 maanden is gegeven om goedkopere woonruimte te vinden, waarmee voldoende tijd is gegund. Daarbij is ook meegewogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zich in alle opzichten heeft ingespannen om goedkopere woonruimte te vinden. Uit het eerdere besluit van 7 augustus 2023 volgt dus al dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om goedkopere woonruimte te vinden. Dit besluit is met de uitspraak van 10 januari 2024 (HAA 22/4165) in stand gebleven. De onderhavige aanvraag kan dus in navolging van het eerdere besluit (en de daarop volgende uitspraak) worden afgewezen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat ook op basis van de stukken die overgelegd zijn bij de onderhavige aanvraag niet kan worden geconcludeerd dat eiser heeft voldaan aan zijn verplichting om goedkopere woonruimte te vinden. Gelet hierop kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen dat de hoge woonkosten niet (langer) worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
14. De stelling van eiser dat de bijzondere omstandigheden gelegen zijn in het feit dat hij inmiddels een zodanige schuld heeft dat hij zijn woning dreigt te moeten verlaten, volgt de rechtbank niet. Dat de huurschuld van eiser oploopt nu hij niet langer een woonkostentoeslag ontvangt, als gevolg waarvan hij zijn woning dreigt te moeten verlaten, is aan te merken als een logisch gevolg van het niet ontvangen van de woonkostentoeslag, niet als een bijzondere omstandigheid waaruit de hoge woonkosten voortvloeien.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond, omdat verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast. Hiermee is sprake van een motiveringsgebrek. Het standpunt van verweerder dat de woonkosten niet (langer) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden kan echter wel standhouden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat eiser, hoewel het besluit wordt vernietigd, geen recht heeft op een woonkostentoeslag.
17. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder wel het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 februari 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:633.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:692.